In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De eiser ontving op 22 en 27 juli 2023 naheffingsaanslagen omdat zijn auto op twee verschillende momenten geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De eiser stelde dat hij vanaf 1 juli 2023 over een parkeervergunning beschikte en dat hij op 23 juli 2023 de bijbehorende belasting had betaald. Hij betoogde dat de parkeervergunning altijd voor een hele maand betaald moest worden en dat de geldigheid van de vergunning op de eerste dag van de maand ingaat, tenzij anders geregeld door het college.
De rechtbank oordeelde dat aan een parkeervergunning geen rechten kunnen worden ontleend voordat de verschuldigde belasting is betaald. De rechtbank concludeerde dat de parkeervergunning van eiser pas geldig was op 24 juli 2023, en dat hij dus geen recht had op vrijstelling van de parkeerbelasting voor de data waarop de naheffingsaanslagen waren opgelegd. De rechtbank volgde het standpunt van eiser niet en verklaarde het beroep ongegrond. De heffingsambtenaar was niet verplicht om griffierecht of proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.