Beoordeling
7. [eisers] hebben in de dagvaarding gevorderd voor recht te verklaren dat [eisers] € 26.981,44 onverschuldigd heeft betaald. Dit bedrag behelst de volgende vorderingen:
een bedrag van ongeveer € 10.306,00 aan rente over de periode van 28 mei 2013 tot 20 mei 2015 over het debetsaldo op de betaalrekening;
een bedrag van € 10.500,00 aan rente over het doorlopende krediet van maximaal € 75.000,00 gedurende circa twee jaar met een rentepercentage van 6,7%;
€ 6.121,44 aan betaalde rente in het kader van de betalingsregeling.
8. Ter zitting hebben [eisers] het gevorderde onder sub a. ingetrokken omdat ING een bedrag, weliswaar iets lager dan het gevorderde bedrag, heeft vergoed. [eisers] hebben de onder sub b. en c. weergegeven vorderingen gehandhaafd.
9. [eisers] hebben een betaalrekening, een doorlopend krediet en een creditcard via ING. Aan deze rekeningen koppelen [eisers] een deel van hun vorderingen. Die zullen eerst worden besproken. Daarnaast zal worden beoordeeld of de schuld aan ING een (nieuwe)lening is. Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen of ING schadeplichtig heeft gehandeld op grond van de BKR-registraties.
10. De grondslag van de vorderingen die verbonden zijn aan de financiële producten komen voort uit het verwijt dat door ING op verschillende momenten krediet is verleend zonder dat daar altijd een toets van de kredietwaardigheid heeft plaatsgevonden en waarover [eisers] onvoldoende zijn geïnformeerd over de financiële gevolgen van de kredieten. Dit is in strijd met het consumentenrecht, in het bijzonder de Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat ING in de uitoefening van haar bedrijf heeft gehandeld en dat [eisers] consument zijn.
Betaalrekening [rekeningnummer]
12. Gezien het oordeel van de kantonrechter over het gevorderde en ingetrokkene is er geen aanleiding om te beoordelen of de (ingetrokken) vordering verjaard is, zoals ING stelt.
13. De betaalrekening is aangevraagd op 28 juli 1997 bij ING. Partijen zijn een maximale roodstand van € 2.000,00 overeengekomen. Op grond van deze overeenkomst ontvangt [eisers] al dan niet rente voor een positief saldo op zijn rekening. Daarnaast betaalt hij rente voor de toegestane roodstand. Voorts betaalde [eisers] 15% rente over de ongeoorloofde roodstand. Deze toegestane roodstand is overschreden en de betaalrekening is op 4 december 2013 geblokkeerd. [eisers] is op 20 oktober 2014 schriftelijk in gebreke gesteld. De maximale roodstand was € 47.114,26. Dit bedrag is op 2 juni 2015 afgeboekt ten laste van de kredietrisicoreserve en ter incasso uit handen gegeven.
14. [eisers] stelt dat door de niet toegestane overschrijding van de roodstand, die feitelijk wel is toegestaan en in stand is gehouden totdat op 2 juni 2015, een nieuw krediet aan hem is verstrekt. De overschrijding van de roodstand is ontstaan na 1 januari 2013 derhalve na inwerkingtreding van de Richtlijn Consumentenkrediet en implementatie daarvan.
15. Op grond van de richtlijn stellen [eisers] dat zij voorafgaand aan het aangaan van de nieuwe kredietovereenkomst – de verhoging van de roodstand – onvoldoende en onjuist zijn geïnformeerd over dit krediet. Zij zijn niet juist geïnformeerd over de verschuldigde rente en kosten en hun kredietwaardigheid is niet getoetst.
16. Artikel 7:57 lid 1 sub c BW bepaalt wat een kredietovereenkomst is:
“
kredietovereenkomst: een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit, met uitzondering van overeenkomsten voor doorlopende dienstverlening en doorlopende levering van dezelfde goederen, waarbij de consument, zolang de diensten c.q. goederen worden geleverd, de kosten daarvan in termijnen betaalt.”
17. De kantonrechter stelt vast dat dat partijen geen hogere roodstand op de betaalrekening zijn overeengekomen dan € 2.000,00. Daarbij had [eisers] de verplichting om een roodstand boven de € 2.000,00 aan te zuiveren. Dit heeft hij nagelaten. ING heeft voldoende kenbaar gemaakt dat zij de overschrijding van de toegestane roodstand niet accepteerde. Daarmee kan met [eisers] niet worden gesteld dat ING en [eisers] - op enig niveau -wilsovereenstemming hadden over een toegestane roodstand boven € 2.000,00. Er is dus geen kredietovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de niet toegestane roodstand.
18. ING heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de door [eisers] betaalde rente over de ongeoorloofde roodstand € 9.638,59 bedraagt. Dit bedrag is aan [eisers] terugbetaald en [eisers] hebben hun vordering op dit punt ingetrokken. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter hierover geen oordeel en beslissing zal geven.
19. De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen nu uit het voorgaande volgt dat [eisers] geen belang meer hebben bij de gevraagde verklaring voor recht dat de kredietovereenkomst die via de roodstand, voor wat betreft een ongeoorloofde roodstand van de betaalrekening tot stand gekomen zou zijn nietig dan wel vernietigbaar is.
20. Tot slot stellen [eisers] dat ING ten onrechte een bedrag van € 47.114,26 heeft gevorderd vanwege het saldotekort op de betaalrekening. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [eisers] hiervoor onvoldoende gesteld en onderbouwd. De hoogte van het bedrag lijkt voort te komen uit de overschrijding van de limiet van de creditcard, zoals ING stelt. ING heeft [eisers] de creditcard ook laten gebruiken toen de limiet van € 2.500,00 reeds bereikt was. Dit is overigens niet de grondslag van de vordering. Hierover meer bij de bespreking van
“creditcard”.
Variabel Voordeelkrediet [nummer] :
21. De doorlopende kredietovereenkomst is gesloten op 6 april 2013 tot een maximumbedrag van € 75.000,00. De verschuldigde rente is 6.7% per jaar. De Algemene Voorwaarden (Variabel) Doorlopend Krediet en (Variabel) Voordeel krediet 2010 zijn van toepassing. Bij het sluiten van de kredietovereenkomst zijn de voorwaarden van 2013 bij de overeenkomst gevoegd. De kantonrechter gaat er derhalve vanuit dat die van toepassing zijn bij de beoordeling, nu partijen hier zelf ook vanuit lijken te gaan. De restschuld van € 71.900,89 is afgeboekt van de kredietrisicoreserve van de ING en ter incasso uit handen gegeven. De kredietovereenkomst is opgezegd.
22. Het meest verstrekkende verweer van ING ten aanzien van dit onderdeel van de vordering is dat de vordering van [eisers] , die ziet op ten onrechte betaalde rente en kosten, verjaard is.
23. ING beroept zich op verjaring van de vorderingen van [eisers] Dat beroep wordt afgewezen. De vordering wegens onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar. In dit geval is de verjaringstermijn pas aangevangen vanaf het moment dat [eisers] ermee bekend waren dat zij een vordering wegens onverschuldigde betaling tegen ING hadden. Gelet op de omstandigheid dat op grond van de tussen partijen gesloten betalingsregeling de laatste betaling door [eisers] op 24 juni 2020 is gedaan en gesteld noch gebleken is dat [eisers] er voor die datum mee bekend waren dat zij een vordering tot teugbetaling konden instellen, wordt geoordeeld dat de vordering niet verjaard is.
24. [eisers] stellen (1) dat de kredietovereenkomst nietig is omdat er geen krediettoets heeft plaats gehad. Vervolgens zijn [eisers] van mening (2) dat zij niet goed zijn geïnformeerd over de kosten die zij moesten maken voor het krediet. Verder stellen [eisers] (3) dat het rentebeding van het voordeelkrediet oneerlijk is en vernietigd moet worden en tot slot stellen zij (4) onvoldoende te zijn geïnformeerd over de rentekosten die zij moesten betalen als vanwege het krediet bedragen dwingend van de betaalrekening werden afgeschreven waardoor de toegestane roodstand werd overschreden. De kantonrechter zal deze standpunten bespreken.
Is de kredietwaardigheid getoetst?
25. [eisers] stellen dat er geen toetst heeft plaatsgevonden van hun kredietwaardigheid. Ten aanzien van de zorgplicht/kredietwaardigheidstoets wordt overwogen dat op grond van artikel 4:34 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een kredietverstrekker voor de totstandkoming van een kredietovereenkomst in het belang van de consument informatie dient in te winnen over diens financiële positie en te beoordelen, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
26. ING heeft gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat de krediettoets heeft plaatsgevonden en dat het verleende krediet lager was dan de kredietruimte toeliet op grond van de persoonlijke en financiële omstandigheden van [eisers] Ook staat in de kredietovereenkomst dat ING heeft geadviseerd om een andere kredietovereenkomst aan te gaan, maar dat [eisers] hebben gekozen voor het Variabel Voordeelkrediet.
27. Niet gebleken is dat [eisers] een verzoek hebben ingediend, dan wel de wens hebben geuit, om de hoogte van het krediet van de doorlopende kredietovereenkomst te verhogen of een nieuwe doorlopende kredietovereenkomst te sluiten. Het destijds openstaande kredietbedrag van € 71.538,17 was ook lager dan het maximale bedrag van € 75.000,00. Derhalve is niet aan de orde dat ING ter zake van de doorlopende kredietovereenkomst opnieuw de kredietwaardigheid van [eisers] had dienen te toetsen.
28. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat ING daar waar de kredietwaardigheid diende te worden getoetst, dit ook is gebeurd. De vordering om op deze grond de kredietovereenkomst te vernietigen wordt dan ook afgewezen.
Zijn [eisers] voldoende goed geïnformeerd over de kosten van het Voordeelkrediet?
