ECLI:NL:RBAMS:2024:1151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/13/727516 / FA RK 22-8287 + C/13/740280 / FA RK 23-6599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling vaderschap en adoptie na draagmoederschap

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en adoptie na draagmoederschap. De zaak betreft de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2023, die is geboren uit een draagmoederschapsovereenkomst tussen de draagouders, [de draagmoeder] en [de draagvader], en de wensouders, [de wensmoeder] en [de wensvader]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wensouders een duurzame affectieve relatie hebben en dat de draagmoeder afstand heeft gedaan van haar rechten en verplichtingen ten aanzien van het kind. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de draagvader gegrond verklaard, op basis van DNA-onderzoek waaruit blijkt dat hij niet de biologische vader is van [minderjarige]. De wensvader is wel de biologische vader, maar niet de verwekker. De rechtbank heeft de wensvader belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en de adoptie door de wensmoeder toegewezen, met terugwerkende kracht tot de geboorte van het kind. De rechtbank heeft ook de geslachtsnaam van [minderjarige] vastgesteld en het gezag van de draagouders beëindigd. De beschikking is mondeling gegeven en zal na drie maanden in kracht van gewijsde gaan, tenzij hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/727516 / FA RK 22-8287
C/13/740280 / FA RK 23-6599
Datum uitspraak: 1 februari 2024
Beschikking betreffende gerechtelijke vaststelling vaderschap en adoptie
in de zaak van:
mr. [curator],
kantoorhoudende te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende
en
[de draagmoeder] ,
en
[de draagvader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de draagmoeder en de draagvader;
hierna gezamenlijk te noemen: de draagouders,
advocaat mr. M.M. Mok te Groningen,
en
[de wensmoeder] ,
en
[de wensvader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de wensmoeder en de wensvader,
hierna gezamenlijk te noemen: de wensouders,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Holland,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in de zaak met kenmerk C/13/727516 / FA RK 22-8287 kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de draagouders, ingekomen op 20 december 2022;
  • de akte tot referte van de wensouders van 22 december 2022 ingekomen op 3 januari 2023;
  • een F9-formulier van de draagouders, ingekomen op 29 maart 2023;
  • de beschikking van deze rechtbank 19 april 2023 betreffende benoeming bijzondere curator;
  • een F9-formulier van de wensouders met de toestemmingsverklaring van de Raad als bijlage, ingekomen op 24 april 2023;
  • het rapport van de bijzondere curator van 5 september 2023, ingekomen op 6 september 2023;
  • de beschikking van deze rechtbank van 4 oktober 2023 betreffende ontslag en benoeming bijzondere curator;
  • een F9-formulier met bijlagen van de wensouders, ingekomen op 4 oktober 2023;
  • een F9-formulier van de draagouders, ingekomen op 9 oktober 2023.
1.2.
De rechtbank heeft in de zaak met kenmerk C/13/740280 / FA RK 23-6599 kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de wensouders, ingekomen op 22 september 2023;
  • een F9-formulier met het DNA-rapport, ingekomen op 8 november 2023;
  • het besluit adoptie onderzoek na draagmoederschap van de Raad, inkomen op 6 december 2023;
  • het rapport van de Raad, ingekomen op 12 januari 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren van beide zaken heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024. Gehoord zijn:
  • de bijzondere curator;
  • de draagouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de wensouders, bijgestaan door hun advocaat.
De Raad is, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De wensouders hebben een duurzame affectieve relatie met elkaar. Zij hadden een kinderwens. In verband hiermee hebben zij met de draagouders afspraken gemaakt die er kortgezegd op neerkomen dat de draagmoeder voor de wensouders een kind zal dragen en dat zij afstand zal doen van haar rechten en verplichtingen met betrekking tot dit kind, ten behoeve van de wensouders. De draagmoeder is getrouwd met de draagvader.
2.2.
Na in vitro fertilisatie behandelingen voor hoogtechnologisch draagmoederschap bij Nij Geertgen, vruchtbaarheidskliniek, waarbij gebruik werd gemaakt van een eicel van de wensmoeder en sperma van de wensvader, is de draagmoeder van een embryo zwanger geworden. [minderjarige] , is geboren op [geboortedatum 1] 2023 te [geboorteplaats 1] .
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds de geboorte, althans vlak daarna, bij de wensouders.

3.Standpunt van de Raad

3.1.
