ECLI:NL:RBAMS:2024:1157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
AMS 22/5704
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen en uitspraak op bezwaar in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.C. van den Aarsen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 11 april 2019 was opgelegd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiser op 9 december 2019 kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop de rechtbank op 10 augustus 2022 het beroep gegrond verklaarde en de heffingsambtenaar opdroeg een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft op 22 september 2022 een ingebrekestelling gestuurd, maar de rechtbank oordeelt dat deze prematuur was, omdat de heffingsambtenaar nog binnen de beslistermijn was. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft eiser meerdere keren de gelegenheid gegeven om beroepsgronden in te dienen, maar eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. Tijdens de zitting op 18 februari 2024 zijn partijen zonder afmelding niet verschenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep, waardoor zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Houten, eiser

(gemachtigde: mr. P.C. van den Aarsen),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: de heffingsambtenaar.
( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft op 11 april 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van 9 december 2019 vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser [1] .
Op 22 september 2022 heeft eiser een ingebrekestelling aan de heffingsambtenaar gestuurd.
Eiser heeft op 25 november 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar.
Met de uitspraak op bezwaar van 2 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2024. Partijen zijn zonder voorafgaand bericht niet verschenen [2] .

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. De naheffingsaanslag is aan eiser opgelegd, omdat de auto met kenteken [kenteken] op 8 april 2019 om 15:37 uur volgens de heffingsambtenaar ter hoogte van [adres] te Amsterdam geparkeerd stond en bij controle is gebleken dat daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2. De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 9 december 2019 het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen bezwaargronden bevat. Met de uitspraak van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Eiser heeft op 22 september 2022 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. Op 25 november 2022 is eiser in beroep gegaan vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
Het oordeel van de rechtbank
Beroep tegen niet tijdig beslissen
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
4.
Eiser stelt dat hij de heffingsambtenaar veelvuldig in de gelegenheid heeft gesteld om over te gaan op besluitvorming, maar hij tot op heden in gebreke blijft tijdig een besluit te nemen op het bezwaar.
5. Met de uitspraak van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar van 9 december 2019 vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen binnen een termijn van zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Deze termijn gaat in dit soort belastingzaken lopen na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld. [5] Dat volgt uit artikel 8:106, eerste lid, onder b, van de Awb. Dat betekent dat de door de rechtbank in zijn uitspraak gestelde termijn waarbinnen de heffingsambtenaar een nieuw besluit moest nemen pas zes weken na 10 augustus 2022 is aangevangen, dus op
22 september 2022. De heffingsambtenaar had dus tot en met 2 november 2022 de tijd om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
6. Eiser heeft op 22 september 2022 al een ingebrekestelling naar de heffingsambtenaar gestuurd. Dit was nog binnen de beslistermijn van de heffingsambtenaar. Om die reden is de ingebrekestelling prematuur. Het feit dat later is gebleken dat de heffingsambtenaar niet binnen de hierboven genoemde beslistermijn een nieuw besluit heeft genomen, maakt dit niet anders.
7. Met de premature ingebrekestelling is niet voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is om die reden niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk beroep
8. Met de uitspraak op bezwaar van 2 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar alsnog een beslissing genomen op het bezwaar van eiser. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag in stand gelaten. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op deze alsnog genomen uitspraak op bezwaar.
9. Met de brief van 18 april 2023 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan te geven of en waarom hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft binnen deze termijn geen reactie ontvangen. Ter voorbereiding op de zitting van 19 februari 2024 heeft de griffier telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser. De griffier heeft de gemachtigde van eiser geattendeerd op de brief van 18 april 2023 en nogmaals gevraagd om schriftelijk te laten weten of eiser het eens is met de uitspraak op bezwaar. Indien eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar heeft de griffier de gemachtigde verzocht om schriftelijk de beroepsgronden in te dienen. Hierna heeft de rechtbank wederom geen reactie ontvangen. De griffier heeft de gemachtigde van eiser hierna meermaals telefonisch proberen te bereiken, maar heeft hem niet meer kunnen spreken. Op de zitting waren eiser en zijn gemachtigde zonder voorafgaande afmelding niet aanwezig om de vragen van de rechtbank te beantwoorden.
10. Eiser is gewezen op de gevolgen van het niet aanvoeren van beroepsgronden. De rechtbank heeft eiser meerdere keren de mogelijkheid gegeven om alsnog beroepsgronden in te dienen. Nu eiser dit niet heeft gedaan en ook niet is gebleken van een verschoonbare reden om geen beroepsgronden in te dienen, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
Conclusie
11. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar is niet-ontvankelijk. Ook het beroep tegen de alsnog genomen uitspraak op bezwaar is niet-ontvankelijk.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 maart 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4769.
2.De rechtbank heeft partijen met de brief van 12 januari 2024 uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de zitting. Deze brief is digitaal verstuurd via MijnRechtspraak.
3.Zie artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2558.