29. [eisers] zijn van mening dat zij in strijd met de wet - artikel 7:61 lid 2 sub l BW - onvoldoende zijn geïnformeerd over de kosten van het krediet, in het bijzonder de kosten voor het verplichte betaalpakket. Voor het Voordeelkrediet stelt ING de voorwaarde dat een klant eveneens een reguliere betaalrekening aanhoudt. De ING biedt hiervoor verschillende pakketten aan. Het Basis Pakket is zonder kosten. Dat is vermeld in de kredietovereenkomst. In dat geval beschikt de klant niet over een betaalpas. [eisers] hebben bij de betaalrekening, die [eisers] al langer had, gekozen voor het Royaal Pakket, waarvoor een vergoeding werd betaald. Kennelijk een dienstverleningspakket met meer opties dan bij het Basis Pakket. Dit betekent niet dat ING onjuiste of misleidende informatie over de kosten heeft verstrekt. [eisers] hadden kunnen kiezen voor het kosteloze Basis Pakket toen zij de kredietovereenkomst sloten, maar hebben dit niet gedaan. [eisers] is door ING niet onjuist of misleidend geïnformeerd over deze kosten. De vordering op deze grond wordt afgewezen.
Hadden [eisers] moeten worden geïnformeerd over de hoogte van de rente op de betaalrekening boven de toegestane roodstand?
30. [eisers] zijn van mening dat ING hen erop had moeten wijzen dat als ING rente en aflossingsbedragen van de betaalrekening zou afschrijven en zij daardoor de toegestane roodstand zouden overschrijden, zij over het overschreden bedrag 15% rente zouden moeten betalen.
31. ING mag dwingend termijnbetalingen afschrijven van de betaalrekening op basis van de kredietovereenkomst. De overeenkomst vermeld:
“Het rentepercentage voor rood staan (met of zonder toestemming) kan hoger zijn dan uw Variabel Voordeel krediet.”
32. Naar het oordeel van de kantonrechter is de verschuldigdheid van de rente van 15% over de geldsom ter grootte van de overschrijding van de toegestane roodstand op de betaalrekening geen gevolg dat voortkomt of is toe te rekenen aan het Voordeelkrediet. Het is juist dat de ING dwingend bedragen mag afschrijven van de betaalrekening, overeenkomstig artikel 5 van de Voorwaarden Variabel Doorlopend Krediet en Variabel Voordeel Krediet januari 2013. [eisers] zijn verplicht om zorg te dragen voor voldoende saldo of de roodstand aan te vullen tot het bedrag dat is toegestaan. Over de alsdan verschuldigde rente op de betaalrekening had ING [eisers] niet hoeven te informeren voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst. De verschuldigdheid van 15% rente – op de betaalrekening – volgt uit de overeenkomst, de voorwaarden en algemene bepalingen van en bij de betaalrekening.
33. Overigens heeft ING deze door [eisers] betaalde rente terugbetaald aan [eisers] , waarop [eisers] de vordering hebben ingetrokken. Op dit onderdeel van de vordering wordt derhalve niet beslist. Ook leidt dit niet tot het oordeel dat de kredietovereenkomst op deze grond dient te worden vernietigd.
Is het rente- en kostenbeding en het rentewijzigingsbeding bij het Voordeelkrediet eerlijk?
34. [eisers] stellen dat het rentebeding en het rentewijzigingsbeding van het Voordeelkrediet oneerlijk zijn en derhalve de kredietovereenkomst vernietigbaar is. In dit onderdeel van het geschil gaat het om de vraag of het rentebeding en het rentewijzigingsbeding moeten worden aangemerkt als oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13 EEG (Richtlijn Oneerlijke Bedingen, hierna: “de Richtlijn”), dan wel in strijd zijn met artikel 7:61 lid 2 sub f, g en h BW en of zij op die grond(en) vernietigbaar zijn.
35. Allereerst dient de kantonrechter te beoordelen of het rentebeding, wat een kernbeding is, kan worden getoetst. Vervolgens ligt de vraag voor of het rentebeding en het rentewijzigingsbeding oneerlijke bedingen zijn in de zin van de Richtlijn en de wet. Naar Nederlands recht wordt dit beoordeeld aan de hand van artikel 6:233 BW. Van belang is of sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen en of deze verstoring in strijd met de goede trouw is. Hierbij moet worden gekeken naar het cumulatieve effect van de relevante bedingen. Dat betekent dat niet alleen moet worden beoordeeld of het rentebeding en het wijzigingsbeding het evenwicht tussen partijen kunnen verstoren, maar ook of de negatieve effecten hiervan voldoende worden gecompenseerd door andere bedingen in de overeenkomst. (Zie ook HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.o. 4.1.2.) 36. De onderhavige bedingen bestaan enerzijds uit een bepaling met betrekking tot rente en anderzijds met betrekking tot rentewijziging. Nu deze bepalingen geen zodanig verband met elkaar hebben dat zij niet van elkaar kunnen worden gescheiden zonder de inhoud van het gehele beding te herzien, kunnen deze twee bepalingen afzonderlijk worden getoetst, en dus ook los van elkaar kunnen worden vernietigd. HvJ EU 23 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:911 (Provident Polska S.A).
37. Het rentepercentage dat [eisers] hebben betaald over het openstaande saldo van de voordeelkrediet overeenkomst is 6.7%, evenals het jaarlijkse kostenpercentage. In de Voordeelkredietovereenkomst staat vermeld:
“Debetrente: 6,7% op jaarbasis
Jaarlijks Kostenpercentage: 6,7% op jaarbasis”.
38. Het rente- en kostenbeding van het Voordeelkrediet kan enkel aan de Richtlijn getoetst worden indien het beding geen kernbeding is (artikel 4 van de Richtlijn), of een kernbeding is, maar niet voldoende duidelijk en transparant is geformuleerd. (Zie in dit kader HVJEU 3 juni 2010 ECLI:EU:C:309, r.o. 39).
39. Onder het transparantievereiste moet overigens worden begrepen dat het met name gebiedt dat de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat wordt gesteld om de concrete werking van de berekeningswijze van die rente te begrijpen en om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van een dergelijk beding voor zijn financiële verplichtingen in te schatten. (arrest van 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C 125/18, EU:C:2020:138, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40. Dit beding is een kernbeding. Dit beding is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en transparant geformuleerd. De informatieverplichtingen zoals opgenomen onder artikel 7:61 lid 2 sub f en h BW zijn duidelijk vermeld. De kantonrechter merkt wel op dat het kennelijk zo is dat er naast rente geen andere kosten in rekening worden gebracht. Dit rente- en kostenbeding stelt [eisers] voldoende in staat om de concrete werking van het beding te begrijpen en de economische gevolgen ervan voor hun financiële verplichtingen te kunnen beoordelen. Dit beding zal verder niet betrokken worden in de beoordeling. Dit beding is niet oneerlijk en er zijn geen gronden dit beding te vernietigen.
41. Het rentewijzigingsbeding bestaat uit twee delen. Het eerste deel is opgenomen in de kredietovereenkomst zelf:
“De rente is variabel en kan ook tijdens de geldigheidsduur van deze contractaanbieding wijzigen.”
42. Dit beding lijkt een kernbeding omdat het is opgenomen in de overeenkomst. Echter, dit beding is een gestandaardiseerd beding dat bedoeld is om in meerdere overeenkomsten met consumenten te gebruiken. Dit beding kan ook op oneerlijkheid worden beoordeeld. Dit beding is naar het oordeel van de kantonrechter oneerlijk. Het beding geeft geen enkele duidelijkheid op welke wijze de rente kan variëren. De rente kan wijzigen, maar niet is vermeld wie dat bepaalt, op grond waarvan dit kan, of dit wordt medegedeeld aan de kredietnemer en wat de verdere gevolgen zijn voor de overeenkomst. Dit rentewijzigingsbeding stelt [eisers] onvoldoende in staat om de concrete werking van het beding te begrijpen en de economische gevolgen ervan voor hun financiële verplichtingen te kunnen beoordelen.
43. Het tweede deel van het rentewijzigingsbeding is opgenomen in artikel 12 van de Voorwaarden (Variabel) Doorlopend Krediet en (Variabel) Voordeelkrediet januari 2013 en is een gestandaardiseerd beding dat bedoeld is om in meerdere overeenkomsten met consumenten te gebruiken, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld.
Het dient daarom ook te worden getoetst op oneerlijkheid aan de hand van de Richtlijn en de wet. Dit beding luidt als volgt:
“De rente van een Variabel Doorlopend krediet of Variabel Voordeelkrediet is variabel. Dit betekent dat de rente op ieder moment door de ING naar boven of naar beneden kan worden aangepast. Dit komt bijvoorbeeld door ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt en door kosten of de positie van de ING op de markt voor consumptief krediet. Bij rentewijzigingen brengt de ING u hiervan vooraf op de hoogte. Als de rente wijzigt, blijft uw maandelijks termijn bedrag gelijk. De rentewijziging heeft wel invloed op de duur van uw krediet. Als de rente stijgt, wordt de duur van uw krediet langer. Daalt de rente, dan wordt de duur van uw krediet korter. (…)”
44. De rentewijzigingsbedingen worden in onderlinge samenhang beoordeeld. Zij gaan beiden over wijziging van het rentepercentage. Alle relevante omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, dienen te worden betrokken bij de beoordeling van de oneerlijkheid van het beding waaronder ook het cumulatieve effect van alle bedingen van de betrokken overeenkomst.
45. In onderhavig geschil ziet de kantonrechter drie aanwijzingen dat sprake is van een aanzienlijke verstoring in het contractuele evenwicht. In de eerste plaats is het rentewijzigingsbeding niet transparant. Uit het beding blijkt niet duidelijk onder welke omstandigheden en volgens welke mechanismen de kredietvergoeding kan worden gewijzigd. Het gevolg hiervan is dat [eisers] niet voldoende in staat zijn gesteld om de economische gevolgen te voorzien die voor hen uit de bedingen voortvloeiden.
