ECLI:NL:RBAMS:2024:1277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AMS 23/285
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte tot woongebouw met twee woningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2024, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte tot een woongebouw met twee woningen beoordeeld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning die is verleend aan de vergunninghouder, die werd vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 1 december 2022 het bezwaar van eisers ongegrond verklaarde.

De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder op 31 december 2020 een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning, die later is gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat de wijzigingen van ondergeschikte aard zijn en dat de vergunning terecht is verleend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, en dat er geen strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eisers af, waaronder de argumenten over brandveiligheid en de eisen voor daglicht en buitenruimte. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de wetgeving en dat de belangen van de eisers niet zijn geschaad. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en zij krijgen geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van omgevingsvergunningen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van belanghebbenden. De rechtbank bevestigt dat het college de vergunning moest verlenen, omdat geen van de weigeringsgronden van toepassing was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/285

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6], uit Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. R.B. van Heijningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H. de Groot).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[VHG] ,uit Amsterdam, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. Klijnstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte tot woongebouw met twee woningen op de locatie [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in Amsterdam.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eisers deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 4] en [eiser 6] , de gemachtigde van eisers en deskundige [naam 1] van Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB). Namens verweerder heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Namens vergunninghouder hebben deelgenomen: vergunninghouder, de gemachtigde van vergunninghouder, [naam 2] en deskundige [naam 3] Raadgevende Ingenieurs B.V. ( [naam 3] ).

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft op 31 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van bedrijfsruimte tot woongebouw met vier woningen op de locatie [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in Amsterdam. Deze aanvraag is later gewijzigd in een aanvraag voor het veranderen en vergroten van bedrijfsruimte tot woongebouw met twee woningen.
3. Met het primaire besluit van 14 juni 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ [1] . Het bouwplan is beoordeeld aan de hand van de toetsingscriteria van artikel 2.10 van de Wabo en het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Volgens het college is het project in overeenstemming met de gebruiks- en bouwbepalingen uit het toepasselijke bestemmingsplan en de overige toetsingsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard onder toevoeging van de bouwtekening van 21 november 2022 en onder aanvulling van de motivering. Volgens het college past het bouwplan binnen het bestemmingsplan en is het niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Verder is aannemelijk dat het plan voldoet aan de relevante bepalingen en voorschriften van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). Wel zijn, om elke discussie over de brandwerendheid van de voorgevel te voorkomen, aanvullende bouwtekeningen overgelegd zodat voor alle partijen helder is dat de voorgevel brandwerend zal en moet worden uitgevoerd. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Wettelijk kader

5. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
5.1.
Het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” is van toepassing op het bouwplan. De gronden hebben de bestemming “ Gemengd-1” met bouwaanduiding “orde-3”. Ook gelden de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 2” en “Waarde-Cultuurhistorie”. De gronden zijn onder meer bestemd voor wonen.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Dat betekent in deze zaak dat de rechtbank moet beoordelen of het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6.1.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ondergeschikte wijziging
7. Vergunninghouder heeft het bouwplan na indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning gewijzigd. Het college heeft deze wijziging aangemerkt als wijziging van ondergeschikte aard en een vergunning verleend voor het gewijzigde bouwplan. Eisers voeren aan dat geen sprake is van een ondergeschikte wijziging van het bouwplan. Na de negatieve adviezen van welstand en ambtelijke diensten had een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend, waarna het bouwplan getoetst had moeten worden aan de gewijzigde voorschriften van het Bouwbesluit.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak moet de vraag of sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard per concreet geval worden beantwoord en worden bezien in relatie tot het totale bouwplan. [2] Belangrijk bij de beoordeling of de wijziging van ondergeschikte aard is, is het antwoord op de vraag of de ruimtelijke uitstraling van het oorspronkelijke bouwplan verandert en daarmee ook de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw. De vraag of zich een wijziging van ondergeschikte aard voordoet, moet per concreet geval beoordeeld worden. Als de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan gesproken kan worden, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend. [3]
7.2.
