Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van het Gerechtshof Kreta, Griekenland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat dateert uit 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1971 en met de Nederlandse nationaliteit, was beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, specifiek methadonpillen, en had zich schuldig gemaakt aan feiten die in Nederland onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW) vallen.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat de rechtbank desondanks verplicht was om een beslissing te nemen. De officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon stelden dat er geen voldoende terugkeergarantie was verstrekt door de Griekse autoriteiten, wat een vereiste is volgens artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank concludeerde dat de informatie die was verstrekt niet voldeed aan de eisen voor een garantie dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling, zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan.
De rechtbank weigerde de overlevering op grond van het ontbreken van een voldoende terugkeergarantie, en merkte op dat de opgeëiste persoon volledig in Nederland was geworteld. De rechtbank oordeelde dat de lange duur van de procedure, die buiten de schuld van de opgeëiste persoon was ontstaan, ook een rol speelde in de beslissing. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de weigering van de overlevering, en de subsidiair gevoerde verweren van de raadsman werden niet verder besproken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.