ECLI:NL:RBAMS:2024:1122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/13/733431 / HA ZA 23-446
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bevoegdheidsincident na intrekking vorderingen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 maart 2024 een tussenuitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De eiseres, VANDUTCH HOLDING B.V., had op 6 februari 2023 een bodemprocedure aangespannen tegen verschillende gedaagden, waaronder RHINO OVERSEAS INC. en VANDUTCH MARINE. Tijdens de procedure heeft VANDUTCH HOLDING haar vorderingen tegen VDM Wyoming en RHINO ingetrokken, wat leidde tot een verzoek om proceskosten te compenseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat VDM Wyoming een exceptie van onbevoegdheid had opgeworpen, maar dat de intrekking van de vorderingen door VANDUTCH HOLDING de noodzaak voor een oordeel over de bevoegdheid van de rechtbank overbodig maakte. De rechtbank heeft geoordeeld dat VANDUTCH HOLDING als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd en heeft haar veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op €792,00. De wettelijke rente over deze kosten is eveneens toegewezen. De zaak zal op 20 maart 2024 weer op de rol komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door VDI.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/733431 / HA ZA 23-446
Vonnis in incident van 6 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANDUTCH HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.L. Tjiam te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
RHINO OVERSEAS INC.,
gevestigd te Panama City (Panama),
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
VANDUTCH MARINE,
gevestigd te Cheyenne, Wyoming (Verenigde Staten van Amerika),
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. T. Geerlof te Rotterdam,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
VANDUTCH INC.,
gevestigd te Fort Lauderdale (Verenigde Staten van Amerika),
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Reijnen te Breukelen.
Partijen zullen hierna VDH, Rhino, [gedaagde 2] , VDM Wyoming en VDI worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 6 februari 2023,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van VDM Wyoming, met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • de brief van de rechtbank van 28 september 2023 met dagbepaling mondelinge behandeling in het incident voor 15 februari 2024,
  • de akte houdende vermindering van eis van VDH van 24 januari 2024, met productie,
  • de e-mail van de rechtbank van 24 januari 2024, met het voornemen de zitting niet door te laten gaan en het verzoek aan VDM Wyoming om hierop te reageren,
  • de e-mail van mr. D.N.D. Guerrero Obando namens VDM Wyoming van 24 januari 2024, met het verzoek zich bij akte te mogen uitlaten,
  • het bericht van VDM Wyoming van 30 januari 2024,
  • de akte houdende uitlating vermindering van eis in de hoofdzaak van VDM Wyoming van 7 februari 2024.
1.2.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald in het bevoegdheidsincident. Vervolgens is het verstek van gedaagde VDI gezuiverd door het stellen van een advocaat en staat de zaak nu op rol van antwoord voor het nemen van een conclusie van antwoord door VDI in de hoofdzaak.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
VDH heeft op 6 februari 2023 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen gedaagden Rhino, [gedaagde 2] , VDM Wyoming en VDI. Partijen Rhino en [gedaagde 2] hebben verstek laten gaan. Gedaagde VDM Wyoming is verschenen en heeft een exceptie van onbevoegdheid van deze rechtbank opgeworpen. Na antwoord van VDH inzake deze onbevoegdheidsexceptie is een mondelinge behandeling bepaald voor dit incident op 15 februari 2024. De rechtbank heeft bepaald deze mondelinge behandeling niet door te laten gaan wegens de akte vermindering van eis van VDH, waarin VDH haar vorderingen tegen VDM Wyoming en Rhino in het 223 Rv-incident en de vorderingen tegen VDM Wyoming in de hoofdzaak heeft beperkt tot nihil. Er is verder geen belang bij het oordeel van de rechtbank over haar bevoegdheid omdat door het intrekken van de vorderingen tegen VDM Wyoming er geen kans bestaat dat zij veroordeeld zal worden.
2.2.
Dit vonnis incident ziet daarom alleen nog op een proceskostenveroordeling in het bevoegdheidsincident.
2.3.
VDH heeft verzocht om de proceskosten te compenseren. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de enige reden is dat VDM Wyoming is gedagvaard door VDH het handelen van VDM Wyoming zelf is geweest. Het was VDM Wyoming die de Uniemerken buiten bereik van VDH probeerde te houden, waardoor VDH deze zaak (tegen onder meer VDM Wyoming) moest starten.
2.4.
VDM Wyoming heeft verzocht dat VDH in de proceskosten wordt veroordeeld van de hoofdzaak en het bevoegdheidsincident. Voor de hoofdzaak geldt dat het vaste rechtspraak is dat de partij die de vorderingen intrekt, wordt beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij en dus de proceskosten moet betalen. Dit geldt ook voor de proceskosten van het bevoegdheidsincident. VDM Wyoming betwist dat het haar eigen schuld is dat zij in deze procedure is betrokken. VDM Wyoming heeft kosten moeten maken en dat was niet gebeurd als zij niet in rechte was betrokken of als VDH de akte vermindering eis eerder had ingediend, aldus nog steeds VDM Wyoming.
2.5.
De rechtbank veroordeelt VDH in de proceskosten van het incident. VDM Wyoming stelt terecht dat voor een hoofdzaak in beginsel de regel geldt dat de partij die haar (hoofd)vordering intrekt als in het ongelijk gestelde partij dient te worden beschouwd en de proceskosten dient te dragen. Voor dit bevoegdheidsincident kan hetzelfde worden geconcludeerd omdat VDM Wyoming in het kader van haar verweer een bevoegdheidsincident had opgeworpen en dat bleek onnodig door intrekken van de vorderingen van de VDH. VDH heeft niet voldoende onderbouwd waarom zij meent dat van deze regel moet worden afgeweken. Het feit dat VDH meent dat VDM Wyoming zelf heeft veroorzaakt dat zij in rechte moest worden betrokken is in dit kader onvoldoende.
2.6.
VDH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief de nakosten) van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VDM Wyoming worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00
2.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.8.
In dit vonnis van het bevoegdheidsincident zal geen beslissing worden genomen over de proceskosten van de hoofdzaak, zoals VDM Wyoming heeft verzocht. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt VDH in de kosten van het incident, aan de zijde van VDM Wyoming tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als VDH niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.2.
veroordeelt VDH tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 maart 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door VDI.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. C.M.E. de Koning, mr. R.C.J. Hamming, rechters, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.