ECLI:NL:RBAMS:2024:1439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/13/742355 / HA RK 23-365
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie afgewezen na belangenafweging

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam om de BKR-registraties te verwijderen. De verzoekers hebben in het verleden verschillende leningen afgesloten bij ING Bank N.V. en hebben door betalingsachterstanden BKR-registraties gekregen. Na een betalingsregeling en het voldoen van een aanzienlijk bedrag aan ING, hebben verzoekers verzocht om de BKR-registraties te laten verwijderen, omdat deze hen belemmeren in het verkrijgen van een nieuwe lening voor een woning. ING heeft het verzoek afgewezen, omdat zij van mening is dat de registratie gerechtvaardigd is en de belangen van ING zwaarder wegen dan die van verzoekers. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, waaronder de betalingsgeschiedenis van verzoekers en de redenen voor hun verzoek. De rechtbank concludeert dat de BKR-registratie op zichzelf juist is en dat er geen aanleiding is om deze te verwijderen. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt verzoekers in de proceskosten van ING, die tot op heden zijn begroot op € 2.082,00. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/742355 / HA RK 23-365
Beschikking van 14 maart 2024
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,2. [verzoeker 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
hierna samen te noemen: [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en verzoekers samen [verzoekers] ,
advocaat: mr. J.H. Bargeman te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen,
- het verweerschrift, met bijlagen,
- de beschikking van 7 december 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 12 februari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
In 2006 hebben [verzoekers] een persoonlijke lening van € 15.000 afgesloten bij ING. In 2009 hebben [verzoekers] een doorlopend krediet van € 22.000 en een zakelijke lening van € 30.000 bij ING afgesloten. Op grond van de kredietovereenkomst waren [verzoekers] gehouden om maandelijks een bedrag te betalen voor de persoonlijke leningen en het krediet.
2.2.
Op 25 januari 2013 heeft ING in verband met overschrijding van de verleende kredietlimiet op de zakelijke rekening van [verzoeker 1] het openstaande bedrag opgeëist tegen 8 maart 2013.
2.3.
[verzoekers] hebben vervolgens het terugbetalen van de leningen en het krediet gestaakt om een regeling met ING af te dwingen. Als gevolg van de betalingsachterstand is op de leningen en het krediet bijzonderheidscode A in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) geplaatst op contactnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] .
2.4.
Op 31 maart 2016 zijn [verzoekers] en ING een betalingsregeling van € 150 per maand overeengekomen en in 2017 hebben [verzoekers] het maandbedrag verlaagd naar € 50.
2.5.
Op 21 juli 2016 is in verband met het opeisen van de vordering bijzonderheidscodering 2 voor de leningen en het krediet in het CKI geregistreerd.
2.6.
ING heeft [verzoekers] in 2019 gedagvaard en betaling gevorderd van een openstaande hoofdsom van ruim € 84.000. Partijen zijn vervolgens ter terechtzitting van 24 september 2019 een betalingsregeling overeengekomen die inhoudt dat [verzoekers] een bedrag van € 50.000 aan ING zal betalen in zestig maandelijkse termijnen van € 800 en één aanvullende termijn van € 2.000. Verder hebben partijen afgesproken dat ING voor het restant van haar vordering kwijting verleend als [verzoekers] de maandelijkse termijnen tijdig voldoet.
2.7.
[verzoekers] hebben een aantal maandelijkse termijnen tijdig voldaan en op 9 september 2022 hebben zij het resterende bedrag van € 21.300 in één keer betaald aan ING. Op deze dag is in het CKI bijzonderheidscode 3 geregistreerd in verband met het afboeken van € 250 of meer door ING. Ook is deze dag als werkelijke einddatum van de leningen en het krediet geregistreerd.
2.8.
[verzoekers] hebben onder meer bij brief van 9 juni 2023 ING verzocht om de BKR-registraties te verwijderen. ING heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens haar de belangenafweging niet in het voordeel van [verzoekers] uitvalt.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekers] verzoekt de rechtbank, samengevat, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I.
primair:ING te veroordelen om binnen 24 uur na deze beschikking de BKR-registraties op contractnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] te verwijderen op straffe van een dwangsom;
II.
subsidiairING te veroordelen om de looptijd van de BKR-registraties op contractnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] in te korten tot 9 september 2024,
III.
zowel primair als subsidiair:ING te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekers] legt aan haar verzoek ten grondslag dat de BKR-registratie niet proportioneel is, dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen en dat de registratie daarom moet worden verwijderd.
3.3.
ING voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BKR-registratie op zichzelf juist is. Het gaat in deze zaak om de vraag of de registratie moeten worden verwijderd voordat de vijfjaarstermijn verstrijkt. De rechtbank licht hierna eerst in het algemeen toe wat de regels zijn als iemand wil dat een BKR-registratie wordt verwijderd en op welke manier een verzoek tot verwijdering wordt beoordeeld. Daarna zal de rechtbank het verzoek van [verzoekers] beoordelen aan de hand van dat toetsingskader.
