ECLI:NL:RBAMS:2024:1143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
13-314083-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verwerping van genoegzaamheidsverweer en detentieomstandigheden

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat oorspronkelijk op 13 december 2017 was uitgevaardigd en later was aangepast. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat er aanpassingen waren gedaan na de uitvaardiging. De rechtbank oordeelde echter dat de aanpassing een kennelijke schrijffout betrof en dat het EAB voldoende informatie bevatte voor de opgeëiste persoon om te begrijpen waarvoor zijn overlevering werd verzocht. Daarnaast werd het verweer over de detentieomstandigheden in Polen verworpen, omdat de opgeëiste persoon geen objectieve gegevens had aangeleverd die de stelling onderbouwden dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen aanwijzingen waren voor schending van de rechten van de opgeëiste persoon. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-314083-23
Datum uitspraak: 29 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 7 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 december 2017 (aangepast op 23 januari 2018) door
the Regional Court in Wroclaw,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – heeft eerst op de zitting van 24 januari 2024 plaatsgevonden, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.N. Slijters, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Met toestemming van partijen is de behandeling van het EAB voor bepaalde tijd aangehouden en voorgezet op de zitting van 15 februari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, J. Verstegen, die waarneemt voor mr. A.N. Slijters, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision of the District Court for Wrocław Śródmieścievan
15 september 2017, met kenmerk: II Kp. 90/
17 on temporary detention of the suspect for the period of 14 days.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is. Uit onderdeel K van het EAB blijkt namelijk dat sectie E3 van het EAB na uitvaardiging is aangepast, terwijl in het EAB geen sectie E3 voorkomt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de aanpassing is gedaan door een rechter en dat de aanpassing zou zien op een typefout bij ‘
nature and classification of the offence(s)’. Dit betreft sectie E) onder 3, waarin bij het derde feit staat vermeld dat hierop een straf van drie jaren staat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten.
Uit de aanvullende informatie van 2 februari 2024 blijkt dat de aanpassing door een rechter ziet op een kennelijke schrijffout, waarbij het cijfer 3 is toegevoegd aan de beschrijving van de kwalificatie van het feit. Net als de officier van justitie constateert de rechtbank dat in sectie E. onder “3.
Nature and classification of the offence(s)”bij het derde feit een strafmaximum van drie jaren wordt vermeld. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat een EAB nadat het is uitgevaardigd niet mag worden aangepast of aangevuld, treft dit verweer geen doel. Gelet op hetgeen in artikel 20, derde lid, OLW is geregeld - namelijk dat de officier van justitie, indien hij meent dat het EAB niet voldoet aan de eisen omschreven in de OLW, de uitvaardigende justitiële autoriteit de gelegenheid kan bieden tot completering of verbetering van het EAB - blijkt dat een EAB ná uitvaardiging kan worden aangevuld en/of aangepast.
De rechtbank is dan ook – met de officier van justitie – van oordeel dat het EAB genoegzaam is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [5]

6.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. De opgeëiste persoon heeft namelijk eerder in Polen gedetineerd gezeten en is toen onderworpen aan geweld en is getuige geweest van geweld door bewakers.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de raadsvrouw niet op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft onderbouwd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in Polen zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld omdat zij aan geweld zouden worden blootgesteld. Reeds hierom slaagt het verweer niet.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door
the Regional Court in Wroclaw,Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (