ECLI:NL:RBAMS:2024:1475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AMS 21/3553
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor schending van de meldplicht voorafgaand aan vakantieverhuur van een woonruimte met gegrond beroep wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete voor het niet melden van vakantieverhuur beoordeeld. Eiseres, woonachtig in Amsterdam, had een vergunning voor vakantieverhuur, maar verhuurde haar woning zonder voorafgaande melding. De gemeente legde een boete van € 6000,- op, die later werd gematigd naar € 3000,- na een nieuw matigingsbeleid. Eiseres stelde dat de boete onevenredig was en dat het beleid geen rekening hield met situaties waarin achteraf melding gemaakt kan worden. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Hierdoor werd de boete verder gematigd naar € 2700,-. De rechtbank vernietigde het eerdere besluit van de gemeente en stelde dat eiseres recht had op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.M. Poelman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. U. Tasdelen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een bestuurlijke boete voor schending van de meldingsplicht voorafgaand aan vakantieverhuur van een woonruimte.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 juni 2021 en het gedeeltelijk herziene bestreden besluit van 15 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. S.F. Silverstein namens eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres is woonachtig op de [adres] [huisnummer] te Amsterdam. Eiseres is met haar partner eigenaar van deze woning. Op 5 juli 2020 is door verweerder aan eiseres een vergunning verleend voor onttrekking van de woning voor vakantieverhuur. In september van 2020 heeft eiseres de woning voor twee nachten verhuurd zonder dat vooraf te melden bij verweerder.
2.2.
Met het primaire besluit van 15 februari 2021 heeft verweerder op grond van artikel 21, eerste lid, onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: Hvw) een bestuurlijke boete van € 6000,- opgelegd en ingevorderd voor het niet melden van vakantieverhuur van de woonruimte van eiseres. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar ingediend.
2.3.
Met het bestreden besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder wijziging van de grond, en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder acht het bewezen dat eiseres de woonruimte in strijd met de voorwaarden van haar onttrekkingsvergunning ten behoeve van vakantieverhuur heeft verhuurd door hieraan voorafgaand geen melding van te maken. Dit is anders dan in het primaire besluit wordt vermeld, in strijd met het bepaalde in artikel 24 juncto artikel 26, eerste lid, onder c, van de Hvw. Daarnaast ziet verweerder geen reden tot matiging van de opgelegde bestuurlijke boete.
2.4.
Verweerder heeft tijdens de beroepsprocedure nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van de matiging van boetes. Dit beleid, de Beleidsregel matiging bestuurlijke boete
Huisvestingsverordening en Leegstandverordening (hierna: het matigingsbeleid), is op
1 januari 2023 in werking getreden. Daarin is proportionaliteitsbeleid opgenomen voor eerste administratieve boetes voor vakantieverhuur. Vanwege dit matigingsbeleid heeft verweerder met het gedeeltelijke herziene bestreden besluit van 15 februari 2023 het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat dat het primaire besluit wordt herroepen voor wat betreft de hoogte van de boete en deze wordt gematigd van € 6.000,- naar € 3.000,-. Voor het overige wordt het primaire besluit in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder een bestuurlijke boete mocht opleggen vanwege schending van de meldingsplicht voorafgaand aan vakantieverhuur van een woonruimte. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep alleen gegrond is vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overtreding en overtreder
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de Hvw heeft overtreden door, in strijd met de voorschriften in de verleende onttrekkingsvergunning, geen melding te maken van een periode van vakantieverhuur. Eiseres heeft dit ook erkend door aan te geven dat zij de woning heeft verhuurd aan toeristen en vergeten is voorafgaand melding te maken van de vakantieverhuur.
Evenredigheid boetebeleid
5.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de boete, ook na matiging met toepassing van het nieuwe beleid, niet evenredig is en buitenproportioneel. Op geen enkel moment heeft eiseres namelijk de regels doelbewust overtreden. Het ging hier om het eenmalig, onbewust en onopzettelijk overtreden van de regels. Het ging concreet slechts om twee dagen toeristische verhuur. Eiseres is zelf bewoner van de woning waardoor er geen sprake is van woningonttrekking. Eiseres heeft de vakantieverhuur afgestemd met de buren en er zijn nooit klachten of problemen van overlast geweest waardoor ook niet gesproken kan worden van een negatief effect op de leefbaarheid. Daarnaast is eiseres van mening dat het boetebeleid geen rekening houdt met overtreders die binnen het dagencriterium blijven en achteraf willen melden. Door de onmogelijkheid van het achteraf melden schiet de meldplicht haar doel voorbij, namelijk het inzicht krijgen in het aantal dagen dat een woning aan toeristen wordt verhuurd. Daarom is de opgelegde boete onevenredig.
5.2.
De rechtbank heeft in een recente uitspraak van de meervoudige kamer overwogen dat het matigingsbeleid redelijk is. [1] Het maakt namelijk wel degelijk onderscheid in de zwaarte en het soort overtreding. Zo wordt rekening gehouden met de omstandigheid of iemand voor het eerst een boete opgelegd krijgt, of dat hij de regels al vaker heeft overtreden. Daarnaast is de boete voor niet-administratieve (ernstige en/of leefbaarheids)overtredingen, zoals een overschrijding van het aantal toegestane huurders, een stuk hoger dan voor het niet voldoen aan administratieve verplichtingen zoals de meldplicht. De rechtbank ziet geen reden om nu anders te oordelen en volgt eiseres dan ook niet in de stelling dat het matigingsbeleid niet evenredig en buitenproportioneel is.
5.3.
