ECLI:NL:RBAMS:2024:1053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13-322672-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot drugshandel en detentiegaranties

Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 30 november 2023 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983, heeft de Nederlandse en Duitse nationaliteit en is verdacht van betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs in een drugslaboratorium in België, evenals dumpingen van synthetisch afval en het aanleveren van chemicaliën. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten voldoende is om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon te onderbouwen.

De rechtbank heeft ook de detentiegaranties beoordeeld die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven. Ondanks eerdere zorgen over de detentieomstandigheden in België, heeft de rechtbank geoordeeld dat de garanties die zijn verstrekt voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan, met inachtneming van de waarborgen die zijn gegeven voor de terugkeer naar Nederland na een eventuele veroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-322672-23
Datum uitspraak: 21 februari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 november 2023 door de Rechtbank eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 februari 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat in Utrecht, waarnemend voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.B. Lisi, eveneens advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door de uitvaardigende justitiële autoriteit uitgevaardigd
bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 30 november 2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu het EAB ongenoegzaam is op twee punten. Allereerst is weliswaar de wet benoemd op basis waarvan de feiten in België strafbaar zouden zijn, maar deze wet omvat vele bepalingen en niet is duidelijk gemaakt om welke Belgische wetsbepalingen het in deze zaak zou gaan. Voorts is de verdenking onvoldoende duidelijk omschreven. Er is sprake van een drugslaboratorium, er wordt melding gemaakt van dumpingen van synthetisch afval en van het aanleveren van chemicaliën, zonder dat duidelijk wordt om welke verdovende middelen het gaat en wat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon precies is.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de feitsomschrijving voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten. De opgeëiste persoon wordt immers – kort gezegd – verdacht van betrokkenheid (in een leidende rol) bij de productie van synthetische drugs in een drugslaboratorium in Koersel in de periode van 5 mei 2023 tot 4 oktober 2023. Het gaat tevens om dumpingen van synthetisch afval en het aanleveren van chemicaliën ten behoeve van het laboratorium, waarbij ook een ruimere plaatsaanduiding is omschreven: Tongeren, Heusden-Zolder, Koersel-Beringen en elders in België.
De rechtbank constateert met de raadsman dat het EAB weliswaar de Belgische strafwet benoemt waar het feit onder valt maar niet aanduidt welke bepalingen van deze wet worden overtreden. De rechtbank is echter van oordeel dat aan dit gebrek in de onderhavige zaak geen gevolgen hoeven te worden verbonden en wijst hierbij op het volgende. De beoordeling of het feit strafbaar is naar het recht van de uitvaardigende lidstaat en, zo ja, onder welke bepaling staat uitsluitend ter beoordeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Ook zonder de wetsbepaling staat vast dat het feit genoegzaam is omschreven, inclusief de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon, en dat die omschrijving het specialiteitsbeginsel waarborgt. Het EAB vermeldt dat die betrokkenheid van de opgeëiste persoon naar Belgisch recht strafbaar is onder de
Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van verdovende middelen, Koninklijk besluit van 06.09.2017 houdende de regeling van verdovende middelen en psychotrope stoffen. In onderdeel c) is tevens vermeld dat op het feit een maximumstraf staat van 10 tot 15 jaar terwijl ook – in lijn met de omschrijving van het feitencomplex – het lijstfeit “illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen” is aangekruist, zodat een onderzoek naar de strafbaarheid van het feit naar Nederlands recht achterwege moet blijven. Van twijfel over de vraag voor welk strafbaar feit de overlevering wordt verzocht, is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5 , te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Bij brief van 29 december 2023 heeft het parket van de Procureur des Konings Limburg de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 [4] heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op die detentieomstandigheden, de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet.
Bij brief van 15 januari 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Turnhout indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte.
Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
- De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
- Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank eerste Aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018,