46. Hiernaast is het wijzigingsbeding een beding uit onderdeel 1.j van de Bijlage behorend bij artikel 3 van de Richtlijn. Ook dat is een aanwijzing dat het beding het contractuele evenwicht verstoort. Het rentewijzigingsbeding valt niet onder de uitzondering van onderdeel 2.b van de Bijlage. Daarvoor is immers onder meer vereist dat de wijziging van de rente moet geschieden op grond van een geldige reden en dat de consument zo spoedig mogelijk over de wijziging wordt geïnformeerd. Aan deze voorwaarden voldoet het rentewijzigingsbeding niet.
47. Tot slot is de positie van [eisers] door het wijzigingsbeding aanzienlijk slechter dan indien partijen op dit punt geen contractuele afspraken hadden gemaakt en alleen het nationale recht van toepassing was geweest. In dat geval had ING de overeengekomen rente alleen kunnen aanpassen op grond van artikel 6:248 BW of artikel 6:258 BW. De betwiste bedingen geven haar een veel ruimere bevoegdheid. Het wijzigingsbeding is niet geclausuleerd en geeft ING het recht om op ieder moment de kredietvergoeding eenzijdig aan te passen. Het beding specificeert de redenen voor dergelijke wijzigingen niet voldoende en niet limitatief en schrijft ook niet voor dat ING de reden van de wijziging moet opgeven. Dit wijst erop dat het rentewijzigingsbeding het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk kan verstoren. (Zie ook HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1800, r.o. 3.8.2 e.v.). 48. De kantonrechter zal het rentewijzigingsbeding vernietigen vanwege het oneerlijke karakter ervan. Dit leidt echter niet tot toewijzing van enige vordering, omdat gesteld noch gebleken is dat er een andere rente in rekening is gebracht dan 6.7%. Dit rentepercentage is evenmin gewijzigd gedurende de looptijd van het krediet.
49. Na vernietiging van dit oneerlijke beding kan de kredietovereenkomst in stand blijven. Er is geen aanleiding deze in zijn geheel te vernietigen.
50. De creditcard heeft een vermoedelijk bestedingslimiet van € 2.500,00 per maand. Partijen lijken hiervan uit te gaan, dus zal de kantonrechter dat ook doen. Op 28 mei 2013 heeft ING de creditcard tijdelijk geblokkeerd wegens een groot saldotekort. De creditcard is niet meer gedeblokkeerd. [eisers] betwisten dit. Nu de kantonrechter de relevantie van het al dan niet blokkeren van de creditcard ontgaat, zal hij zich hierover niet uitlaten. In ieder geval zijn na 28 mei 2013 zijn geen uitgaven meer met de creditcard gedaan.
51. Het saldo van de bestedingen op de creditcard werd maandelijks dwingend afgeschreven van de betaalrekening. De vorderingen die zijn gebaseerd op de niet toegestane roodstand op de betaalrekening zijn besproken onder randnummer 12 tot 19. Hoewel ter zitting aan de orde is geweest dat [eisers] aanspraak zouden maken op terugbetaling van het door hen met de creditcard uitgegeven geld boven de limiet, vorderen zij dit niet in deze procedure, zodat daarover geen oordeel en beslissing zal volgen.
Is de betalingsregeling voor de schuld van € 119.015,15 een kredietovereenkomst?
52. ING stelt dat deze vordering is verjaard. Los van wanneer de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen, is de verjaringstermijn gestuit op 21 juli 2020. ING heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Dat is binnen 5 jaar na het overeenkomen van de betalingsregeling en de start van de rentebetalingen. Daarmee is de vordering niet verjaard.
53. Het negatieve saldo van de betaalrekening en het doorlopend krediet is afgeboekt van de kredietrisicoreserve van de ING. ING had daardoor van [eisers] te vorderen een bedrag van € 119.015,15. Partijen hebben een betalingsregeling getroffen die is bevestigd per brief van 9 november 2015 door ING aan [eisers] Dit is een vaststellingsovereenkomst. Over de schuld tot aan de vaststellingsovereenkomst waren [eisers] wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. [eisers] hebben de schuld, en rente hierover, voldaan aan ING. De laatste termijn is door [eisers] betaald op 24 juni 2020.
54. In de vaststellingsovereenkomst is een specificatie gegeven met vermelding van:
“
Hoofdsom”, “
rente tot heden”en
“Rente vanaf heden bij stipte betaling tot aan algehele voldoening € p.m.)”.
55. [eisers] stellen dat de hiervoor genoemde betalingsregeling een kredietovereenkomst was en dat partijen voorafgaand aan het sluiten van deze kredietovereenkomst geen afspraken hebben gemaakt over de door [eisers] verschuldigde te betalen rente en kosten. Dit betekent volgens [eisers] dat zij recht hebben op terugbetaling van de door hen betaalde renten, een bedrag van € 6.121,44.