De Raad heeft onderzoek gedaan naar [minderjarige] . De Raad heeft in het raadsrapport opgenomen dat duidelijk is dat het altijd de bedoeling is geweest dat [minderjarige] bij de wensouders zou opgroeien en dat zij direct na de geboorte zou worden overgedragen door de draagouders. De draagouders hebben, zoals reeds voor de behandeling is overeengekomen, na de geboorte van [minderjarige] volledig afstand gedaan van de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding. De Raad adviseert tegen deze achtergrond om de wensvader te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] in plaats van de draagmoeder. Voorts adviseert de Raad het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door de wensmoeder toe te wijzen. Ten slotte adviseert de Raad om het verzoek tot naamswijziging van [minderjarige] toe te wijzen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Nu verzoekers hun woonplaats binnen Nederland hebben is de rechtbank op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
Relatieve bevoegdheid
4.2.
Nu verzoekers kiezen voor de rechtsmacht van de rechtbank Amsterdam en wensen dat de zaak niet wordt verwezen naar de bevoegde rechtbank, acht de rechtbank zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek.
Ontkenning vaderschap
4.3.
De bijzondere curator heeft, gelet op de resultaten uit het DNA-onderzoek, de rechtbank verzocht om gegrond te verklaren de ontkenning van het vaderschap van de draagvader.
4.4.
De draagouders en wensouders stemmen in met dit verzoek.
4.5.
Ingevolge artikel 1:200 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan het vaderschap worden ontkend door, of namens, het kind op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind. Het verzoek wordt door of namens het kind bij de rechtbank ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
4.6.
Nu uit de stukken is gebleken dat de draagvader niet de biologische vader is van [minderjarige] en het verzoek bovendien tijdig is ingediend, zal de rechtbank als na te melden het verzoek toewijzen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
4.7.
De bijzondere curator heeft, onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [minderjarige] in kracht van gewijsde is gegaan, de rechtbank verzocht het vaderschap van de wensvader ten aanzien van [minderjarige] gerechtelijk vast te stellen en deze wijziging in de registers van de burgerlijke stand te gelasten.
4.8.
De draagouders en wensouders stemmen in met dit verzoek.
4.9.
In artikel 1:207 van het BW is onder meer bepaald dat het ouderschap van een persoon kan worden vastgesteld op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. Er geldt geen vervaltermijn voor het kind.
4.10.
Voorwaarde voor gerechtelijke vaststelling vaderschap is dat het verwekkerschap van de wensvader vaststaat. De rechtbank leidt uit de stellingen en stukken af dat [minderjarige] biologisch gezien een kind van de wensvader is, maar dat de wensvader niet de verwekker van [minderjarige] is. De verwekker is immers de man die door de geslachtsdaad een kind heeft verwekt. De zaaddonor wordt daaronder niet verstaan (TK 1995-1996, 24649, nr. 3, blz. 8). Op die grond kan de bijzondere curator derhalve in beginsel niet worden ontvangen in het verzoek.
4.11.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om aan te sluiten bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) betreffende artikel 1:204, derde lid, van het BW in samenhang met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). In de rechtspraak van het EHRM wordt het in de Nederlandse wetgeving bestaande onderscheid tussen enerzijds een biologische vader - verwekker, en anderzijds een biologische vader - donor, niet gemaakt. Het bestaan van bloedverwantschap geldt als biologisch gegeven en de wijze van verwekking speelt daarbij geen rol. Voldoende is bloedverwantschap in combinatie met concrete omstandigheden benodigd voor het bestaan van een gezinsleven. Een biologische en sociale werkelijkheid dient volgens het EHRM te gaan boven de wettelijke presumptie. Ingevolge artikel 8 EVRM heeft de biologische vader die
‘family life’heeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit
family life(vgl. Hoge Raad 24 januari 2002,
NJ2003/386 en rechtbank Den Haag 2 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11169).
4.12.
De rechtbank dient daarom na te gaan of er in de thans voorliggende zaak voldoende concrete omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het bestaan van
family lifekan worden aangenomen. Aangezien [minderjarige] vrijwel direct na haar geboorte in het gezin van de wensouders is opgenomen en zij sindsdien door hen wordt verzorgd en opgevoed, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van
family lifetussen de wensvader en [minderjarige] . Voorts blijkt uit de overgelegde stukken, waaronder de uitslag van het DNA-onderzoek, dat de wensvader tevens de biologische vader is van [minderjarige] . Bij de rechtbank bestaat geen enkele twijfel dat [minderjarige] is geboren als gevolg van een zwangerschapstraject met een teruggeplaatst embryo en niet als gevolg van een natuurlijke zwangerschap. Nu verder geen sprake is van een van de in lid 2 genoemde beletselen, zal het verzoek van de bijzondere curator als na te melden worden toegewezen. Hierbij overweegt de rechtbank dat – nu gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de wensvader, gelet op het bepaalde in artikel 1:202 van het BW, pas mogelijk is nadat de beslissing houdende de ontkenning van het vaderschap van de draagvader in kracht van gewijsde is gegaan – de vaststelling van het vaderschap van de wensvader ten aanzien van [minderjarige] zal worden uitgesproken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing inhoudende de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
Gezag en voogdij
4.13.