Het staat vast dat de aanvraag voorafgaand aan de vergunningverlening op meerdere punten is gewijzigd. Zo is niet langer sprake van een bouwplan voor vier woningen maar voor twee woningen, is de oorspronkelijk aangevraagde dwarskap voor [adres 1] [huisnummer 2] gewijzigd in een langskap en is op voorzet van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) de bovenste rij ramen weggelaten en zijn de ramen op de eerste verdieping aangepast.
7.3.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van wijzigingen van ondergeschikte aard. De uiterlijke verschijningsvorm en bovengrondse situering verandert nauwelijks en het gebruik van het bouwwerk blijft ongewijzigd. Nog steeds is sprake van een aanvraag voor het veranderen van bedrijfsruimte tot woongebouw met drie bouwlagen. De wijziging van vier naar twee woningen betreft een interne wijziging, die nauwelijks invloed heeft op de uiterlijke verschijningsvorm. De wijziging van dwarskap naar langskap op [adres 1] [huisnummer 2] verandert het bouwvolume niet en is niet zodanig ingrijpend dat niet meer kan worden gesproken van hetzelfde bouwplan. Verder valt niet in te zien hoe derden door de wijzigingen of het feit dat deze als ondergeschikte wijzigingen zijn aangemerkt in hun belangen zijn geschaad. Eisers hebben ook niet concreet gemaakt wat zij met deze grond willen bereiken. De door eisers bedoelde wijziging van het Bouwbesluit met betrekking tot de NEN 6069 is namelijk op 1 juli 2019 ingevoerd, terwijl de aanvraag dateert van 31 december 2020 . Dit betekent dat bij de beoordeling van de aanvraag reeds rekening is gehouden met de op 1 juli 2019 doorgevoerde wijzigingen in het Bouwbesluit.
De omgevingsvergunning
8. De rechtbank stelt voorop dat de vergunning is verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10 van de Wabo voor de activiteit “bouwen”. Het wettelijk kader brengt mee dat het college de aanvraag die betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk, alleen kan weigeren op grond van de limitatieve gronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn genoemd. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning moet verlenen wanneer de aanvraag om een omgevingsvergunning niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, de gemeentelijke bouwverordening, het Bouwbesluit en redelijke eisen van welstand.
Is de aanvraag in strijd met het geldende bestemmingsplan?
9. Op zitting is door [eiser 6] gezegd dat vooral de hoogte van het bouwwerk een pijnpunt is. Als het beoogde gebouw lager was, dan had zij minder bezwaar tegen het bouwplan.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat het beoogde gebouw weliswaar hoger zal zijn dan het bestaande gebouw, maar dat ook de omvang en bouwhoogte van het beoogde gebouw passen binnen de regels van het bestemmingsplan. De omvang en bouwhoogte kunnen daarom geen grond opleveren voor weigering van de omgevingsvergunning. Ook verder is de rechtbank niet gebleken van strijd met het bestemmingsplan.
Is de aanvraag in strijd met het Bouwbesluit?
10. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [4]
11. Volgens eisers is het bouwplan in strijd met meerdere voorschriften uit het Bouwbesluit. Ter zitting hebben eisers de beroepsgronden die zien op luchtverversing, spuiventilatie, rookgasafvoer, bergruimte en energiehuishouding ingetrokken. De rechtbank zal deze gronden daarom verder buiten bespreking laten. De beroepsgronden die zien op de voorschriften over daglichttoetreding, buitenruimte en brandveiligheid hebben eisers gehandhaafd. Eisers wijzen ter onderbouwing van hun beroepsgronden op de rapporten van ERB van 3 januari 2023 en 11 januari 2024 en het advies van DGMR [5] van 22 juni 2023 . De rechtbank zal deze beroepsgronden hierna bespreken.
Daglicht en buitenruimte
12. Eisers voeren – samengevat – aan dat de vergunning is verleend terwijl niet wordt voldaan aan de daglichtvoorschriften uit het Bouwbesluit. Ook moeten de woningen op grond van het Bouwbesluit een buitenruimte hebben en het bouwplan voorziet hier niet in, aldus eisers. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en geeft daarvoor de volgende redenering.
