ECLI:NL:RBAMS:2024:1102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
C/13/726074 HA ZA 22-985
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van een advocaat met inzage door de Deken van de Orde van Advocaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan over een conservatoir bewijsbeslag dat is gelegd ten laste van een advocaat, mr. [gedaagde 1]. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], erfgenamen van [eiser 3], hebben het bewijsbeslag gelegd om inzage te verkrijgen in bescheiden die betrekking hebben op financiële afspraken die zijn gemaakt door de overleden [eiser 3] in letselschadezaken. De rechtbank oordeelt dat de Deken van de Orde van Advocaten inzage moet krijgen in de beslagen bescheiden en de vragen moet beantwoorden die eerder door het gerechtshof Amsterdam zijn geformuleerd in een arrest van 8 juni 2021. De overige vorderingen van de eisers zijn afgewezen.

De procedure begon met een verzoekschrift van [eiser 1] en [eiser 2] tot het leggen van bewijsbeslag, dat werd verleend door de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Deken de bescheiden moet inzien en de antwoorden op de vragen van het hof aan de partijen moet toezenden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde 1] moet voldoen aan de veroordeling van het hof, maar dat er geen dwangsom kan worden opgelegd omdat de veroordeling van het hof daar niet op is gebaseerd. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde 1] in reconventie afgewezen, omdat er geen onrechtmatig beslag is gelegd en de Deken de informatie geheim moet houden.

De rechtbank heeft [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en beslagkosten aan de eisers, en de proceskosten zijn verrekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/726074 / HA ZA 22-985
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
ieder voor zichzelf en in hun hoedanigheid van erfgenamen van
[eiser 3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
tegen

1.MR. [gedaagde 1] ,

kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2.
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
3.
[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
4.
[gedaagde 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna ook te noemen [gedaagden] ,
procesadvocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam
advocaat mr. W.G. Verkruisen te Assen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 januari 2024.
Vonnis is bepaald op 28 februari 2024.
1.2.
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de dagvaarding van 21 november 2022 met producties 1 tot en met 17,
- een akte houdende herstel verzuim van [eiser 1] en [eiser 2] van 7 december 2022 met een aanvulling op productie 14,
- een conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie van 22 februari 2023, met producties 1 tot en met 16,
- een conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van 5 april 2023,
- het tussenvonnis van 3 mei 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- een e-mail van de griffier van 19 september 2023 waarin aan partijen een aantal vragen is gesteld,
- een akte vermeerdering van eis en aanvullende producties 18 tot en met 31 van [eiser 1] en [eiser 2] van 22 september 2023,
- aanvullende producties 17 tot en met 22 van [gedaagden] van 22 september 2023,
- aanvullende producties 32 tot en met 36 van [eiser 1] en [eiser 2] van 17 januari 2024,
- antwoordakte vermeerdering van eis in conventie, tevens houdende vermindering van eis in reconventie, met productie 23 tot en met 27 van [gedaagden] van 17 januari 2024,
- aanvullende productie 37 van [eiser 1] en [eiser 2] van 17 januari 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 januari 2024,
- de pleitaantekeningen van beide partijen ten behoeve van de mondelinge behandeling,
- een brief van 30 januari 2024 van [gedaagden] , die een reactie bevat op het proces-verbaal van 17 januari 2024,
- een reactie van [eiser 1] en [eiser 2] van 2 februari 2024 op de hiervoor genoemde brief van 30 januari 2024.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn de erfgenamen van [erflater] , die op 18 november 2013 is overleden. [erflater] was arts en medisch adviseur.
2.2.
[gedaagde 1] is als advocaat werkzaam onder de handelsnaam [bedrijf] . Op dit kantoor waren in het verleden meerdere advocaten werkzaam. [gedaagde 1] is directeur-aandeelhouder van [gedaagde 3] B.V. Deze vennootschap is op haar beurt directeur-aandeelhouder van [gedaagde 2] B.V. en van [gedaagde 4] B.V.
2.3.
[erflater] gaf medisch advies in letselschadezaken aan cliënten van [bedrijf] . Hiertoe zijn indertijd twee soorten (financiële) afspraken gemaakt:
(1)
no cure no payzaken (NCNP-zaken), waarin een percentage van de schadevergoeding aan [erflater] werd voldaan en
(2) zaken waarin [erflater] zijn advieswerkzaamheden op urenbasis declareerde.
2.4.
