ECLI:NL:RBAMS:2024:1026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
C/13/744899 / KG ZA 24-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede kort geding tussen buren over erfdienstbaarheid (overpad) met afwijzing van vorderingen en geen spoed

In deze zaak, die op 23 februari 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee buren over een erfdienstbaarheid van overpad. Eiseres, eigenaar van een perceel grond, heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagde, die een aangrenzend perceel bezit. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig gebruik maakt van het recht van overpad, wat leidt tot schade aan haar perceel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er al een bodemprocedure loopt en dat er geen spoedeisend belang is voor de vorderingen van eiseres. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat deze niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onrechtmatig handelen door gedaagde. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat eiseres zich moet houden aan een eerder vonnis van 5 april 2022, waarin gedaagde het recht van overpad is toegestaan. Eiseres is in de proceskosten veroordeeld, en de rechter heeft partijen aangespoord om hun geschillen in der minne op te lossen, bij voorkeur met behulp van een mediator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/744899 / KG ZA 24-19 VVV/MAH
Vonnis in kort geding van 23 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 24 januari 2024,
advocaat mr. A.J. Engelsma te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.J. Kloosterman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 1 februari 2024 waren aanwezig:
- [eiseres] en haar zonen [naam zoon 1] en [naam zoon 2] , met mr. Engelsma,
- [gedaagde] , zijn partner en haar vader, met mr. Kloosterman.
1.2.
Op de zitting heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende ‘akte weergave feiten’. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [gedaagde] ook een pleitnota.
1.3.
Vonnis is (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 7 maart 1994 eigenaar van het perceel grond aan [adres 1] Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie AN, [nummer 1] , hieronder blauw gearceerd. Het daarop gelegen woonhuis (links op de foto) verhuurt zij aan haar zoon en de [naam loods] (rechts op de foto) aan een bedrijf.
2.2.
Op 13 mei 2015 is [gedaagde] eigenaar geworden van het perceel grond, plaatselijk bekend [adres 2] Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie AN, [nummer 2] , hieronder blauw gearceerd (hierna ook: het Bouwperceel). Aan de linkerkant is de openbare weg het [straatnaam] te zien. Het is een bouwperceel met nog aanwezige fundering van het eerder afgebrande bedrijfsgebouw.
2.3.
Het Bouwperceel heeft geen eigen toegangsweg van en naar het [straatnaam] , maar is daarvoor afhankelijk van de percelen met nummers [nummer 3] en [nummer 1] . Perceel [nummer 3] is eigendom van een derde, die verder geen rol speelt in dit kort geding. Haar perceel is hieronder blauw gearceerd.
2.4.
Ten gunste van onder meer het perceel van (thans) [gedaagde] is in 1968 een erfdienstbaarheid (recht van overpad) gevestigd. Het eerste deel van het recht van overpad loopt (hoofdzakelijk) over het perceel [nummer 3] . Het tweede deel loopt over het perceel van [eiseres] ( [nummer 1] ).
2.5.
Op 23 februari 2021 is aan [gedaagde] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van bedrijfsunits met drie parkeerplaatsen op zijn perceel. [gedaagde] wil vier eenmanszaken gelegenheid geven zich daarin te vestigen. Het door [eiseres] tegen de vergunning ingediende bezwaar is afgewezen, evenals het vervolgens door haar bij deze rechtbank ingestelde beroep.
2.6.
Er bestaat tussen partijen al geruime tijd onenigheid over de wijze van uitoefening van het recht van overpad. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1825) is [eiseres] , op vordering van [gedaagde] , veroordeeld:
“6.1. (…) om het parkeerpaaltje, bedoeld in randnummer 24 van de dagvaarding, verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.2. (…)
om de schommel binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.3. (…)
om de grond direct voor het tot “Villa Obstakel” gedoopte schuurtje vrij te houden en om deze grond door haar huurders vrij te laten houden voor verkeer van en naar het Bouwperceel, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per overtreding, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.4. (…)
om, in algemene zin, te allen tijde een pad van minimaal 3,5 meter breed vrij te houden voor verkeer van en naar het Bouwperceel en dit pad door haar huurders vrij te laten houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per overtreding, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.5. (…)
om bouwverkeer ten behoeve van de bouw van de bedrijfsunits door of namens [gedaagde] te gedogen en niet te belemmeren, en veroordeelt [eiseres] dit bouwverkeer door haar huurders te laten gedogen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per overtreding, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
6.6. (…)
om te gedogen dat verkeer naar het perceel van [gedaagde] keert achter het tot “Villa Obstakel” omgedoopte schuurtje, teneinde vooruitrijdend bij het [straatnaam] te kunnen komen, en de daartoe benodigde ruimte aldaar vrij te houden, en veroordeelt [eiseres] dit keren door haar huurders te laten gedogen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per overtreding, waarbij bij voortdurende belemmeringen iedere dag als een nieuwe overtreding geldt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;”
De min of meer spiegelbeeldige tegenvordering (reconventie) van [eiseres] is afgewezen en [eiseres] is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
2.7.
Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
“5.15. De conclusie is dat [gedaagde] de erfdienstbaarheid mag uitoefenen op de door hem voorgestane wijze en dat [eiseres] dit mogelijk moet maken. Van misbruik van recht aan de kant van [gedaagde] is geen sprake.”
2.8.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] geen hoger beroep ingesteld.
2.9.
Bij e-mail van 12 oktober 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] aan [eiseres] geschreven dat het vonnis van 5 april 2022 op 10 oktober 2022 aan haar is betekend omdat zij zich niet aan het vonnis houdt, onder meer door een auto vóór en een hek achter Villa Obstakel te plaatsen. Daarbij heeft hij [eiseres] opgeroepen het hek te verwijderen en de verbeurde dwangsom en proceskosten te betalen.
2.10.
In januari 2023 zijn partijen een minnelijke regeling overeengekomen. Die komt er, samengevat, op neer dat [gedaagde] de erfdienstbaarheid kan gebruiken conform het vonnis van 5 april 2022, dat [eiseres] € 3.500,- (in plaats van het inmiddels volgens [gedaagde] executeerbare bedrag van € 10.000,-) aan [gedaagde] betaalt en dat de communicatie met [eiseres] voortaan via haar zoon [naam zoon 1] loopt. Daarbij heeft [eiseres] bedongen dat dit geen definitieve regeling is en dat zij zich het recht voorbehoudt om de definitieve omvang van het recht van overpad en andere rechten vast te doen stellen in een bodemprocedure.
2.11.
Bij dagvaarding van 23 mei 2023 is [eiseres] een bodemprocedure tegen [gedaagde] begonnen bij deze rechtbank. In de bodemprocedure vordert zij, samengevat, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten:
I. [gedaagde] te verbieden om op het perceel van [eiseres] te keren met auto’s, kleine voertuigen en tractoren,
II. [gedaagde] te verbieden om zonder toestemming van [eiseres] op haar perceel te parkeren,
III. [gedaagde] te verbieden om met bestelbussen op het perceel van [eiseres] te komen, met dien verstande dat alleen voertuigen inclusief aanhanger zijn toegestaan die met een rijbewijs B bestuurd mogen worden,
IV. [gedaagde] te verbieden om voor het overpad een strook van meer dan 2.80 m breed van het perceel van [eiseres] te gebruiken,
V. [gedaagde] te veroordelen om niet langer rijplaten op het perceel van [eiseres] te laten liggen.
In reconventie heeft [gedaagde] gevorderd, samengevat, dat [eiseres] en de haren, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, het gebruik door [gedaagde] en de zijnen van de erfdienstbaarheid (zoals uitgelegd in het vonnis van 5 april 2022) niet belemmeren en dat zij verwijdert hetgeen zij in strijd daarmee heeft aangebracht.
Op 21 maart 2024 staat een descente en mondelinge behandeling gepland.
2.12.
De advocaat van [gedaagde] heeft bij e-mail van 21 juli 2023 de advocaat van [eiseres] aangeschreven over diverse incidenten tussen partijen, met verzoek aan [eiseres] om het vonnis van 5 april 2022 en de minnelijke regeling na te leven en (onder verwijzing naar bij de e-mail gevoegde foto’s) in ieder geval het door [eiseres] c.s. geplaatste hek, bord en bloembakken/potten te verwijderen, de grond voor Villa Obstakel vrij te houden en de communicatie weer via [naam zoon 1] te laten verlopen.
2.13.
