ECLI:NL:RBAMS:2024:1212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
10898568 \ KK EXPL 24-47
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg artikel 475aa Rv over informatieplicht van banken bij beslaglegging

In deze zaak heeft Hoist Finance, vertegenwoordigd door haar deurwaarder, een kort geding aangespannen tegen de Rabobank. De kern van het geschil betreft de uitleg van artikel 475aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de deurwaarder de bevoegdheid geeft om bij banken informatie op te vragen over geldmiddelen van een schuldenaar. Hoist Finance stelt dat de Rabobank verplicht is om te bevestigen of de schuldenaar een bankrekening bij hen aanhoudt, terwijl de Rabobank betoogt dat zij enkel hoeft te antwoorden of er op dat moment geldmiddelen aanwezig zijn.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 27 februari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank op een verzoek van de deurwaarder om informatie over de schuldenaar heeft geantwoord dat zij geen geldmiddelen onder zich heeft. Hoist Finance heeft vervolgens geëist dat de Rabobank verduidelijking geeft over de bankrekening van de schuldenaar.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Rabobank niet alleen moet bevestigen of er geldmiddelen zijn, maar ook of de schuldenaar een bankrekening bij hen heeft. Dit is gebaseerd op de wetshistorie en de bedoeling van artikel 475aa Rv, dat is ingevoerd om de praktijk van multi-bankbeslagen te verminderen. De rechter heeft de vordering van Hoist Finance toegewezen en de Rabobank veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 5 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10898568 \ KK EXPL 24-47
Vonnis in kort geding van 5 maart 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
te Stockholm (Zweden),
eisende partij,
hierna te noemen: Hoist Finance,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
tegen
COÖPERATIVE RABOBANK U.A.,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rabobank,
gemachtigden: mr. T.T. van Zanten en mr. I.M.A. Lintel.

1.Inleiding

Hoist Finance, met name haar deurwaarder die als haar gemachtigde optreedt, en de Rabobank zijn deze procedure gestart om uitleg te krijgen over artikel 475aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Zodra een deurwaarder gerechtigd is om beslag te leggen, regelt het artikel – kort gezegd en voor zover hier relevant – de bevoegdheid van die deurwaarder om informatie bij banken op te vragen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2024;
- de pleitnota van Hoist Finance.

3.De feiten

3.1.
Met het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni 2023 heeft de kantonrechter [naam] veroordeeld om aan Hoist Finance een bedrag te betalen van € 580,47 vermeerderd met rente en de kosten van die procedure.
3.2.
Dit vonnis is in grosse afgegeven aan Hoist Finance. De door Hoist Finance ingeschakelde deurwaarder – haar gemachtigde in deze procedure – (hierna: de deurwaarder) heeft dit vonnis op 10 juli 2023 aan [naam] betekend.
3.3.
Hoist Finance’ deurwaarder heeft vervolgens met de brief van 22 december 2023 de Rabobank verzocht of zij geldmiddelen van [naam] onder zich heeft, met verwijzing naar artikel 475aa Rv.
3.4.
Kort daarop heeft de Rabobank de deurwaarder per e-mail geantwoord: “
“Nee”. Rabobank heeft geen geldmiddelen van de door u genoemde schuldenaar onder zich.”
3.5.
Dezelfde dag heeft de deurwaarder per e-mail de Rabobank verzocht om verduidelijking, te weten of het antwoord inhoudt dat [naam] :
“a. géén bankrekening aanhoudt bij de Rabobank (en dus geen geldmiddelen);
of
b. […] wél een bankrekening aanhoudt bij de Rabobank maar dat op
die bankrekening géén geldmiddelen aanwezig zijn.”
3.6.
De Rabobank heeft die verduidelijking niet gegeven. Zij heeft de deurwaarder geantwoord dat artikel 475aa Rv volgens haar niet de verplichting meebrengt om meer informatie aan de deurwaarder te verstrekken dan zij al had gegeven.