Bij deze rechtbank is een procedure aanhangig geweest tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [gedaagde 1] en twee van zijn (voormalig) kantoorgenoten anderzijds. Bij dagvaarding van 25 september 2017 hebben [eiser 1] en [eiser 2] – kort gezegd – inzage gevorderd in stukken die zagen op de onder 2.3 genoemde (financiële) afspraken. Bij vonnis van 28 november 2018 zijn de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] afgewezen.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 november 2018 bij het gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft op 8 juni 2021 arrest gewezen waarin het vonnis is vernietigd [1] . In het dictum van het arrest staat onder meer:
Het hof (…) veroordeelt mr. [gedaagde 1] om:
binnen veertien dagen na betekening van dit arrest
met betrekking tot de zaken van de cliënten:
(1) [naam 1] , (2) [naam 2] , (3) [naam 3] , (4) [naam 4] , (5) [naam 5] ,
(6) [naam 6] , (7) [naam 7] , (8) [naam 8] , (9) [naam 9] , (10) [naam 10] en (11) [naam 11]
bescheiden op te stellen en afschrift ervan te verstrekken aan de advocaat van [eiser 1] c.s.
waarin per zaak de volgende vragen worden beantwoord:
1a. is het dossier afgewikkeld, en zo ja onder welke betalingscondities?
b. als het dossier niet afgewikkeld is: is het dossier nog in behandeling, of is het dossier overgedragen c.q. heeft de betrokken adviseur zich teruggetrokken?
2. met welke (rechts)personen zijn afspraken gemaakt omtrent de vergoeding van de kosten voor medisch advieswerk door [eiser 2] in ieder dossier en wat behelzen die afspraken?
3. welke betalingen zijn aan [eiser 2] verricht per dossier? Heeft verrekening plaatsgevonden van de aan [eiser 2] toekomende vergoeding met vorderingen van de betrokken advocaat of rechtspersoon op [eiser 2] ?
2.6.
In overweging 3.36 van het arrest van 8 juni 2021 staat onder meer het volgende:
Mr. [gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van de hoogste vennootschap in de vennootschappenstructuur van [bedrijf] . Vast staat dat [bedrijf] de verplichting heeft schadevergoedingen die in NCNP-zaken binnenkomen op de derdengeldenrekening van [bedrijf] , door te betalen aan onder meer [eiser 1]c.s., overeenkomstig afspraken die [eiser 2] met procesfinanciers heeft gemaakt. Om dat te kunnen doen, moet mr. [gedaagde 1] op de hoogte zijn van die afspraken. Verder staat vast dat de boekhouders van [bedrijf] geregeld bij leven van [eiser 2] hebben uitgezocht hoe het precies zat en daarvan overzichtjes en vastleggingen hebben gemaakt. Mr. [gedaagde 1] heeft ook overzichten aan de notaris en aan de toenmalige advocaat van [eiser 1] c.s. verstrekt. Gelet op dit alles is mr. [gedaagde 1] de meest aangewezen en voor de hand liggende persoon om de bij vordering II sub B gevraagde informatie te verschaffen. Hij moet in staat worden geacht met een redelijkerwijs van hem te verwachten inspanning ook de informatie te verschaffen met betrekking tot de relatie van [eiser 2] met de procesfinanciers. Het is ook efficiënt dat alle verzochte informatie door een en dezelfde persoon wordt verschaft. Dat het voor [eiser 1] c.s. bezwaarlijk is de verschillende procesfinanciers te benaderen is onvoldoende gemotiveerd betwist, reeds omdat zij niet precies weten met welke procesfinanciers afspraken zijn gemaakt.
2.7.
Bij brief van 14 september 2021 is [gedaagde 1] namens [eiser 1] en [eiser 2] gesommeerd om aan de veroordeling die is opgenomen in het arrest van 8 juni 2021 te voldoen. Op 15 september 2021 is het arrest aan [gedaagde 1] betekend, met een bevel tot nakoming.
2.8.
Bij brief van 12 oktober 2021 heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] onder meer bericht dat de dossiers vijf jaar zijn bewaard en niet meer voorhanden zijn. De desbetreffende informatie is daardoor niet meer beschikbaar, aldus de brief. Verder staat in de brief het volgende:
Thans blijkt niet meer na te gaan, namens welke besloten vennootschap(pen) van [bedrijf] de betreffende advocaten, in de door het hof bedoelde zaken de aangeduide afspraak met [eiser 2] hebben gemaakt. Hierbij verwijs ik naar hetgeen hierboven is opgemerkt over de bewaartermijn van dossiers. De betreffende afspraken zijn ruim voor het overlijden van [eiser 2] gemaakt.Voor en na het overlijden van [eiser 2] op 18 november 2013 zijn er op bankrekeningen van [bedrijf] betalingen ontvangen op nota’s van [eiser 2] , wegens vergoeding van de kosten voor medisch advieswerk door [eiser 2] .Van deze betalingen is periodiek een overzicht opgesteld. Deze overzichten zijn aanvankelijk aan [eiser 2] zelf toegezonden en na zijn overlijden, aan zijn nabestaanden.(…)De genoemde overzichten van 16 mei 2013 en later zijn reeds alle in het bezit van de erfgenamen van [eiser 2] . Ten overvloede zend ik ze u hierbij nogmaals toe:[volgt een lijst van vijf overzichten, de laatste is gedateerd 12 juni 2019]
Thans blijkt het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken, welke betalingen op de overzichten betrekking hebben gehad op de elf door het hof bedoelde zaken.Indien er in de toekomst nog een betaling op een factuur van [eiser 2] wordt ontvangen, dan zal het betreffende bedrag aan zijn nabestaanden worden doorbetaald. Het is op dit moment echter niet meer te verwachten dat er nog een betaling op een factuur zal worden ontvangen. (…)
2.9.