56. De kantonrechter zal eerst beoordelen of er sprake is van een kredietovereenkomst. Indien dat het geval is zijn de informatieverplichtingen van artikel 7:60 en 7:61 BW van toepassing en dient te worden beoordeeld of ING hieraan heeft voldaan.
57. [eisers] beroepen zich op de richtlijn 2008/48/EG die voor 11 juni 2010 geïmplementeerd is, deels in titel 2A boek van Boek 7 BW. In artikel 57 lid 1 sub c BW staat wat de definitie van een kredietovereenkomst is en deze is reeds weergegeven in rechtsoverweging 16.
58. Voor de uitleg van de zinssnede “uitstel van betaling” is van belang om te onderkennen dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie is af te leiden dat het consumentenrecht ruim en in het belang van de consument moet worden uitgelegd. Uitzonderingen worden juist beperkt uitgelegd. Als je dat niet zou doen, beperk je daarmee de consumentenbescherming die beoogd is met de Richtlijn.
59. Wat onder uitstel van betaling dient te worden verstaan is niet nader gedefinieerd. Naar aanleiding van prejudiciële vragen, gesteld door de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, heeft de Procureur – Generaal bij de Hoge Raad op 30 november 2022 deze vragen beantwoord en heeft de Hoge Raad in zijn tussenarrest van 30 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1006) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van Europa. Die vragen aangaande zijn nog niet allemaal beantwoord. 60. Ondanks vorenstaande zal de kantonrechter een oordeel geven over de kwalificatie van het “uitstel van betaling”, nu de Procureur Generaal en de Hoge Raad hierover wel enige duidelijkheid geven in hun beantwoording van de prejudiciële vragen. Zo geven zij beiden aan dat uitstel van betaling verleend kan zijn direct bij het aangaan van de schuld, maar het kan ook gaan om een overeengekomen betalingsregeling voor een reeds bestaande schuld.
61. Ook kan uit 7:58 lid 2 BW worden afgeleid dat er onderscheid wordt gemaakt tussen kosteloos uitstel van betaling en uitstel van betaling waarvoor wel rente en kosten in rekening worden gebracht. Kosteloos uitstel van betaling van niet onder de definitie van de kredietovereenkomst. Kennelijk valt een uitstel van betaling waarbij wel kosten in rekening worden gebracht wel onder de werking van artikel 7:58 lid 2 BW.
62. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] een schuld hadden op ING. [eisers] konden deze schuld niet in een keer voldoen. Kennelijk ook niet door deze schuld elders te financieren. Daarom zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen. Dit betekent dat partijen zijn overeengekomen dat [eisers] hun schuld niet direct hoefden te betalen. Zij mochten dat in termijnen doen. ING heeft hen dus uitstel van betaling van hun schuld verleend. ING heeft [eisers] een financiële ofwel kredietfaciliteit geboden. Vergelijk het met het herfinancieren van een bestaande schuld. Dit is een andere situatie dan waarbij zonder wilsovereenstemming de schuldenaar in verzuim is en zijn schuld niet inlost waardoor hij wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd wordt.
63. De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, inhoudende een betalingsregeling, een kredietovereenkomst is als bedoeld in artikel 7:57 lid 1 sub c BW.
64. Is er sprake van een uitzondering als genoemd in artikel 7:58 lid 2 sub h BW? De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Titel 2a van boek 7 BW is niet van toepassing op kredietovereenkomsten die voorzien in enkel kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld. De tussen partijen gesloten betalingsregeling is niet kosteloos. In de bevestiging van de afspraken staat dat [eisers] rente verschuldigd zijn vanaf heden (9 november 2015). Niet is vermeld wat het rentepercentage is. ING stelt dat hier de wettelijke rente bedoeld is. Dit blijkt niet uit de tekst van de overeenkomst en ook niet anderszins. En is overigens ook niet relevant. De essentie is dat er een rentevergoeding dient te worden betaald en daarmee is het uitstel van betaling niet een “enkel kosteloos” uitstel van betaling.
65. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] ook daadwerkelijk rente hebben betaald. Onbetwist hebben [eisers] gesteld dat zij € 6.121,44 aan rentevergoeding over het openstaande bedrag waarvoor een betalingsregeling is overeengekomen hebben voldaan. Zij zijn hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst nagekomen en zijn hiermee niet in verzuim geraakt, zodat zij op die grond geen wettelijke rente verschuldigd zijn geworden.
66. [eisers] vorderen ING te veroordelen genoemde rente terug te betalen op grond van het in strijd met artikel 7:58 BW niet vermelden van de rente en kosten in de vaststellingsovereenkomst, die dus kwalificeert als kredietovereenkomst.
67. Op grond van artikel 7:61 lid 2 sub f en h BW dient in de kredietovereenkomst de debetrentevoet en het jaarlijks kostenpercentage worden opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet is gebeurd, hetgeen blijkt uit de bevestiging van de betalingsregeling van 9 november 2015. [eisers] zijn daarom geen rente en kosten verschuldigd. De door [eisers] betaalde rente is derhalve onverschuldigd betaald. De vordering zal op dit punt worden toegewezen.
