ECLI:NL:RBAMS:2024:144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
13/226993-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en brandstichting

Op 4 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2002, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 december 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. E. Stam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, ondanks zijn geboorte en opgroeien in Nederland, omdat hij niet voldoet aan de vereisten voor ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaar. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de garanties die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven, voldoende zijn om te voldoen aan de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/226993-23
Datum uitspraak: 4 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2023 door de onderzoeksrechter, rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
laatst opgegeven adres:
[adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 december 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat in Amsterdam, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. A.J. Admiraal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB, gelezen in samenhang met het A-formulier, vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 30 augustus 2023 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, dossier nr.: 2023/060.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummers 1 en 28, te weten:
1) deelneming criminele organisatie;
28) opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander zodat hij, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland kan ondergaan. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het evident is dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld nu hij in Nederland is geboren en getogen, zijn familie hier woont en hij op dit moment een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft. Nu er geen terugkeergarantie ligt, moet de overlevering worden geweigerd. Subsidiair zou de zaak moeten worden aangehouden om de verdediging in de gelegenheid te stellen het verblijf alsnog aan te tonen, om de officier van justitie bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) navraag te laten doen over de gehele tijdlijn van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon, en om de Belgische autoriteiten in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie af te geven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon is in Nederland geboren en getogen en hij heeft vanaf 31 januari 2013 een verblijfsvergunning die eindigt op 30 augustus 2024. Er zijn echter periodes geweest dat hij niet stond ingeschreven en hij heeft ook gedetineerd gezeten wat de rechtmatigheid van zijn verblijf aantast. Daarbij zijn geen stukken overgelegd van de periode vóór 2018 die een ononderbroken rechtmatig verblijf van 5 jaren aantonen. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht de zaak aan te houden om een terugkeergarantie op te vragen.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander en overweegt hiertoe als volgt.
De opgeëiste persoon is een zogeheten derdelander en geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie. Voor derdelanders geldt dat zij rechtmatig verblijf in Nederland genieten als zij beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Vast staat dat de opgeëiste persoon een vergunning voor bepaalde tijd heeft. De rechtbank moet bezien of de opgeëiste persoon, voorafgaand aan haar uitspraak, minimaal vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en gedurende die periode dus over een verblijfsvergunning heeft beschikt.
Blijkens informatie van de IND van 31 oktober 2023 eindigt de geldigheidsduur van de huidige verblijfsvergunning op 30 augustus 2024 en is deze dus op 30 augustus 2019 ingegaan. Gerekend vanaf de datum van de uitspraak op 4 januari 2024 beslaat dat geen aaneensluitende periode van vijf jaar. Van belang is daarom of de opgeëiste persoon al eerder over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beschikte en de huidige verblijfsvergunning aansluit op die eerdere verblijfsvergunning. Wanneer de verblijfsvergunningen namelijk precies aansluitend zijn, is sprake van een aaneengesloten periode van vijf jaar rechtmatig verblijf van 4 januari 2019 tot 4 januari 2024.
Uit voormelde informatie van de IND blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 31 januari 2013 in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, maar dat sprake is van een verblijfsgat van 31 januari 2018 tot 30 augustus 2019. In die laatste periode had de opgeëiste persoon dus geen rechtmatig verblijf. De eerdere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd sluit dus niet aan op de huidige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Daarom is, teruggerekend vanaf de datum van de uitspraak, geen sprake van een aaneengesloten periode van vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet hierop voldoet de opgeëiste persoon niet aan de eerste voorwaarde.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van het EAB aan te houden voor nadere informatie over de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon en voor het opvragen van een terugkeergarantie.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 17 november 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de
gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter, rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B. van Galen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.