Bij brief van 18 augustus 2022 heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] onder meer het volgende bericht aan de advocaat van [gedaagde 1] :
Uit onderzoek blijkt dat de door uw cliënt verstrekte informatie onjuist is. Dat blijkt uit de volgende informatie:[volgt een opsomming van drie zaken - de zaken [naam 11] , [naam 4] en [naam 6] – waarin in 2014, 2016 en 2019 vonnissen zijn gewezen door respectievelijk de rechtbanken van Den Haag, Rotterdam en Midden-Nederland, met de daarbij behorende ECLI-nummers]
Uit deze informatie blijkt zonder meer dat het antwoord van 12 oktober 2021 onjuist is. Dat is kwalijk. Cliënten stellen uw cliënt aansprakelijk voor alle schade die zij hebben geleden en lijden door het verstrekken van deze onjuiste informatie.(…)Hierbij wordt uw cliënt voor de laatste keer verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, om uiterlijk binnen zeven dagen na dagtekening van onderhavige brief alsnog aan de veroordeling te voldoen (…).
2.10.
Bij brief van 9 september 2022 heeft de advocaat van [gedaagde 1] onder meer het volgende bericht aan de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] :
(…) Ten tweede, in de appelprocedure tussen onze cliënten is door het Gerechtshof vastgesteld dat door mijn cliënt in het verleden regelmatig overzichtjes zijn gemaakt van de bedragen die aan dr. [eiser 2] resp. zijn erven dienden te worden doorbetaald in zaken die door het Hof worden aangeduid als ‘reguliere’ zaken en als ‘no cure no pay’-zaken (r.o. 2.3).De doorbetaling van de het resterende saldo op het betreffende overzichtje heeft ook steeds plaatsgevonden. Het laatste overzichtje betreft alle doorbetalingen tot en met 12 juni 2019.Na 12 juni 2019 zijn er geen door te betalen bedragen voor dr. [eiser 2] meer ontvangen.Ten derde, een jaar vóór de datum van het overzichtje van 12 juni 2019 – in november 2018 – zijn de procesfinanciers (de Nederlandse Letselstichting en Löwenstein litigation B.B.) beide opgeheven.Naar ik heb begrepen, hebben de procesfinanciers hun betrokkenheid bij alle zaken waarbij zij eerder betrokkenheid hebben gehad in de jaren voor hun uiteindelijke opheffing reeds één voor één beëindigd.Het is om die reden derhalve ook uitgesloten dat er na de opheffing van de procesfinanciers – in november 2018 – bij [bedrijf] nog betalingen zouden zijn binnengekomen die verband houden met eventuele afspraken uit het verleden tussen dr. [eiser 2] en de procesfinanciers; de procesfinanciers hadden geen betrokkenheid bij zaken meer en bestonden inmiddels ook zelf niet meer.(…)
2.11.
Bij verzoekschrift van 28 september 2022 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verzocht tot het leggen van bewijsbeslag ex artikel 843a Rv en tot afgifte ter gerechtelijke bewaring ex artikel 709 lid 3 Rv. Dit verzoek richt zich tegen [gedaagde 1] en zijn praktijkvennootschappen [gedaagde 3] B.V., [gedaagde 4] B.V. en [gedaagde 2] B.V., alle drie gevestigd aan de [adres] .
2.12.
In het verzoekschrift is onder meer opgenomen dat [gedaagde 1] na het arrest van het hof heeft verklaard dat de betreffende dossiers zijn vernietigd en dat de informatie niet meer beschikbaar is. [gedaagde 1] en de praktijkvennootschappen proberen zo ten onrechte aan hun betalingsverplichtingen te ontkomen. Op basis van door [eiser 1] en [eiser 2] verkregen informatie kan worden vastgesteld dat wat [gedaagde 1] heeft verklaard onjuist is en dat hij onwillig is aan het arrest van het hof te voldoen, dit alles aldus het verzoekschrift.
2.13.
Op 3 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend en daarbij bepaald dat de in het verzoekschrift aangeduide bescheiden ter gerechtelijke bewaring zullen worden afgegeven aan mr. B.F.H. Rumora-Scheltema, Deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam. Aan het verlof is de voorwaarde verbonden dat een eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld.
2.14.