68. [eisers] vorderen schadevergoeding van ING. ING heeft onrechtmatig gehandeld door de bijzonderheidscodering 3 te melden aan het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR), en heeft deze codering in stand gehouden. Niet in geschil is dat [eisers] een schuld had bij ING ter grootte van € 119.086,89. Op 29 mei 2015 is het bedrag afgeboekt ten laste van de kredietrisicoreservering van de ING. Per die datum is code 3 geregistreerd. In november 2015 komen partijen een betalingsregeling overeen. Op 26 juni 2020 hebben [eisers] het laatste bedrag aan ING voldaan. Op dat moment is codering 3 niet verwijderd.
Kracht van gewijsde
69. Het meest verstrekkende verweer van ING is dat al eerder - door de kantonrechter te Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam – onherroepelijk is beslist op de vraag of de BKR-registratie onrechtmatig is en ten onrechte in stand gehouden is.
69. De kantonrechter overweegt als volgt. In artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. De ratio van artikel 236 Rv is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Wanneer dit gebeurt, zal de kantonrechter elk standpunt waarvan de juistheid uit de eerdere beslissing blijkt honoreren en elk standpunt dat er mee in strijd is verwerpen. Een partij kan nu eenmaal niet tussen dezelfde partijen over hetzelfde geschilpunt een procedure herhalen.
69. In rechtsoverweging 3.8 van zijn beschikking overweegt het hof dat grieven 5 en 6 – die zien op de rechtmatigheid van de BKR-code 3 registratie en de instandhouding daarvan - geen bespreking behoeven, kortgezegd, omdat belangenafweging in het voordeel van [eisers] uitvalt. [eisers] en ING hebben geen cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022. Niet ter discussie staat dat de termijn daarvoor ook is verstreken.
69. De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 18 februari 2021 onder rechtsoverweging 4.6 geoordeeld dat “tussen partijen is niet in geschil dat in geval de achterstand en de opeising heeft plaatsgevonden en dat de registraties volgens de regels van het AR op zichzelf correct zijn. De vraag is of de registraties moeten worden verwijderd, dan wel moeten worden hersteld.” Hierna heeft de kantonrechter de belangen afgewogen en het belang van ING zwaarder beoordeeld.
69. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de kantonrechter en het gerechtshof geen feiten vastgesteld en geen oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de registratie van de codering 3 en de instandhouding daarvan. Zij hebben beide een belangenafweging gemaakt zonder uitdrukkelijk een eigen oordeel te geven over de rechtmatigheid van de registratie en of de registratie had moeten worden verwijderd op het moment dat de schuld aan ING was terugbetaald.
Is de bijzonderheidscodering 3 en de instandhouding daarvan onrechtmatig?
74. Codering 3 wordt geregistreerd als er een vordering wordt afgeboekt en niet meer dan een bedrag van meer dan € 250,00 is afgeboekt. In deze zaak staat tussen partijen vast dat op 29 mei 2015 de volledige vordering is afgeboekt ten laste van de kredietrisicoreservering van de ING. Daarmee is de codering niet onrechtmatig.
74. Onbetwist is door [eisers] gesteld en onderbouwd dat de Geschillencommissie Financiële Dienstverleners (GFD) een vaste lijn van beslissen heeft in vergelijkbare zaken. Zij heeft in een aantal uitspraken geconcludeerd als volgt
:
“Naar het oordeel van de Commissie geeft de registratie van de bijzonderheidscode 3 daardoor nu geen getrouw beeld meer van de werkelijkheid, aangezien geen sprake meer is van een situatie waarin de bank een bedrag heeft afgeboekt. De combinatie van bijzonderheidscode 3 met een werkelijke einddatum is naar het oordeel van de commissie niet zodanig transparant, dat de bank en andere deelnemers van het BKR daaruit kunnen opmaken dat de vordering alsnog geheel is voldaan door consument. Dat valt niet te verenigen met de beginselen van gegevensverwerking zoals bepaald in artikel 5 Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG).”
De Commissie oordeelt daarom - in lijn met haar eerdere uitspraken – dat bijzonderheidscode 3 moet worden verwijderd.
76. De kantonrechter is van oordeel dat nadat de hele schuld is afbetaald zich geen situatie meer voordoet dat door ING een bedrag is afgeboekt. De bijzonderheidscode 3 dient alsdan te worden verwijderd. Dit oordeel is overeenkomstig het oordeel van de GFD in vergelijkbare geschillen.