De stelling van eiseres dat het boetebeleid geen rekening houdt met overtreders die achteraf het verzuimen van de meldplicht willen herstellen maakt dit niet anders. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat bij het vaststellen van het beleid bewust is gekozen voor een meldplicht vooraf. Indien achteraf melden mogelijk zou zijn, verliest de meldplicht zijn waarde als controlemiddel en is de systematiek niet effectief meer. De ervaring van verweerder leert namelijk dat verhuurders hierop kunnen anticiperen en de vakantieverhuurregels bewust kunnen overtreden totdat verweerder op de hoogte raakt van het schenden van de meldplicht en een boete oplegt. Gelet op de door verweerder geschetste omstandigheden en de met handhaving gediende belangen acht de rechtbank het niet onredelijk dat de gemeente niet kiest voor de mogelijkheid om achteraf te melden.
Matiging boete
6.1.
Eiseres stelt vervolgens dat verweerder de boete wegens bijzondere omstandigheden had moeten matigen. Eiseres heeft nagelaten een melding te doen van de vakantieverhuur voor slechts twee nachten. Het nalaten van de melding is per vergissing gebeurd. Verder heeft eiseres zich altijd gehouden aan de meldplicht. Daarnaast voert eiseres aan dat de boete moet worden gematigd omdat zij achteraf heeft geprobeerd melding te maken van de vakantieverhuur maar deze mogelijkheid door verweerder niet wordt geboden.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet de gemeente op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb [2] niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen indien eiseres aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 2 september 2020 [3] , kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven om een boete te verlagen.
6.3.
Het betoog van eiseres dat zij geen verkeerde intenties had en te goeder trouw handelde, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Deze omstandigheden zijn reeds verdisconteerd in het matigingsbeleid. Bij de vaststelling van dit beleid en de lagere boete voor administratieve overtredingen is gedacht aan de situatie van eiseres: een particuliere verhuurder die bepaalde voorwaarden vergeet in acht te nemen. Met het nieuwe matigingsbeleid heeft verweerder ook al rekening gehouden met de omstandigheid dat het een eerste overtreding betreft. Daarnaast acht de rechtbank de meldplicht voorafgaand aan de vakantieverhuur niet onevenredig. Zeker niet in het geval van eiseres waarbij zij pas voornemens was om melding te maken van de vakantieverhuur toen zij het voornemen tot oplegging van boete van verweerder ontving. Het standpunt van eiseres dat de boete moet worden gematigd omdat zij heeft geprobeerd achteraf melding te maken van de vakantieverhuur slaagt daarom niet. Tot slot heeft eiseres niet aangevoerd dat sprake is van een beperkte financiële draagkracht. Er zijn dan ook geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat de boete moet worden gematigd.
Overschrijding redelijke termijn
7.1.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM [4] .
7.2.
De redelijke termijn in een boetezaak wordt overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet, behalve als er bijzondere omstandigheden zijn. De termijn van twee jaar begint te lopen op het moment dat verweerder een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kan ontlenen dat zij een boete zal krijgen. [5] Als sprake is van een onacceptabele vertraging vindt daarvoor een compensatie plaats door middel van matiging van de boete. In geval van een overschrijding van meer dan zes maanden ligt een vermindering met 10% met een maximum van € 2.500,- in de rede. [6]
7.3.
De rechtbank constateert dat in deze zaak het voornemen tot boeteoplegging op
8 januari 2021 aan eiseres kenbaar is gemaakt. Op die datum is de termijn gaan lopen. Dit betekent dat op het moment van de uitspraak in deze zaak de tweejaarstermijn met veertien maanden is overschreden. Deze vertraging is te wijten aan de ontwikkeling van het matigingsbeleid door verweerder, waardoor deze zaak later is behandeld. De rechtbank ziet aanleiding om de boete met 10% te matigen, te weten € 300,-.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De rechtbank verklaart het beroep vanwege overschrijding van de redelijke termijn gegrond en vernietigt het gedeeltelijke herziene bestreden besluit. De rechtbank dient, gelet op artikel 8:72a van de Awb, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het gedeeltelijk herziene bestreden besluit. De rechtbank stelt de boete vast op € 2.700,-.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het gedeeltelijk herziene bestreden besluit van 15 februari 2023;
- herroept het primaire besluit van 15 februari 2021;
- stelt de boete vast op € 2.700,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 5:46

De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Huisvestingswet 2014

Artikel 21

1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;

Artikel 24

De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening regels omtrent de gronden die tot weigering van een vergunning als bedoeld in artikel 21, artikel 22, eerste lid, of artikel 23c, eerste lid kunnen leiden en de voorwaarden en voorschriften die burgemeester en wethouders kunnen verbinden aan een vergunning als bedoeld in die artikelen.

Artikel 26

1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning als bedoeld in artikel 21, artikel 22, eerste lid, of artikel 23c, eerste lid intrekken indien:
a. de houder van die vergunning niet binnen een jaar nadat die vergunning onherroepelijk is geworden is overgegaan tot:
1°.onttrekking als bedoeld in artikel 21, onderdeel a;
2°.samenvoeging als bedoeld in artikel 21, onderdeel b;
3°.omzetting als bedoeld in artikel 21, onderdeel c;
4°.verbouwing als bedoeld in artikel 21, onderdeel d;
5°.onderscheidenlijk tot inschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten, of
6°.toeristische verhuring als bedoeld in artikel 23c, eerste lid;
die vergunning is verleend op grond van door de houder van die vergunning verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren, of
de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 24, niet worden nageleefd.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 20 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6480.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2096.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7033.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0226.