De wensouders verzoeken te bepalen dat het gezag van de draagmoeder over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de wensvader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast.
4.14.
De draagouders stemmen in met dit verzoek en willen graag samen met het gezag worden belast.
4.15.
Artikel 1:253c van het BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten.
4.16.
Uit de stukken en de toelichtingen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] vlak na de geboorte is opgenomen in het gezin van de wensouders. Zij wordt sindsdien door hen opgevoed en verzorgd. De draagouders zijn weliswaar uitstekend in staat tot gezagsuitoefening, maar het is al vóór de zwangerschap van de draagmoeder uitdrukkelijk de bedoeling van de draag- en wensouders geweest om het kind direct door de wensouders te laten opvangen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de wensouders met het eenhoofdig gezag over haar worden belast zodra de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
4.17.
Nu de draagouders wensen dat hun gezag over [minderjarige] wordt beëindigd en de wensouders graag zo snel mogelijk volledige zeggenschap over [minderjarige] willen hebben, zal de rechtbank het gezag van de draagouders met ingang van heden beëindigen. Omdat ouderlijk gezag is voorbehouden aan ouders en dat pas het geval zal zijn na het onherroepelijk worden van de adoptie, zal de rechtbank op grond van artikel 1:299 van het BW de wensouders gezamenlijk belasten met de voogdij over [minderjarige] .
Adoptie
4.18.
De wensouders hebben verzocht de adoptie uit te spreken door de wensmoeder van [minderjarige] . Zij menen dat het in het belang van [minderjarige] is dat het juridisch ouderschap spoedig in lijn wordt gebracht met de feitelijke zorgrelatie.
4.19.
Het betreft een Nederlands adoptieverzoek, waardoor de artikelen 1:227, 1:228 en 1:230 van het BW van toepassing zijn.
4.20.
Het verzoek tot adoptie dient te worden getoetst aan artikel 1:227, derde lid, van het BW. Volgens dit artikel kan het verzoek alleen worden toegewezen, als de adoptie in het kennelijk belang van het kind is en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 van het BW, wordt voldaan.
4.21.
De wensouders hebben aangegeven dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij ook in familierechtelijke betrekking komt te staan met de wensmoeder.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat het in zijn algemeenheid in het belang van het kind is dat deze twee ouders heeft, die haar verzorgen en opvoeden. Dat geldt ook voor het kind in deze procedure. De adoptie is daarom, zoals ook gesteld door de wensouders, in het kennelijk belang van [minderjarige] .
4.23.
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] op het moment van indienen van het verzoek nog niet één jaar oud was, zodat niet is voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn, zoals bedoeld in artikel 1:228, eerste lid onder f, van het BW.
4.24.
De wensouders hebben gesteld dat het inmiddels bestendige jurisprudentie is dat deze bepaling niet is bedoeld voor draagmoedersituaties en dat de in casu vereiste termijn in strijd is met het non-discriminatiebeginsel, opgenomen in artikel 14, en het recht op eerbiediging van privé- en familieleven, opgenomen in artikel 8 van het EVRM en daarom buiten toepassing moet blijven.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. De in artikel 1:228, eerste lid onder f, van het BW, genoemde verzorgingstermijn is met name bedoeld om de bestendigheid van de verzorging en opvoeding van de minderjarige te toetsen. In casu is sprake van een bijzondere situatie, waarbij de vereiste termijn geen redelijk doel dient. [minderjarige] is biologisch gezien het kind van de wensouders en de wensouders zijn beiden vanaf het begin af aan bij [minderjarige] betrokken. De rechtbank overweegt dat afwijzing van het verzoek tot adoptie omdat niet is voldaan aan de vereiste verzorgingstermijn, in dit geval in strijd zou zijn met de artikelen 8 en 14 van het EVRM.
4.26.