4.Het geschil

4.1.
Na eiswijziging zoals op de zitting besproken, wil Hoist Finance dat haar deurwaarder van de Rabobank het antwoord krijgt op de vraag of [naam] – kort gezegd – een bankrekening bij de Rabobank heeft. Zij heeft dat gevorderd, net als de kosten van deze procedure.
4.2.
Hoist Finance vindt dat haar deurwaarder geen genoegen hoeft te nemen met alleen het antwoord dat er al dan niet een positief saldo is. Volgens haar is de bedoeling van artikel 475aa Rv dat de bank antwoordt of een schuldenaar een bankrekening bij de bank aanhoudt. Zij verwijst hierbij naar de Memorie van Toelichting bij dit artikel en naar het wetsontwerp “Verzamelwet beslag- en executierecht”. Verder wijst ze erop dat dit artikel juist ingevoerd was om de oude praktijk van het multi-bankbeslag (ook “hagelbeslag” genoemd) te voorkomen. Ook stelt zij dat de Rabobank alleen staat in het beperkte antwoord dat zij op de vraag geeft. Andere systeembanken geven volgens haar wel meteen als antwoord dat de schuldenaar al dan niet een bankrekening bij hen heeft.
4.3.
Rabobank betwist dat artikel 475aa Rv voor haar de verplichting inhoudt om te beantwoorden dat wel of geen bankrekening wordt aangehouden. Zij wijst er met name op dat het artikel het niet heeft over het aanhouden van een bankrekening, maar het heeft over “geldmiddelen”. Geldmiddelen is gedefinieerd als chartaal, giraal en elektronisch geld. Volgens haar moet zij dus alleen het antwoord “ja” geven, als de persoon een positief saldo aan giraal geld bij haar heeft en antwoordt zij “nee” als de persoon een negatief saldo heeft of geen bankrekening bij haar heeft. Het is volgens haar strijdig met onder meer de AVG als zij meer informatie van een klant van haar afgeeft, dan wat de wet voorschrijft. Verder verzoekt de Rabobank om hierover een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen.

5.Het wettelijk kader

5.1.
Artikel 475aa Rv – voor zover hier van belang – luidt:
Indien de deurwaarder gerechtigd is tegen de schuldenaar beslag te leggen, is:
(…)
de deurwaarder bevoegd ten behoeve van het leggen van een beslag
aan een bank te vragen of deze geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft. De bank beantwoordt deze vraag onverwijld (…).
5.2.
De betekenis van “geldmiddelen” in artikel 475aa Rv is op grond van artikel 475a lid 7 Rv dezelfde als de betekenis die hieraan wordt gegeven in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
5.3.
In artikel 1:1 Wft is bepaald dat onder geldmiddelen wordt verstaan: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld.