12.1.
In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De wetgever heeft met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit dus niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser.
12.2.
Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechtsregels waar eisers zich op beroepen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Anders dan namens eisers op zitting is verondersteld, volgt uit de nota van toelichting bij het Bouwbesluit niet dat de rechtspraak van de Afdeling op dit punt niet klopt of dat de Afdeling de nota van toelichting niet bij haar oordeel heeft betrokken. Uit de nota van toelichting bij afdeling 3.11 van het Bouwbesluit (over daglicht) volgt namelijk dat deze normen ertoe strekken dat vanuit het oogpunt van de gezondheid voldoende daglicht kan toetreden tot een verblijfsgebied of verblijfsruimte. [6] Uit de nota van toelichting bij afdeling 4.6 van het Bouwbesluit (over buitenruimte) volgt dat deze norm ertoe strekt te waarborgen dat bewoners beschikken over een buitenruimte waar licht en verse lucht vrijelijk in en uit kunnen stromen. [7] Uit deze toelichtingen volgt dat de opgenomen normen strekken tot bescherming van de belangen van bewoners en gebruikers van een pand en niet tot bescherming van belangen van omwonenden die geen bewoners of gebruikers van dat pand zijn. Gelet hierop kunnen de beroepsgronden van eisers over de voorschriften voor daglicht en buitenruimte op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Brandveiligheid
13. Eisers voeren verder aan dat moet worden voldaan aan de nieuwbouweisen voor brandveiligheid in plaats van de verbouweisen. Volgens eisers is namelijk sprake van geheel vernieuwen, in plaats van gedeeltelijk vernieuwen. De betonnen vloer is verwijderd en het overgrote deel van de gevels, muren, vloer en fundering wordt verwijderd en nieuw gebouwd. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de feitelijke situatie beslissend is en in dit geval is sprake van een geheel nieuw gebouw. Op grond van artikel 2.84 van het Bouwbesluit geldt daarom een wbdbo [8] -eis van 60 minuten in plaats van 30 minuten en daar wordt volgens eisers niet aan voldaan.
13.1.
Niet in geschil is dat het in deze zaak gaat om verbouw in de zin van het Bouwbesluit. Uit artikel 1.12 van het Bouwbesluit volgt dat verbouw ziet op “het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een bouwwerk”. Tussen partijen is in geschil of het gaat om “geheel vernieuwen” of “gedeeltelijk vernieuwen”. Dit is relevant voor de toe te passen eisen voor brandwerendheid. Het Bouwbesluit maakt namelijk onderscheid tussen de eisen voor brandwerendheid voor nieuwbouw, verbouw en bestaande bouw. Deze eisen staan in de paragrafen 2.10.1 voor nieuwbouw en 2.10.2 voor bestaande bouw. Artikel 2.85 van het Bouwbesluit, dat gaat over verbouw, is geplaatst in de paragraaf over nieuwbouw. Voor verbouw is op grond van artikel 2.85 evenwel een eigen niveau van eisen bepaald, met uitzondering van “geheel vernieuwen”. Op grond van artikel 2.85 geldt een wbdbo-eis van 30 minuten. Bij geheel vernieuwen zijn de nieuwbouweisen uit artikel 2.84 van het Bouwbesluit van toepassing, oftewel een wbdbo-eis van 60 minuten.
