ECLI:NL:RBAMS:2024:1040

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
AMS 23/2151
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van de aanslag watersysteemheffing na wijziging van de WOZ-waarde met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar en schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Waternet, de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De eiser, eigenaar van een object in Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag watersysteemheffing gebouwd, die door de heffingsambtenaar was verminderd. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het volgens hem te laat was ingediend. De eiser stelde dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de eiser binnen de wettelijke termijn bezwaar had gemaakt. De rechtbank vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde het bezwaar ontvankelijk en gegrond. Tevens oordeelde de rechtbank dat de eiser geen recht had op een proceskostenvergoeding in bezwaar, omdat er geen sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank droeg de heffingsambtenaar op om het griffierecht aan de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Waternet, namens de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 22 juli 2022 de aanslag watersysteemheffing gebouwd verminderd voor [adres] [huisnummer] te Amsterdam over de belastingjaren 2010 tot en met 2014 en 2016 (het primaire besluit).
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 28 februari 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar in deze uitspraak de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor [adres] [huisnummer] te Amsterdam over het belastingjaar 2015 ambtshalve verminderd. In een apart besluit van 28 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar besloten om aan eiser een bedrag van elf euro aan rente te vergoeden wegens de verminderde aanslagen (het besluit rentevergoeding).
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 januari 2024. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar is verschenen
mr. A.J. van Griethuysen.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. Eiser is eigenaar van [adres] [huisnummer] te Amsterdam (hierna: het object). Met een brief van 22 april 2022 heeft eiser de heffingsambtenaar gewezen op een verlaging van de WOZ-waarde van het object over verschillende belastingjaren. Eiser heeft de heffingsambtenaar in deze brief verzocht de aanslagen watersysteemheffing gebouwd te corrigeren overeenkomstig deze verlagingen. De heffingsambtenaar heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar volgens de heffingsambtenaar te laat is ingediend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ambtshalve in behandeling genomen en de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het belastingjaar 2015 alsnog verminderd met € 25,30.
Standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Bovendien is de hoorplicht geschonden en heeft hij recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar. Voorts voert eiser aan dat het besluit rentevergoeding onjuist is.
Het oordeel van de rechtbank
Besluit rentevergoeding
4. De rechtbank stelt vast dat het besluit rentevergoeding een primair besluit betreft.
Daarom zal de rechtbank het beroepschrift en de aanvullende gronden, voor zover die betrekking hebben op het besluit rentevergoeding, als bezwaarschrift aan de heffingsambtenaar doorsturen.
Ontvankelijkheid beroep tegen de bestreden uitspraak
5. De heffingsambtenaar voert aan dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep tegen de bestreden uitspraak, omdat hij geen procesbelang heeft. Volgens de heffingsambtenaar is het eiser in beroep alleen te doen om een proceskostenvergoeding in bezwaar. De heffingsambtenaar meent echter dat eiser deze nooit kan krijgen, omdat het de heffingsambtenaar niet kan worden aangerekend dat hij de watersysteemheffing achteraf bezien te hoog heeft vastgesteld. Hij is hierbij immers volledig afhankelijk van de gegevens zoals die door de WOZ-bronhouder worden aangeleverd.
6. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat (voldoende) procesbelang bestaat als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dit is het geval als eiser er met zijn beroep naar streeft om een proceskostenvergoeding in bezwaar te krijgen. De argumenten die de heffingsambtenaar in dit kader aandraagt zijn inhoudelijke argumenten, die bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep aan de orde moeten komen. Eiser is dan ook ontvankelijk in zijn beroep tegen de bestreden uitspraak.
Ontvankelijkheid bezwaar
7. Eiser heeft in beroep diverse stukken overgelegd die betrekking hebben op de bezwaarprocedure, die door de heffingsambtenaar niet zijn overgelegd. Het gaat hierbij onder andere om een pro forma bezwaarschrift van 2 september 2022 en brieven waarin eiser door de heffingsambtenaar uitstel wordt verleend voor het indienen van gronden.
8. De rechtbank stelt vast dat uit deze stukken volgt dat eiser binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en dat hij binnen de door de heffingsambtenaar gestelde termijn gronden heeft ingediend. [2] De heffingsambtenaar heeft dit op zitting ook erkend. Dit betekent dat de heffingsambtenaar bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Het beroep is om deze reden gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal hierna onderzoeken wat de gevolgen van deze gedeeltelijke vernietiging zijn.
Hoorplicht
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in het bezwaarschrift de heffingsambtenaar heeft verzocht om te worden gehoord. Hieraan heeft de heffingsambtenaar geen gehoor gegeven. De heffingsambtenaar heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geschonden. Eiser heeft op de zitting echter aangegeven geen behoefte meer te hebben aan een hoorzitting, omdat de heffingsambtenaar de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het belastingjaar 2015 ambtshalve heeft verminderd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen om eiser alsnog te horen op zijn bezwaar.
Proceskostenvergoeding bezwaar
11. De heffingsambtenaar voert aan dat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat eiser daarom geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar.
12. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in dit standpunt. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 februari 2023, dat betrekking heeft op de gemachtigde van eiser. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om een oordeel van de Hoge Raad over deze kwestie af te wachten. Als de gemachtigde van eiser ondanks voornoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam meent dat wél sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, ligt het op zijn weg zijn stellingen te onderbouwen met concrete gegevens. Dit heeft de gemachtigde van eiser niet gedaan. Voor zover hij meent dat de privacy van zijn klanten hierbij een probleem vormt, had hij met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stukken kunnen overleggen. Ook dat heeft hij niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bestaat om die reden geen recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar.
Conclusies en gevolgen
13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal, zoals overwogen onder 9, de bestreden uitspraak vernietigen voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser ontvankelijk verklaren. Gelet op de vermindering van de aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het belastingjaar 2015, zal de rechtbank daarnaast het bezwaar van eiser gegrond verklaren. De rechtbank zal tot slot het verzoek van eiser om proceskostenvergoeding in bezwaar afwijzen.
14. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 12 ziet de rechtbank geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten in beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
  • verklaart het bezwaar ontvankelijk en gegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar;
  • laat voor het overige de bestreden uitspraak in stand;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden uitspraak;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. Vlierhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:193.
2.Zie artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.