6.De beoordeling

6.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom beoordelen of de vordering in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Het verzoek om prejudiciële vragen te stellen
6.2.
De Rabobank heeft op de zitting het verzoek om een prejudiciële vraag te stellen toegelicht. Voor haar is belangrijk dat zij snel duidelijkheid krijgt over de strekking van artikel 475aa Rv van de hoogste rechter. Hoist Finance verzet zich tegen het stellen van een prejudiciële vraag, omdat volgens haar partijen juist gebaat zijn bij een snel antwoord op hoe artikel 475aa Rv gelezen moet worden.
6.3.
De kantonrechter wijst het verzoek van Rabobank af.
6.4.
Hoewel het volgens partijen gaat om een groot aantal bevragingen van deurwaarders aan de Rabobank, hebben partijen op zitting verklaard dat dit de eerste en enige zaak is die aanhangig is gemaakt. En wel in kort geding; een procedure die erop is gericht om in spoedeisende zaken op snelle wijze duidelijkheid te krijgen in de vorm van een voorziening. Dus vooruitlopend op een eventueel bodemgeschil. Dat betekent dat als in kort geding aanleiding bestaat voor het stellen prejudiciële vragen, daar een duidelijke en urgente aanleiding voor moet zijn. Die bestaat hier niet. Alleen al omdat dit de enige aanhangige zaak is en het bestaan van een groot aantal bevragingen – voor zover juist – niet gelijk staat aan een groot aantal (rechts)geschillen. Daarbij komt dat de prejudiciële vraag niet bedoeld is om op snelle en voordelige wijze het bestaande systeem van rechtsbescherming met hoger beroep en cassatie te omzeilen.
6.5.
Hierbij merkt de kantonrechter op dat hoger beroep in deze procedure mogelijk moet zijn, omdat deze zaak gaat om een geschil dat gegrond is in het beslagrecht en daarmee onbepaald is.
De uitleg van artikel 475aa Rv
6.6.
Bij de uitleg van een wetsartikel komt de kantonrechter niet toe aan de totstandkomingsgeschiedenis van het artikel of het doel waarvoor het artikel is ingevoerd, als de bewoording van het wetsartikel duidelijk is. Dus maar voor een uitleg vatbaar is.
6.7.
Het deel wat onduidelijkheid voor partijen geeft, is gelegen in het eerste deel onder b van artikel 475aa Rv. Het begrip “geldmiddelen” dat daar gebruikt wordt, is in de Wft gedefinieerd. Partijen hebben daarvan op de zitting bevestigd dat het hier alleen over de term “giraal geld” uit die definitie gaat. Het deel van artikel 475aa Rv waarover partijen uitleg willen, is dus wat een bank moet antwoorden op de vraag van de deurwaarder, of die bank ten behoeve van het leggen van een beslag giraal geld van die schuldenaar onder zich heeft.
6.8.
Partijen lezen in het artikel ieder iets anders. Volgens de Rabobank of zij op het moment van bevraging daadwerkelijk giraal geld van de betreffende schuldenaar onder zich heeft. Anders gezegd: of de schuldenaar op dat moment bij haar een positief saldo heeft. Volgens Hoist Finance of de schuldenaar in het algemeen bij de bank giraal geld heeft. Dus of een schuldenaar bij de bank – kort gezegd – bankiert. De kantonrechter is van oordeel dat beide standpunten in het artikel te lezen zijn. Dat komt omdat het artikel geen duidelijkheid geeft welke referentieperiode in acht moet worden genomen: enkel het moment van bevraging – een momentopname – of dat over een langere tijdsspanne gekeken moet worden.
6.9.
De bewoording in artikel 475aa Rv, namelijk dat de deurwaarder de vraag aan de bank kan stellen ‘ten behoeve van het leggen van een beslag’ lijkt erop te wijzen dat het hier gaat om inventarisatie van verhaalsobjecten voorafgaand aan daadwerkelijke beslaglegging. Dat wijst op een langere referentieperiode en niet op een momentopname. Dat volgt ook uit de totstandkomingsgeschiedenis. Artikel 475aa Rv is namelijk op 15 juli 2020 nieuw ingevoerd en in werking getreden met een wet tot herziening van het beslag- en executierecht. [1] Het is dus recente wetgeving, zodat bij de uitleg betekenis toekomt aan de ontstaansgeschiedenis. De Memorie van Toelichting bij deze wet vermeldt in de toelichting bij artikel 475aa Rv meermaals dat het gaat om de mogelijkheid voor de deurwaarder om vóórafgaand aan het leggen van beslag aan een bank te vragen of een schuldenaar daar een bankrekening aanhoudt. [2] Ook wordt daar melding gemaakt dat het artikel ingevoerd wordt om de praktijk van multibankbeslagen – het ”hagelbeslag” – te verminderen. De eerdere praktijk was dat als een deurwaarder niet wist waar iemand bankierde, hij dan maar bij meerdere banken derdenbeslag legde met alle kosten van dien.
6.10.
Uit met name de wetshistorie en het doel waarom het artikel is ingevoerd, volgt dat artikel 475aa Rv zo uitgelegd moet worden, dat de bank de vraag moet beantwoorden of die bank in het algemeen giraal geld van een schuldenaar onder zich heeft. Anders gezegd, niet moet worden beantwoord of een schuldenaar op het moment van bevraging een positief saldo bij de bank heeft, maar of hij er bankiert.
Conclusie
6.11.
Het gevolg van wat onder 6.10 is geoordeeld, is dat de vordering van Hoist Finance kan worden toegewezen.
6.12.
Rabobank is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Hoist Finance worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
879,92

7.De beslissing

De kantonrechter
7.1.
veroordeelt de Rabobank dat zij de deurwaarder van Hoist Finance alsnog antwoordt geeft op de met de brief van 22 december 2023 gestelde vraag, vermeld onder 3.3, met inachtneming van rechtsoverweging 6.10,
7.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten van € 879,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Rabobank niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
Fno: 761

Voetnoten

1.De Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening van het beslag- en executierecht, Staatsblad 2020, 277.
2.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, kamerstuk 35 225, nr. 3 van 18 juni 2019.