13.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat sprake is van geheel vernieuwen en dat daarom een wbdbo-eis geldt van 60 minuten. In het normaal spraakgebruik kan sprake zijn van een (geheel) nieuw gebouw, maar in de zin van het Bouwbesluit gaat het om gedeeltelijk vernieuwen en dat is bepalend. Uit de nota van toelichting bij het Bouwbesluit volgt dat bij geheel vernieuwen kan worden gedacht aan de situatie dat een bouwwerk na een calamiteit tot op de fundering gesloopt moet worden en het bouwwerk daarna op diezelfde fundering wordt herbouwd. Van gedeeltelijk vernieuwen is bijvoorbeeld sprake als het gebouw tot op het casco wordt gestript en vervolgens wordt herbouwd. [9] Dat een groot deel van het gebouw nieuw wordt, hoeft dus niet te betekenen dat sprake is van geheel vernieuwen. Uit de door vergunninghouder overgelegde tekeningen en de daarop gegeven toelichting van architect [naam 2] op zitting blijkt dat de reeds bestaande zijwanden en achterwanden blijven staan en dat hierop de wanden ten behoeve van de nieuwe verdiepingen worden gebouwd. Ook de huidige fundering blijft bestaan, maar omdat het nieuwe gebouw meer volume heeft dan het oude gebouw, worden er extra palen bijgeplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit onder gedeeltelijk vernieuwen. De rechtspraak waar eisers naar verwijzen, ziet op de uitleg van planregels en toepassing van het overgangsrecht bij een bestemmingsplan. Dat is een wezenlijk andere toets en deze rechtspraak kan eisers in dit geval niet baten. Het college heeft terecht getoetst of aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de wbdbo-eis van 30 minuten.
13.3.
Voor zover eisers aanvoeren dat de brandweer het pand niet binnen 30 minuten kan bereiken en dat ook daarom niet wordt voldaan aan de voorschriften uit het Bouwbesluit, slaagt deze beroepsgrond niet. In het door vergunninghouder ingebrachte rapport van Nieman van 23 november 2023 wordt inzichtelijk gemotiveerd dat het pand bereikbaar is voor de brandweer. Ook volgens het door eisers ingebrachte rapport van DGMR van 22 juni 2023 blijkt dat het pand grotendeels bereikbaar is voor de brandweer. Door vergunninghouder is op de zitting uitgelegd dat er op de hoeken van de straten die in verbinding staan met de [adres 1] blusputten aanwezig zijn, waar de brandweer indien nodig gebruik van kan maken. Ter onderbouwing heeft vergunninghouder foto’s overgelegd met daarop de aanduiding van de brandkranen op de t-splitsing [adres 2] / [adres 1] . In het licht van het voorgaande en de toelichting namens vergunninghouder op zitting, is de door eisers overgelegde e-mail van de brandweer met daarin de enkele zin “
De achterkant van het pand aan de [adres 1] is voor ons niet bereikbaar”te weinig concreet om te concluderen dat het pand niet binnen 30 minuten bereikbaar is voor de brandweer. De rechtbank concludeert daarom dat het college heeft kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften over brandveiligheid uit het Bouwbesluit.
Is de aanvraag in strijd met redelijke eisen van welstand?
14. Eisers voeren verder aan dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Volgens eisers is het advies van de CRK onzorgvuldig tot stand gekomen. Uit het advies blijkt niet dat het bouwplan is beoordeeld in relatie tot de omliggende panden en de CRK had niet de beschikking over een tekening van de nieuwe situatie.
14.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, het op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [10]
14.2.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan op 30 juni 2021 en 22 september 2021 is voorgelegd aan de CRK. Vervolgens is een aangepast bouwplan ingediend en heeft de CRK op 15 december 2021 een positief advies gegeven, omdat het bouwplan volgens de CRK in overeenstemming is met de welstandsnota “De schoonheid van Amsterdam 2016”. Vergunninghouder heeft op zitting naar voren gebracht dat hij een 3D-tekening aan de CRK heeft overgelegd met daarop ook de omliggende panden die de CRK bij de beoordeling heeft betrokken. Hoewel de 3D-tekening in het dossier ontbreekt en de rechtbank dat dus niet kan controleren, stelt de rechtbank vast dat eisers geen tegenadvies hebben overgelegd en evenmin hebben aangegeven dat het welstandsadvies in strijd is met bepaalde specifieke criteria in de Welstandsnota. De rechtbank ziet mede daarom geen redenen om te twijfelen aan de conclusie van de CRK. Het college mocht het advies van de CRK overnemen en zijn beslissing over redelijke eisen van welstand op dit advies baseren.