76. ING is aangesloten bij de GFD. Het past ING dan ook niet om zonder nadere toelichting een BKR-registratie code 3 in stand te laten, nadat de klant het volledige bedrag van de schuld heeft terugbetaald en nadrukkelijk een verzoek doet om de registratie van code 3 te laten verwijderen. ING dient zich te realiseren dat iedere klant die op dit punt een klacht indient, in het gelijk wordt gesteld, waarna ING wordt verplicht de registratie te laten verwijderen en dit ook doet. ING heeft geen zelfstandig te respecteren belang gesteld om de registratie in stand te houden. De registratie dient ertoe om andere financiële dienstverleners te informeren over de risico’s die zij lopen als zij met een klant in zee gaan die BKR-registraties heeft. ING komt haar verplichtingen naar derden toe na, ook als zij de codering 3 laat verwijderen.
78. ING handelt hierdoor in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer van haar mag worden verwacht, en daarmee onrechtmatig als bedoeld in artikel 6:162 BW. ING heeft als financiële dienstverlener niet gehandeld op een zodanige wijze dat zij op een zorgvuldige wijze de belangen van [eisers] in acht heeft genomen als bedoel in artikel 4: 24a lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wtf).
Is er causaal verband tussen het handelen van ING en de schade?
79. [eisers] vorderen ING te veroordelen tot betaling van € 120.500,00 aan schadevergoeding, zijnde gederfde winst. [eisers] stellen hiertoe dat [eisers] in 2007 een woning aan het adres [adres] hebben gekocht en dat zij voor deze woning een hypothecaire lening zijn aangegaan bij de Rabobank voor totaal een bedrag van € 415.000,00. Inmiddels wonen [eisers] en hun drie kinderen in de woning. De woning is op 25 maart 2021 door MRA Makelaars getaxeerd op € 720.000,-. De oppervlakte van de woning is 105 m2. [eisers] wensten de woning te voorzien van een kelder, waarmee 91 m2 extra woonoppervlakte zou worden gecreëerd. Uit het taxatierapport van 8 april 2021 blijkt dat de marktwaarde van de woning na de verbouwing zou stijgen van € 720.000,00 naar € 1.100.000,00. Gelet op de verbouwingskosten zou het vermogen van [eisers] met een bedrag van € 120.500,00 zijn toegenomen, aldus [eisers] .
79. ING verweert zich gemotiveerd en stelt - onder meer - dat er onvoldoende causaal verband is tussen het niet (tijdig) verwijderen van de codering en de schade die [eisers] stellen te hebben geleden.
81. De kantonrechter is van oordeel dat tussen het niet (tijdig) verwijderen van code 3 en de gestelde schade geen causaal verband aanwezig is. Hoewel de kantonrechter zich kan voorstellen dat door de registratie van code 3 het minder eenvoudig is geweest om een nieuwe financiering te krijgen, zijn de feiten achter de codering niet anders. [eisers] hebben kunnen aantonen dat zij de schuld volledig hadden terugbetaald. Dat maakt het niet onmogelijk om een financiering te krijgen. Een code 3 maakt niet dat aan [eisers] geen krediet mag worden gegeven. Ook is het verband te ver verwijderd tussen het handelen en de misgelopen vermogenstoename. Er zijn te veel tussenliggende stappen die anders hadden kunnen uitpakken. Factoren waar ING of [eisers] geen invloed op hebben, zoals prijswijzigingen van bouwkosten, fluctuaties in rente, veranderingen op de huizenmarkt etc.
82. Verder wordt overwogen dat [eisers] hun stelling dat sprake is van schade onvoldoende hebben onderbouwd. [eisers] stellen dat als de verbouwing door was gegaan hun woning veel meer waard zou zijn geweest. Dat kan zo zijn, maar de woning is niet verbouwd en de woning is ook niet te gelde gemaakt. Ook is er geen duidelijke, onderbouwde datum, voor het berekenen van de waarde van de woning (na verbouwing) gegeven. Niet aannemelijk is (geworden) dat als de verbouwing wel zou hebben plaats gehad, [eisers] de woning zouden hebben verkocht omdat dan immers hun kinderen ieder een eigen kamer zouden hebben. Ook wordt geoordeeld dat de gestelde schade in een te ver verwijderd verband staat van het niet plaatsen dan wel verwijderen van de bijzonderheidscode 3 en dat dit ING in redelijkheid is toe te rekenen. Uit de stukken blijkt niet, althans onvoldoende aannemelijk is geworden dat als de code 3 niet was geplaatst of zou zijn verwijderd, alle navolgende stappen zouden zijn gezet, namelijk: dat de Rabobank het krediet had verleend, dat de verbouwing daadwerkelijk zou hebben plaatsgehad, dat de verbouwingskosten het door [eisers] gestelde bedrag niet (in belangrijke mate) zouden hebben overschreden en dat de overwaarde van de woning op enig moment, nog daargelaten de vraag welk moment je dan voor de beoordeling van schade zou moeten aannemen, het door [eisers] gestelde bedrag zou zijn.
82. Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.
82. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn uitgaande van het in de dagvaarding onder II. en III. gevorderde toewijsbaar als na te melden. De gevorderde rente hierover wordt afgewezen nu ter zake onvoldoende is gesteld.
85. De gevorderde rente is als na te melden toewijsbaar.
86. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren in de zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.