De rechtbank stelt op grond van de in het geding gebrachte stukken en de toelichting ter zake vast dat is voldaan aan de in dit geval van toepassing zijnde voorwaarden voor adoptie, zoals vermeld in artikel 1:228, eerste lid en derde lid van het BW in samenhang bezien met artikel 1:227, tweede lid, van het BW. Het verzoek tot adoptie wordt dan ook toegewezen.
Terugwerkende kracht
4.27.
De rechtbank zal bepalen dat, nu de wensouders allebei genetisch verwant zijn aan de minderjarige en het onderhavige verzoek tot adoptie is ingediend vóór de geboorte van de minderjarige, deze adoptie, analoog aan het bepaalde in artikel 1:230, lid 2, van het BW, terugwerkt tot het tijdstip van de geboorte van de minderjarige, te weten tot [geboortedatum 1] 2023. De rechtbank acht dit in het belang van [minderjarige] .
Geslachtsnaam
4.28.
De wensouders hebben verzocht de geslachtsnaam van [minderjarige] na adoptie te wijzigen en vast te stellen als: ‘ [geslachtsnaam] ’.
4.29.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 1:5, derde lid, BW, volgt dat als een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking komt te staan tot beide adoptanten van verschillend geslacht, die niet met elkaar zijn gehuwd, het kind de geslachtsnaam houdt die het heeft, tenzij de adoptanten ter gelegenheid van de adoptie gezamenlijk verklaren dat het een van hun beider geslachtsnamen zal hebben of van hun beiden in een vrij te bepalen volgorde of van één van hen in combinatie met de oorspronkelijke geslachtsnaam van het kind in een vrij te bepalen volgorde.
De wensouders hebben bij schriftelijke verklaring van 21 september 2023 verklaard dat [minderjarige] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ zal hebben.. De rechtbank zal hiervan als na te melden melding maken in deze beschikking.
Gezamenlijk gezag
4.30.
Uit artikel 1:229, vierde lid, van het BW volgt dat de wensouders op het moment dat de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
Familierechtelijke betrekking
4.31.
Op grond van artikel 1:229, derde lid, van het BW blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder de minderjarige adopteert.
4.32.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank er op dat deze beschikking in zijn geheel na drie maanden in kracht van gewijsde zal gaan wanneer geen hoger beroep tegen één of meerdere deelbeslissingen wordt ingesteld en dat de deelbeslissingen dan achter elkaar als latere vermeldingen kunnen worden toegevoegd aan de geboorteakte.
4.33.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de draagvader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1971 en [de draagmoeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 1988 over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2023;
5.2.
benoemt met ingang van 1 februari 2024 tot voogd over de genoemde minderjarige [de wensmoeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4] 1982 en [de wensvader] , geboren te [geboorteplaats 3] (Brunei) op [geboortedatum 5] 1978;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
draagt de griffier op om aantekening van deze voogdijbeslissing te maken in het gezagsregister;
5.5.
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van:
[de draagvader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1971,
ten aanzien van het uit [de draagmoeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 1988, geboren kind:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2023;
5.6.
stelt – onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [minderjarige] in kracht van gewijsde is gegaan – vast het ouderschap van:
[de wensvader] , geboren te [geboorteplaats 3] (Brunei) op [geboortedatum 5] 1978, ten aanzien van:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2023;
5.7.
spreekt uit de adoptie door [de wensmoeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4] 1982, van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2023, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en het gezag in kracht van gewijsde zijn gegaan;
5.8.
vaststaat dat de familierechtelijke betrekking met [de wensvader] in stand blijft;
5.9.
vaststaat dat de adoptie terugwerkt tot aan de geboorte;
5.10.
stelt vast dat de wensouders hebben verklaard dat [minderjarige] de geslachtsnaam
[geslachtsnaam]zal hebben;
5.11.
verstaat dat de voogdijmaatregel eindigt op het moment dat bovengenoemde adoptie in kracht van gewijsde is gegaan;
5.12.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] ;
5.13.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] een latere vermelding van deze rechterlijke beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de adoptie aan de in te schrijven akte van geboorte van [minderjarige] toe te voegen;
5.14.
verstaat dat de wensouders op het moment dat de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, belast zijn met het gezamenlijk ouderlijk gezag en draagt de griffier op om, zodra de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, hiervan aantekening te maken in het gezagsregister;
5.15.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.
Deze beslissing is mondeling gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024 in tegenwoordigheid van Y.L. Boogaard, als griffier. [1]
De beslissing is schriftelijk vastgesteld op 7 februari 2024.

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).