Op 25 oktober 2022 heeft de deurwaarder ten laste van [gedaagde 1] en de drie praktijkvennootschappen conservatoir bewijsbeslag gelegd op het adres [adres] . Hierbij waren onder meer aanwezig een hulpofficier van justitie, twee medewerksters van het kantoor van de Deken en ICT-deskundigen verbonden aan DigiJuris B.V. In het proces-verbaal van beslaglegging is verslag gedaan van de wijze van beslaglegging. Ook staat in het proces-verbaal het volgende:
Met behulp van een medewerkster van All locations Office Support, een administratiekantoor in hetzelfde pand aan de [adres] , (…) konden delen uit de administratie geselecteerd worden. (…)
Vervolgens is er afgesproken dat de kopieën van de bankafschriften, eveneens vallend onder de reikwijdte van de beschikking, welke eerst nog dienen te worden geselecteerd en bewerkt, dit in verband met niet relevante data, later zullen worden afgeleverd op het bureau van de Deken van de Orde van Advocaten te Groningen (…), alwaar deze eerst nog zullen worden beoordeeld door een medewerker van het bureau. (…)
Zo doende is door mij, gerechtsdeurwaarder, voornoemd, uit hoofde van de voornoemde beschikking;CONSERVATOIR BEWIJSBESLAG GELEGD OP:(digitale) bescheiden vallend onder de reikwijdte van voormelde beschikking, welke zijn geplaatst op een USB Stick met kenmerk [nummer] , (…)IN GERECHTELIJKE BEWARING ZIJN GEGEVEN:aan (…) de vertegenwoordiger van de bij genoemde beschikking aangewezen bewaarder, zijnde mr. B.F.H. Rumora-Scheltema, Deken van de Orde van advocaten te Amsterdam.
2.15.
Op 28 oktober 2022 heeft de deurwaarder de beschikking van de voorzieningenrechter en het exploot van beslaglegging aan [gedaagde 1] en de praktijkvennootschappen overbetekend. Vervolgens hebben [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagden] gedagvaard op 21 november 2022, waarmee deze procedure is gestart.
2.16.
Bij verzoekschrift van 28 december 2023 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd tot het leggen van bewijsbeslag onder een derde. Dit verzoekschrift richt zich, net als het verzoekschrift van 28 september 2022, tot [gedaagde 1] en de drie praktijkvennootschappen. Verzocht is beslag te mogen leggen onder Allocation and Office Support B.V. (hierna A&O). A&O is een financieel administratiekantoor dat voor haar cliënten (waaronder [gedaagde 1] en zijn praktijkvennootschappen) de boekhouding verzorgt. A&O is gevestigd aan de [adres] .
In het verzoekschrift is opgenomen:
Feitelijk verandert er dan niets. De beslagen zijn op 25 oktober 2022 reeds gelegd en de informatie is aan de deken in bewaring gegeven. (…)Met dit verzoek wordt derhalve (voor zover nodig en achteraf) toestemming gevraagd om het bewijsbeslag onder Allocation te mogen leggen. (…)
2.17.
Op 28 december 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegestaan als verzocht (“
Verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder Allocation and Office Support B.V. op de bescheiden die door de deurwaarder op het kantoor te (9401 PJ) Assen aan de [adres] op 25 oktober 2022 in beslag zijn genomen”).
2.18.
Op 3 januari 2024 heeft de deurwaarder beslag gelegd onder A&O. De beschikking van de voorzieningenrechter en het exploot van beslaglegging zijn op 10 januari 2024 aan [gedaagde 1] en de praktijkvennootschappen overbetekend.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. a) [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de veroordeling opgenomen in het arrest van 8 juni 2021 na te komen, in die zin dat bescheiden worden opgesteld waarin per zaak de door het hof geformuleerde vragen worden beantwoord en dat daarvan een afschrift wordt verstrekt, op straffe van een dwangsom, alsmede
b) [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bankafschriften als bedoeld in het proces-verbaal van beslaglegging (zie 2.14 van dit vonnis) aan de Deken te overhandigen, op straffe van een dwangsom;
2. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis:
primair:inzage te verlenen in de verlangde bescheiden als genoemd onder 3.12 van de dagvaarding, alsmede afgifte of uittreksel van de bescheiden (voor zover deze niet [2] onder het conservatoir bewijsbeslag vallen), althans:
subsidiair:inzage te verlenen aan de Deken in de verlangde bescheiden als genoemd onder 3.12 van de dagvaarding, alsmede afgifte of uittreksel van de bescheiden (voor zover deze niet [3] onder het conservatoir bewijsbeslag vallen), waarna de Deken de antwoorden op de vragen van het hof, gesteld in zijn arrest van 8 juni 2021, schriftelijk aan partijen zal toezenden;
3. te verklaren voor recht dat, voor zover blijkt dat [gedaagden] nog loon aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigd is, [gedaagden] gehouden is tot nakoming van die betalingsverplichting, waarvan het bedrag nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
4. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten, de redelijke kosten van de Deken voor diens werkzaamheden, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben hun eis als volgt vermeerderd:
- de gevorderde dwangsom verbonden aan het overhandigen van de bankafschriften is verhoogd;
- zij hebben aanvullend gevorderd om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van € 77.549,-, met rente.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en verzoekt de rechtbank [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen in de reële proceskosten, begroot op € 78.318,76.
In (voorwaardelijke) reconventie:
3.4.