Tussenconclusie
15. Gelet op al het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo zich voordoen. Dit betekent dat het college de vergunning moest verlenen.
Privaatrechtelijke belemmering en belangenafweging
16. Eisers voeren aan dat sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen. Volgens eisers is het bouwplan door de mate waarop licht en lucht wordt weggenomen in strijd met het burenrecht. Verder zal er volgens eisers sprake zijn van overlast, omdat de bewoners door het ontbreken van een eigen buitenruimte, daarvoor de straat zullen gaan gebruiken. Hier is ten onrechte geen rekening mee gehouden, aldus eisers.
16.1.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld zijn geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo van toepassing. Het college heeft dan geen ruimte om de omgevingsvergunning op andere gronden, zoals het bestaan van een eventuele evidente privaatrechtelijke belemmering, te weigeren. Evenmin bestaat er ruimte voor het college voor een belangenafweging. Het is aan de civiele rechter om te beoordelen of het bouwplan een schending van het burenrecht oplevert en zo ja, wat daarvan de consequenties moeten zijn.
Kosten bezwaarprocedure
17. Eisers voeren tot slot aan dat aan hen ten onrechte geen kostenvergoeding in bezwaar is toegekend.
17.1.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb staat: “De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.”
17.2.
Het primaire besluit is niet herroepen. Eisers hebben, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 van de Awb, dus geen recht op een kostenvergoeding in bezwaar.

Conclusie en gevolgen

18. Het college heeft de omgevingsvergunning terecht verleend.
18.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en mr. M.W. Speksnijder en mr. M. Frishert, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…).
Artikel 2.10
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
(…).
Bouwbesluit 2012
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder: (…) “rechtens verkregen niveau”: niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk.
(…)
Artikel 1.12. Verbouw
1. Op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn wat betreft de hoofdstukken 2 tot en met 5 de voorschriften van een te bouwen Bouwwerk van toepassing tenzij in de desbetreffende afdeling voor een voorschrift anders is aangegeven.
(…)
Artikel 2.84.Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, naar een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, naar een niet besloten veiligheidsvluchtroute en naar een liftschacht van een brandweerlift is ten minste 60 minuten.
In afwijking van het eerste lid kan tussen een brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert worden volstaan met 30 minuten.
In afwijking van het eerste lid kan worden volstaan met 30 minuten indien:
a.de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m2, en
b.in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau.
4. In afwijking van het eerste lid kan worden volstaan met 30 minuten indien:
a.de in het eerste lid bedoelde besloten ruimten op hetzelfde perceel liggen, en
b.in het gebouw geen vloer van een gebruiksgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau.
5. Het vierde lid is niet van toepassing op een brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m2.
6. Het vierde lid is niet van toepassing op een technische ruimte.
7. Het tweede tot en met vierde lid gelden niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert.
8. Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ruimte van een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw wordt voor het op het andere perceel gelegen gebouw uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Indien het perceel grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel.
9. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een woonwagen naar een andere woonwagen is ten minste 30 minuten. Bij de bepaling van deze weerstand wordt uitgegaan van een identieke maar spiegelsymmetrisch op een afstand van 5 m geplaatste woonwagen.
10. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment is ten minste 30 minuten of de afstand tussen een brandcompartiment en een ander brandcompartiment is ten minste 5 meter.
11. In afwijking van het eerste lid geldt geen weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m2 niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW
Artikel 2.85.Verbouw
Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 2.82 tot en met 2.84 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau en een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 februari 2022 , ECLI:NL:RVS: 2022 :406.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023 , ECLI:NL:RVS: 2023 :2677.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020 , ECLI:NL:RVS: 2020 :2375.
5.Advies- en ingenieursbureau voor bouw, industrie, verkeer, milieu en software.
6.Zie Stb 2011, 416, p. 273 en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3206.
7.Zie Stb 2011, 416, p. 289 en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1665.
8.Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag.
9.Stb 2011, 416, p.140.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2022 , ECLI:NL:RVS: 2022 :3992.