Het juridisch kader
4.2.
Een BKR-registratie is aan te merken als het verwerken van persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Op grond van artikel 21 lid 1 AVG kan een persoon vanwege zijn specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder f AVG. [1] De verwerkingsverantwoordelijke (hier ING) moet het bezwaar honoreren, tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering. Als het bezwaar wordt gehonoreerd, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 17 lid 1 onder c AVG de persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging wissen. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, dan kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (het doel van de kredietregistratie) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG). Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van de consument tegen overkreditering en anderzijds het beschermen van kredietverstrekkers tegen consumenten die financiële verplichtingen niet (kunnen) nakomen.
4.3.
De belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de feiten en omstandigheden die op het moment van de afweging bekend zijn. Bij deze afweging kunnen dus ook feiten en omstandigheden worden betrokken die zich na de registratie hebben voorgedaan. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel van de verwerking en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor hem minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. [2]
4.4.
Bij een verzoek op grond van artikel 21 AVG moet de verwerkingsverantwoordelijke ingaan op de door de betrokkene aangedragen – en naar vermogen onderbouwde – met zijn specifieke situatie verband houdende redenen voor bezwaar. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bezwaar in het geval van een code A, 2 en/of 3 zijn bijvoorbeeld:
  • de omvang van de schuld en/of de achterstand;
  • of een eventuele betalingsregeling goed is nagekomen;
  • de reden voor (het ontstaan en voortbestaan van) de achterstand en de mate van verwijtbaarheid;
  • de huidige financiële situatie van betrokkene (waaronder het inkomen) en als deze weer stabiel is: hoe lang al;
  • of betrokkene andere schulden heeft;
  • of sprake is geweest van ernstige (al dan niet structurele) wanbetaling;
  • de omstandigheid dat betrokkene met de lening (bijvoorbeeld voor de koop van een woning) niet kan wachten tot de vijfjaarstermijn is verstreken (bijvoorbeeld vanwege gezins- en woonsituatie);
  • het verstrijken van de tijd sinds het inlossen van de schuld.
Het verzoek van [verzoekers]
4.5.
[verzoekers] stellen zich op het standpunt dat zij een zwaarwegend belang hebben bij directe verwijdering van hun BKR-registratie. Zij hebben toegelicht dat de registratie het hen onmogelijk maakt om een lening te krijgen om een huis mee te kopen en ook om een andere woning te huren. Zij wonen al 22 jaar in een sociale huurwoning en zij ervaren veel overlast van hun buren en andere buurtbewoners. Verzoekers willen elders een duurzame woning met energielabel A kopen of huren. Daarmee willen zij investeren in hun financiële toekomst en hun maandelijkse lasten fixeren. De Hypotheker heeft aan verzoekers bevestigd dat zij zonder de BKR-registratie op basis van hun banktegoed van € 6.000 en van hun beider inkomen uit loondienst een hypothecaire lening kunnen krijgen van € 400.000.
4.6.
ING stelt zich op het standpunt dat de belangen bij de instandhouding van de BKR-registratie zwaarder wegen dan de belangen bij verwijdering daarvan. Zij heeft toegelicht dat het vanwege het tweeledige doel van kredietregistratie van belang is dat kredietverstrekkers bij een financieringsaanvraag kunnen zien dat recente een kwijting heeft plaatsgevonden van ruim € 34.000. Het ligt in de risicosfeer van [verzoekers] dat zij kennelijk niet in staat waren om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen. [verzoekers] hebben zeven jaar lang amper betaald aan ING en daaruit blijkt dat [verzoekers] niet beschikken over een goed betalingsmoraal. De huidige woonsituatie van [verzoekers] is niet onhoudbaar. Uit Google Streetviewbeelden blijkt dat zij in een keurige gezinswoning in een aardige buurt wonen. Verder volgt uit de stukken niet dat [verzoekers] overlast ervaren van de buurman. ING heeft daarbij gewezen om de mogelijkheid voor [verzoekers] om een andere woning te huren.
De belangenafweging
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat ING zich terecht op het standpunt stelt dat het belang van de kredietregistratie in dit specifieke geval zwaarder weegt dan de belangen van [verzoekers] Hierna wordt toegelicht waarom de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.8.
Het is begrijpelijk en invoelbaar dat [verzoekers] een koopwoning willen, omdat zij het gevoel hebben dat zij uit hun huurwoning en de buurt gegroeid zijn. Aan dat belang komt echter op zichzelf onvoldoende gewicht toe. Uit de stukken is niet gebleken dat sprake is van een nijpende situatie, omdat [verzoekers] over woonruimte beschikken en zij daar kunnen blijven wonen. Dat hun huidige woning volstrekt ongeschikt of zelfs gevaarlijk is vanwege overlast die zij ervaren van hun buren, is niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat.
4.9.
Verder is niet gebleken dat [verzoekers] er alles aan hebben gedaan om, ongeacht de BKR-registratie, een huurwoning in de vrije sector te vinden. [verzoekers] hebben slechts twee e-mails overgelegd waaruit blijkt dat zij bij twee woningcorporaties hebben gevraagd of het mogelijk is om – ondanks een negatieve BKR-registratie – een woning te huren in de vrije sector. Bovendien willen zij niet verhuizen naar een goedkoper deel van Nederland, bijvoorbeeld naar een plaats tussen hun beider werkplaatsen in. Dat is onvoldoende om te concluderen dat de negatieve BKR-registratie een belemmering vormt voor het huren van een woning. Zoals ING ook heeft aangevoerd zijn verhuurders geen deelnemers van het CKI van het BKR en zij hebben daar geen inzage in. Dat er wellicht verhuurders zijn die aan potentiële huurders vragen om een BKR-verklaring over te leggen, maakt niet dat de BKR-registraties van [verzoekers] om die enkele reden moet worden verwijderd.
4.10.
Tegenover de wens om een koopwoning te verkrijgen staat dat een aanzienlijke betalingsachterstand is ontstaan en [verzoekers] er ruim negen jaar over hebben gedaan om de schuld bij ING af te lossen. [verzoekers] hebben – naar eigen zeggen – de betaling voor de leningen en het krediet in 2013 gestaakt om een betalingsregeling bij ING af te dwingen. Pas in 2016 zijn zij een beperkte betalingsregeling met ING overeengekomen en hebben zij de betalingen hervat. Uiteindelijk hebben [verzoekers] pas zeven jaar na het ontstaan van de betalingsachterstand een meer omvangrijkere betalingsregeling met ING afgesproken. Dit alles getuigt niet van een goed betalingsmoraal. Daarbij komt dat [verzoekers] in september 2022 in één keer een groot bedrag van € 21.300 aan ING hebben voldaan. Op de zitting hebben [verzoekers] verklaard dat zij dit bedrag konden betalen doordat zij maandelijks een bedrag hebben gespaard en hun auto hebben verkocht. Dat [verzoekers] ervoor hebben gekozen om maandelijks minder aan ING te betalen daar waartoe zij kennelijk in staat waren, wijst niet persé op een goed betalingsmoraal.
4.11.
Hoewel het verzamelinkomen van [verzoekers] sinds 2013 is toegenomen en (alleen) [verzoeker 2] beschikt over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, volgt de rechtbank [verzoekers] niet in hun stelling dat zij al ruime tijd financieel stabiel zijn. ING heeft in dit kader terecht aangevoerd dat [verzoekers] pas in 2019 een omvangrijkere betalingsregeling hebben afgesproken en dat de schuld pas sinds september 2022 is afbetaald. Daarbij komt dat het hebben van een stabiel inkomen niet zonder meer betekent dat sprake is van een financieel stabiele situatie. Daarvoor zijn ook van belang de uitgaven, de eventuele schulden en de financiële reserves. [verzoekers] hebben geen recente bankafschriften overgelegd zodat geen duidelijk is ontstaan over de uitgaven en de financiële reserves. Daarbij komt dat ING terecht erop heeft gewezen dat de financiële situatie van [verzoekers] grotendeels is verbeterd door de kwijting van ruim € 34.000.
4.12.
In het algemeen geldt dat het belang bij verwijdering van de BKR-registratie zwaarder weegt naarmate meer tijd is verstreken. In dit geval heeft de registratie anderhalf jaar geleden plaatsgevonden en is het tijdsverloop dus relatief kort. Daarom legt deze factor geen groot gewicht in de schaal.
4.13.
De conclusie is dat op dit moment geen aanleiding bestaat om te bepalen dat ING de BKR-registratie moet verwijderen. De rechtbank wijst de primaire vordering daarom af.
4.14.
De rechtbank wijst ook de subsidiaire vordering af. De rechtbank dient aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen of er op dit moment aanleiding bestaat om de BKR-registratie te verwijderen. Die feiten en omstandigheden kunnen in de komende jaren veranderen, zowel positief als negatief. Om die reden kan de rechtbank niet vooruitlopen op het bepalen van een toekomstig moment waarop registratie niet langer noodzakelijk is. Dit neemt niet weg dat [verzoekers] op enig moment voordat de vijfjaarstermijn is verstreken een nieuw verzoek tot verwijdering kunnen indienen bij ING.
4.15.
De rechtbank veroordeelt [verzoekers] hoofdelijk in de proceskosten, omdat zij de partij is die ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van ING worden tot op heden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00
4.16.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoekers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden op € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, met bepaling dat als [verzoekers] niet aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, [verzoekers] € 90,00 extra moet betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
2.HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097.