[gedaagden] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de opheffing van het op 25 oktober 2022 gelegde bewijsbeslag;
- de beëindiging van de bewaring van de in het proces-verbaal van beslaglegging geduide bescheiden;
- [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen om opdracht te verstrekken aan de Deken van de Orde van Advocaten en aan de deurwaarder:
(1) om de beslagen bescheiden onverwijld aan [gedaagde 1] in persoon en aan A&O te overhandigen;
(2) om alle kopieën van de beslagen bescheiden die rusten onder de Deken en de deurwaarder te vernietigen;
(3) om alle digitale foto’s en andere bestanden die tijdens en na de beslaglegging zijn gemaakt te vernietigen;
(4) om alle afdrukken van foto’s die tijdens de beslaglegging zijn gemaakt te overhandigen en om de kopieën daarvan te vernietigen;
(5) om alle aantekeningen die tijdens de beslaglegging zijn gemaakt af te geven en de kopieën daarvan te vernietigen;
een en ander op straffe van een dwangsom;
- [eiser 1] en [eiser 2] te verbieden om conservatoir beslag te leggen ten laste van [gedaagden] en overige rechtspersonen die tot de juridische structuur van [bedrijf] behoren, op straffe van een dwangsom;
- te verklaren voor recht dat [eiser 1] en [eiser 2] het bewijsbeslag op onrechtmatige wijze hebben gelegd, en [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen tot betaling van alle daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat;
- met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten.
3.5.
In voorwaardelijke reconventie (bij toewijzing in conventie van enig onderdeel van de vordering tot afgifte, afschrift of uittreksel) vordert [gedaagden] om [eiser 1] en [eiser 2] en/of de Deken te verbieden de desbetreffende informatie aan derden te openbaren, op straffe van een dwangsom.
3.6.
[gedaagden] heeft zijn eis in reconventie verminderd in die zin dat hij niet langer vordert [eiser 1] en [eiser 2] te verbieden conservatoir beslag te leggen ten laste van [gedaagden]
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie:
4.1.
In het arrest van het hof van 8 juni 2021 is de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] op grond van artikel 843a Rv toegewezen, in die zin dat [gedaagde 1] bescheiden moet opstellen en die vervolgens moet verstrekken aan [eiser 1] en [eiser 2] . Die bescheiden moeten informatie bevatten over de elf met name genoemde dossiers en moeten worden opgesteld aan de hand van de drie door het hof geformuleerde vragen. [gedaagde 1] heeft bij meerdere gelegenheden (ook via zijn toenmalige advocaat) kenbaar gemaakt dat [eiser 1] en [eiser 2] al over de nodige informatie beschikken (waaronder overzichten van betalingen) en dat meer informatie simpelweg niet (meer) voorhanden is. [eiser 1] en [eiser 2] nemen hiermee geen genoegen; zij zeggen over aanwijzingen te beschikken waaruit volgt dat het antwoord van [gedaagde 1] niet juist is.
4.2.
Aan de veroordeling die is uitgesproken door het hof is geen dwangsom verbonden. [eiser 1] en [eiser 2] beschikken dus niet over een dwangmiddel om die veroordeling ten uitvoer te leggen. Wel hebben zij – na verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank – conservatoir bewijsbeslag gelegd ten laste van [gedaagden] Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat een eis in de hoofdzaak (deze bodemprocedure) moet worden ingesteld.
4.3.
De rechtbank overweegt allereerst dat de procedure die heeft geleid tot het arrest van 8 juni 2021 en deze procedure zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex. Deze procedure mag niet worden aangewend als een verkapt hoger beroep tegen het arrest van 8 juni 2021. Het is evenmin de bedoeling dat [eiser 1] en [eiser 2] de eerste procedure nog een keer in zijn geheel overdoen. Bij de beoordeling van de inzagevordering die thans (opnieuw) voorligt, dient het door het hof gegeven oordeel, waaraan de rechtbank zich gebonden acht, dan ook als uitgangspunt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de veroordeling alleen ziet op [gedaagde 1] en niet op de praktijkvennootschappen.
4.4.
Het oordeel van het hof komt er in grote lijnen op neer dat is voldaan aan de eisen die artikel 843a Rv stelt aan toewijzing van een inzagevordering. Zo heeft het hof – samengevat weergegeven – geoordeeld dat [eiser 1] en [eiser 2] een
rechtmatig belanghebben bij inzage, dat het gaat om
bepaalde bescheiden(er is, met andere woorden, geen sprake van een
fishing expedition), dat sprake is van een
rechtsbetrekkingen dat er geen
gewichtige redenenwaren die aan toewijzing van de vordering in de weg stonden. Het verschoningsrecht van [gedaagde 1] vormde geen
gewichtige redenals bedoeld in artikel 843a Rv, aldus het hof
.Het hof heeft hem niet verplicht inzage te geven in originele bescheiden (die mogelijk informatie bevatten die valt onder de geheimhoudingsplicht van een advocaat), maar hem verplicht zelf bescheiden op te stellen die de specifiek verlangde informatie bevatten. Een en ander heeft geleid tot het dictum zoals hiervoor onder 2.5 van dit vonnis geciteerd en onder 4.1 geparafraseerd weergegeven. Bij de inzagevordering die thans is ingesteld ligt enkel nog de vraag voor of [gedaagde 1] reeds heeft voldaan aan de veroordeling in dat dictum (althans redelijkerwijs alles heeft gedaan wat hij kon doen) of dat hij er nog aan zal moeten voldoen.
