Overwegingen
De aanleiding voor deze procedure
1. Eiser is eigenaar van [adres] [huisnummer] te Amsterdam (hierna: het object). Met een brief van 22 april 2022 heeft eiser de heffingsambtenaar gewezen op een verlaging van de WOZ-waarde van het object over verschillende belastingjaren. Eiser heeft de heffingsambtenaar in deze brief verzocht de aanslagen watersysteemheffing gebouwd te corrigeren overeenkomstig deze verlagingen. De heffingsambtenaar heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar volgens de heffingsambtenaar te laat is ingediend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ambtshalve in behandeling genomen en de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het belastingjaar 2015 alsnog verminderd met € 25,30.
3. Eiser voert aan dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Bovendien is de hoorplicht geschonden en heeft hij recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar. Voorts voert eiser aan dat het besluit rentevergoeding onjuist is.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat het besluit rentevergoeding een primair besluit betreft.
Daarom zal de rechtbank het beroepschrift en de aanvullende gronden, voor zover die betrekking hebben op het besluit rentevergoeding, als bezwaarschrift aan de heffingsambtenaar doorsturen.
Ontvankelijkheid beroep tegen de bestreden uitspraak
5. De heffingsambtenaar voert aan dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de bestreden uitspraak, omdat hij geen procesbelang heeft. Volgens de heffingsambtenaar is het eiser in beroep alleen te doen om een proceskostenvergoeding in bezwaar. De heffingsambtenaar meent echter dat eiser deze nooit kan krijgen, omdat het de heffingsambtenaar niet kan worden aangerekend dat hij de watersysteemheffing achteraf bezien te hoog heeft vastgesteld. Hij is hierbij immers volledig afhankelijk van de gegevens zoals die door de WOZ-bronhouder worden aangeleverd.
6. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepvolgt dat (voldoende) procesbelang bestaat als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dit is het geval als eiser er met zijn beroep naar streeft om een proceskostenvergoeding in bezwaar te krijgen. De argumenten die de heffingsambtenaar in dit kader aandraagt zijn inhoudelijke argumenten, die bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep aan de orde moeten komen. Eiser is dan ook ontvankelijk in zijn beroep tegen de bestreden uitspraak.
7. Eiser heeft in beroep diverse stukken overgelegd die betrekking hebben op de bezwaarprocedure, die door de heffingsambtenaar niet zijn overgelegd. Het gaat hierbij onder andere om een pro forma bezwaarschrift van 2 september 2022 en brieven waarin eiser door de heffingsambtenaar uitstel wordt verleend voor het indienen van gronden.
8. De rechtbank stelt vast dat uit deze stukken volgt dat eiser binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en dat hij binnen de door de heffingsambtenaar gestelde termijn gronden heeft ingediend.De heffingsambtenaar heeft dit op zitting ook erkend. Dit betekent dat de heffingsambtenaar bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Het beroep is om deze reden gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal hierna onderzoeken wat de gevolgen van deze gedeeltelijke vernietiging zijn.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in het bezwaarschrift de heffingsambtenaar heeft verzocht om te worden gehoord. Hieraan heeft de heffingsambtenaar geen gehoor gegeven. De heffingsambtenaar heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geschonden. Eiser heeft op de zitting echter aangegeven geen behoefte meer te hebben aan een hoorzitting, omdat de heffingsambtenaar de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het belastingjaar 2015 ambtshalve heeft verminderd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen om eiser alsnog te horen op zijn bezwaar.
Proceskostenvergoeding bezwaar
11. De heffingsambtenaar voert aan dat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat eiser daarom geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar.
12. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in dit standpunt. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 februari 2023, dat betrekking heeft op de gemachtigde van eiser.De rechtbank ziet geen aanleiding om een oordeel van de Hoge Raad over deze kwestie af te wachten. Als de gemachtigde van eiser ondanks voornoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam meent dat wél sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, ligt het op zijn weg zijn stellingen te onderbouwen met concrete gegevens. Dit heeft de gemachtigde van eiser niet gedaan. Voor zover hij meent dat de privacy van zijn klanten hierbij een probleem vormt, had hij met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stukken kunnen overleggen. Ook dat heeft hij niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bestaat om die reden geen recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar.
13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal, zoals overwogen onder 9, de bestreden uitspraak vernietigen voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser ontvankelijk verklaren. Gelet op de vermindering van de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het belastingjaar 2015, zal de rechtbank daarnaast het bezwaar van eiser gegrond verklaren. De rechtbank zal tot slot het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding in bezwaar afwijzen.
14. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 12 ziet de rechtbank geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten in beroep.