In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2024, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte tot een woongebouw met twee woningen beoordeeld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning die is verleend aan de vergunninghouder, die werd vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 1 december 2022 het bezwaar van eisers ongegrond verklaarde.
De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder op 31 december 2020 een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning, die later is gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat de wijzigingen van ondergeschikte aard zijn en dat de vergunning terecht is verleend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, en dat er geen strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eisers af, waaronder de argumenten over brandveiligheid en de eisen voor daglicht en buitenruimte. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de wetgeving en dat de belangen van de eisers niet zijn geschaad. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van omgevingsvergunningen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van belanghebbenden. De rechtbank bevestigt dat het college de vergunning moest verlenen, omdat geen van de weigeringsgronden van toepassing was.