4.5.
Dat [gedaagde 1] niet (letterlijk) aan de veroordeling heeft voldaan staat wel vast. Dit volgt immers uit zijn eigen verweer dat hij er niet aan
konvoldoen. Of hij er nog aan zal moeten voldoen kan de rechtbank in dit stadium niet vaststellen. De rechtbank kan immers niet vaststellen dat [gedaagde 1] nog over bepaalde relevante informatie beschikt, indien hij dat zelf bij hoog en bij laag ontkent. Hierop stuit toewijzing van de
eerste vordering onder a)– voor zover die erop neerkomt om aan de veroordeling in het arrest alsnog dwangsommen te verbinden – af. Toewijzing van de gevorderde (forse) dwangsommen (van € 200.000,- per dag) zou bovendien onherroepelijk leiden tot executiegeschillen, waarin het gezien de wederzijdse standpunten van partijen (wederom) nagenoeg onmogelijk is om te beoordelen of [gedaagde 1] alles heeft gedaan wat hij redelijkerwijs kon doen om aan de veroordeling te voldoen. Daarmee worden partijen niet verder geholpen.
4.6.
Dit neemt niet weg dat [gedaagde 1] wel aan de veroordeling zal moeten voldoen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de
tweede vordering primair(inzage aan [eiser 1] en [eiser 2] ) toe te wijzen. Het hof heeft [gedaagde 1] immers niet veroordeeld tot het geven van inzage in en afgifte van stukken, maar tot het opstellen van bescheiden. Dat betekent dat aan de hand van de in beslag genomen stukken alsnog bescheiden moeten worden opgesteld. Om dit te kunnen bewerkstellingen, ligt het in de rede eerst inzage te verlenen aan de Deken in de bescheiden die thans onder het conservatoir bewijsbeslag vallen, waarna de Deken de antwoorden op de vragen van het hof, gesteld in het arrest van 8 juni 2021, schriftelijk aan partijen zal toezenden. Dit betekent dat alleen de
tweede vordering subsidiairvan [eiser 1] en [eiser 2] in beperkte zin wordt toegewezen. Bij dit oordeel is van belang dat [eiser 1] en [eiser 2] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er gerede twijfel kan bestaan over het standpunt van [gedaagde 1] dat hij niet (meer) over relevante informatie beschikt. Zij hebben in dit verband gewezen op een drietal vonnissen van de rechtbanken Den Haag, Rotterdam en Midden-Nederland, met de daarbij behorende ECLI-nummers, waaruit mogelijk kan worden afgeleid dat [gedaagde 1] informatie heeft achtergehouden. Hiermee wordt de drempel gehaald om een inzagevordering te kunnen toewijzen. Verder is dit oordeel erop gebaseerd dat het belang van [gedaagde 1] om inzage door de Deken tegen te houden gering is. De Deken zal alleen die informatie die ziet op beantwoording van de vragen van het hof aan partijen prijsgeven en voor het overige is zij gebonden aan geheimhouding (zie ook onder 4.17 van dit vonnis). Daar komt bij dat [gedaagde 1] op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de door het hof gevraagde informatie geen deel uitmaakt van de beslagen bescheiden. Als dat juist is, zal de inzage door de Deken er dus niet toe leiden dat enige informatie aan [eiser 1] en [eiser 2] wordt verschaft. De Deken heeft bij e-mail van 21 september 2023 verklaard bereid te zijn tot het gevraagde onderzoek. De rechtbank oordeelt dat het haar wordt toegestaan, zoals door haar verzocht, dit onderzoek (onder haar verantwoordelijkheid) door een derde (advocaat) te laten verrichten.
4.7.
Bij toewijzing van de tweede vordering subsidiair is verder van belang dat het woordje ‘niet’ in de formulering van de vordering als een kennelijke verschrijving wordt gezien, zoals mr. Visser op de zitting heeft toegelicht (zie voetnoot 1 en 2 in dit vonnis), omdat de vordering anders onbegrijpelijk en onlogisch zou zijn. Uit de conclusie van antwoord van [gedaagden] (onder andere nummer 213) blijkt dat hij de vordering ook zo heeft opgevat. Met het weglaten van het woordje ‘niet’ is dus geen sprake van een eiswijziging, zoals [gedaagden] heeft betoogd, waartegen hij terecht bezwaar zou kunnen maken.
4.8.
De tweede vordering subsidiair wordt slechts gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor zover die ziet op de stukken die al onder het beslag vallen. De stukken die worden genoemd in 3.12 van de dagvaarding zijn immers dezelfde stukken die zijn genoemd in het beslagrekest en waarop verlof is verleend. Dit zijn dus ook al de stukken die onder het bewijsbeslag vallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om [gedaagde 1] te veroordelen de stukken die worden genoemd in 3.12 van de dagvaarding zelf aan de Deken over te leggen omdat niet duidelijk is om welke stukken het nog meer zou gaan. Van de Deken kan bovendien niet worden verwacht dat zij op het kantoor van [gedaagden] (buiten de deurwaarder om) nog andere bescheiden gaat onderzoeken.
4.9.
De tweede vordering subsidiair wordt bovendien alleen toegewezen ten aanzien van [gedaagde 1] , niet ten aanzien van de praktijkvennootschappen. De veroordeling van het hof ziet immers slechts op [gedaagde 1] . [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet toegelicht in welke rechtsverhouding zij tot elk van de praktijkvennootschappen staan. Zij hebben dus onvoldoende gesteld om, los van het arrest van het hof, ten aanzien van de praktijkvennootschappen een verzoek op grond van artikel 843a Rv te honoreren.
4.10.
Uit het voorgaande vloeit verder voort dat
de eerste vordering onder b), die ziet op overhandiging van de bankafschriften aan de Deken, niet toewijsbaar is. Hiermee wordt buiten de kaders getreden zoals door het hof geschetst in het arrest van 8 juni 2021. Dat in het beslagrekest van 28 september 2022 wel melding wordt gemaakt van bankafschriften (en er verlof is verleend ook die in beslag te nemen), maakt dit niet anders. [eiser 1] en [eiser 2] hebben deze vordering gegrond op de afspraak die tijdens de beslaglegging met de deurwaarder zou zijn gemaakt, maar die afspraak is door [gedaagden] betwist en bovendien te vaag. Uit de opmerking in het proces-verbaal van beslaglegging over de bankafschriften (zie 2.14) blijkt immers niet met wie die afspraak is gemaakt. De stelling dat de afspraak is gemaakt met mr. Van Driel, een (oud-)kantoorgenoot van [gedaagde 1] , en dat mr. Van Driel bevoegd was [gedaagden] te vertegenwoordigen, is onvoldoende onderbouwd. Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet is gebleken van een juridische grondslag om de bankafschriften aan [eiser 1] en [eiser 2] of de Deken te overhandigen.
4.11.
Voorts wordt
onder 3.gevorderd te verklaren voor recht dat, voor zover blijkt dat [gedaagden] nog loon aan [eiser 1] en [eiser 2] verschuldigd is, [gedaagden] gehouden is tot nakoming van die betalingsverplichting, waarvan het bedrag nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet. Bij deze verklaring voor recht hebben [eiser 1] en [eiser 2] in dit stadium onvoldoende belang omdat deze te algemeen en (nog) onzeker is. Een schadestaatprocedure ligt bovendien niet in de rede wanneer het – zoals hier – gaat om de nakoming van een (mogelijke) betalingsverplichting die voortvloeit uit een overeenkomst. Artikel 612 Rv, waarin de schadestaatprocedure is geregeld, ziet immers alleen op veroordelingen tot schadevergoeding. Mocht na inzage door de Deken blijken dat [gedaagden] nog bedragen verschuldigd is aan [eiser 1] en [eiser 2] , dan zullen zij een procedure tegen hem aanhangig moeten maken indien hij die bedragen niet vrijwillig betaalt. Dit is ook zo erkend door mr. Visser op de mondelinge behandeling van 17 januari 2024.
4.12.
Met hun eisvermeerdering hebben [eiser 1] en [eiser 2] verder gevorderd dat [gedaagden] het bedrag betaalt dat hij (volgens hen) nog verschuldigd is, te weten € 77.549,-. Ook hier geldt dat daar pas over kan worden geoordeeld nadat de bevindingen van de Deken na inzage bekend zijn. Op de mondelinge behandeling van 17 januari 2024 heeft mr. Visser overigens ook verklaard niet te weten of deze vordering, die is gebaseerd op conceptdeclaraties, opeisbaar is.
4.13.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben tot slot vergoeding van diverse kosten gevorderd. Uit het dossier blijkt voldoende dat zij buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt om de benodigde informatie van [gedaagde 1] te verkrijgen. Het gevorderde bedrag van € 925,- aan buitengerechtelijke kosten voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets. Dit bedrag wordt toegewezen. Voor zover de Deken op voorhand een vergoeding van kosten verlangt, ligt het op de weg van [eiser 1] en [eiser 2] om die te betalen omdat zij nu eenmaal de partij zijn die de inzage vordert. De gevorderde beslagkosten worden gedeeltelijk toegewezen omdat uit de voorgaande overwegingen volgt dat het beslag kennelijk noodzakelijk was om [eiser 1] en [eiser 2] inzicht te verschaffen in de informatie waarover het hof al had geoordeeld. De beslagkosten worden als volgt toegewezen:
  • € 314,- griffierecht voor het verzoekschrift van 28 september 2022,
  • € 166,71 voor de kosten van beslaglegging op 25 oktober 2022,
  • 2x € 90,34 voor de kosten van overbetekening op 28 oktober 2022,
  • € 282,27 voor de kosten van beslaglegging op 3 januari 2024,
  • € 2x € 206,24 voor de kosten van overbetekening op 10 januari 2024.
De rechtbank rekent geen kosten voor het opstellen van het verzoekschrift van 28 september 2022, omdat dit grotendeels overeenkomt met de dagvaarding. De rechtbank rekent ook geen kosten voor het verzoekschrift van 28 december 2023 omdat dit gelijktijdig met het oorspronkelijke verzoekschrift had kunnen worden ingediend. Ook het griffierecht voor het tweede verzoekschrift moet daarom voor rekening van [eiser 1] en [eiser 2] blijven. Alleen [gedaagde 1] wordt veroordeeld om de buitengerechtelijke kosten en de beslagkosten te betalen omdat uit de overwegingen in dit vonnis blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] alleen op hem een vordering hebben, en niet op de praktijkvennootschappen.
4.14.
Nu partijen in conventie over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden verrekend in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Ten overvloede wordt overwogen dat het verzoek van [gedaagden] om [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen in de reële proceskosten alleen toewijsbaar zou zijn bij misbruik van procesrecht. Deze (hoge) lat wordt in dit geval niet gehaald.
In reconventie:
4.15.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de vordering tot de opheffing van het op 25 oktober 2022 gelegde bewijsbeslag en de vordering tot beëindiging van de bewaring van de in beslag genomen bescheiden niet toewijsbaar zijn. Het is immers eerst aan de Deken om inzage te krijgen in de inbeslaggenomen stukken. Om dezelfde reden is ook de vordering om [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen om opdracht te verstrekken aan de Deken en aan de deurwaarder om de beslagen bescheiden onverwijld aan [gedaagde 1] te overhandigen en om alle kopieën te vernietigen niet toewijsbaar.
4.16.
Over de vordering te verklaren voor recht dat [eiser 1] en [eiser 2] het bewijsbeslag op onrechtmatige wijze hebben gelegd, en [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen tot betaling van alle daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat, wordt het volgende overwogen. Uit de overwegingen in conventie volgt al dat er voldoende grond was om tot beslaglegging over te gaan. In zoverre is dus geen sprake van een onrechtmatig gelegd beslag. Dat de wijze van beslaglegging onrechtmatig is geweest, is de rechtbank ook niet gebleken. De stellingen daarover van [gedaagden] zijn onvoldoende onderbouwd. Voor zover [gedaagden] zich erop beroept dat het beslag ook is gelegd onder A&O, terwijl daarvoor geen verlof was verleend, geldt dat dat verlof op 28 december 2023 alsnog is verleend (zie 2.17). Voor zover [gedaagden] zich erop beroept dat de ‘inval’ door vijf mensen van de deurwaarder, de Orde van Advocaten en een automatiseringsbedrijf buitenproportioneel is geweest, wordt deze stelling in het geheel niet onderbouwd met stukken of verklaringen van degenen die tijdens de beslaglegging in het kantoor aanwezig waren.
In voorwaardelijke reconventie:
4.17.
In voorwaardelijke reconventie is – voor zover nog van belang na de beoordeling in conventie – gevorderd de Deken te verbieden om de informatie waarin zij inzage krijgt aan derden te openbaren. In 4.6 van dit vonnis is al overwogen dat het de Deken is toegestaan om de beslagen bescheiden in te zien waarna zij de antwoorden op de vragen van het hof, gesteld in het arrest van 8 juni 2021, schriftelijk aan partijen zal toezenden. De Deken wordt bij uitstek, uit hoofde van haar positie, geacht die informatie verder geheim te houden. Er is dan ook geen aanleiding deze vordering toe te wijzen.
In reconventie en in voorwaardelijke reconventie:
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagden] veroordeeld in de kosten van het geding in (voorwaardelijke) reconventie. Vanwege de samenhang tussen conventie en reconventie past de rechtbank een factor 0,5 op het liquidatietarief toe. De kosten worden begroot op € 787,- (1 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie, 1 punt voor de mondelinge behandeling, naar het tarief voor vorderingen van onbepaalde waarde, x factor 0,5, + nakosten, met de vermeerdering zoals die in de beslissing is vermeld).

5.De beslissing

In conventie:

5.1.
bepaalt dat de Deken of een derde (advocaat) die valt onder de verantwoordelijkheid van de Deken inzage krijgt in de bescheiden die vallen onder het conservatoir bewijsbeslag dat is gelegd op 25 oktober 2022 en 3 januari 2024, waarna de Deken (of de derde) de antwoorden op de vragen opgenomen in het dictum van het arrest van 8 juni 2021 aan partijen zal toezenden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 1] en [eiser 2] een bedrag van € 925,- te betalen aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 1] en [eiser 2] een bedrag van € 1.356,14 te betalen aan beslagkosten,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
verrekent de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In (voorwaardelijke) reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 787,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [gedaagden] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.9.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.

Voetnoten

1.Dit arrest is te vinden op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2021:1739.
2.Op de mondelinge behandeling van 17 januari 2024 heeft mr. Visser verklaard dat het woordje ‘niet’ abusievelijk in het petitum van de dagvaarding is opgenomen.
3.Zie voetnoot 2