De advocaat van [eiseres] heeft daarop bij e-mail van 14 augustus 2023 de verwijten ontkend en op zijn beurt [gedaagde] beschuldigd van schade toebrengen aan [eiseres] (schade aan Villa Obstakel, aan voor- en zijgevel van het woonhuis, aan put en hemelwaterafvoer en aan de steiger; verder zou er een kuil zijn ontstaan door een aangebrachte staalconstructie en stempel) en geen rekening houden met haar belangen. Over de communicatie staat in de e-mail:
“Dat cliënte geen blad voor de mond neemt is mij bekend, maar cliënte en de door u in uw bericht genoemde aanwezigen ontkennen dat sprake is van schelden en beledigen. Overigens ben ik op mijn beurt niet onder de indruk van het feit dat uw client op de een of andere manier onder de indruk zou zijn van de wijze waarop cliënte haar ongenoegen, dan wel kritiek op uw client uit. Dat kan nauwelijks, omdat hij nu wel weet hoe cliënte zich uit. Ik heb nota van uw opmerking genomen dat in principe is afgesproken dat de communicatie via de zoon [naam zoon 1] zou gaan. Die afspraak is toen ter tijd gemaakt met het oog op het feit dat cliënte toen door persoonlijke omstandigheden rust diende te nemen. Dat complex van feiten is nu niet meer aanwezig en cliënte is gewoon benaderbaar.”
2.14.
Daarop heeft de advocaat van [gedaagde] bij e-mail van 6 oktober 2023 (aansprakelijkheid van [gedaagde] voor) de gestelde schade betwist en geschreven dat, als zou komen vast te staan dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is, hij bereid is de schade te (laten) herstellen.
2.15.
Per e-mail van 11 januari 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] afwijzend gereageerd op de - kennelijk door de advocaat van [eiseres] op 2 januari 2024 verzonden (maar door geen der partijen overgelegde) – sommaties en aansprakelijkstelling door [eiseres] . In de e-mail wordt [eiseres] ook verzocht in te stemmen met het eerder herhaaldelijk door [gedaagde] gedane voorstel om samen (conform de erfdienstbaarheidsakte) onderhoud aan het overpad te laten verrichten, althans daarover in overleg te treden.
2.16.
Op de e-mail van 11 januari 2024 heeft [gedaagde] geen reactie ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, [gedaagde] op straffe van dwangsommen te veroordelen om:
I. zich te onthouden van het aanbrengen van wijzigingen (waaronder het afgraven van grond en het dempen van water) aan haar perceel,
II. haar perceel in de oude toestand te herstellen,
III. af te zien van het gebruik van de erfdienstbaarheid voor zover daardoor schade wordt toegebracht aan haar perceel,
IV. “de erfdienstbaarheid te gebruiken conform de tekst ervan, hetgeen betekent dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande uitweg, en dat door dat gebruik geen gevaar of schade wordt veroorzaakt bij de gebruikers van het perceel van [eiseres] , waaronder wordt begrepen, maar niet is beperkt tot, het handhaven van een maximale snelheid van 5 kilometer per uur, het afzien van het gebruik van (vracht)wagens met een eigen gewicht van meer dan 2.500 kilogram het op minder dan 45 centimeter passeren van roerende en onroerende zaken, en af te zien van het rijden over putten en gaten gereden wordt”,
V. een bouwkundig bureau opdracht te geven onderzoek te laten verrichten naar de draagkracht van de uitweg.
Ter zitting heeft [eiseres] daar nog een vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten aan toegevoegd.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen zijn in kort geding toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter deze eveneens zal toewijzen en als niet van de eisende partij kan worden verlangd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Een ander uitgangspunt is dat vonnissen moeten worden nagekomen.
4.2.
[eiseres] stelt dat zij er spoedeisend belang bij heeft dat het onrechtmatig uitoefenen door [gedaagde] van het recht van overpad en het onrechtmatig inbreuk maken door hem op haar eigendomsrecht wordt gestaakt, omdat de schade aan haar perceel steeds groter wordt. Met de vorderingen wordt verdere schade voorkomen, althans beperkt. Zij heeft er spoedeisend belang bij dat de reeds door “het excessief gebruik van het recht van overpad” ontstane schade zo spoedig mogelijk wordt hersteld; met name de schade door water dat onder het woonhuis komt is een ernstige bedreiging van de bouwkundige staat van het woonhuis, terwijl er ook al schimmel in de woning is ontstaan. Aldus steeds [eiseres] .
4.3.
[gedaagde] heeft een en ander als volgt gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en dat [eiseres] bovendien geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen omdat zij deze kan inbrengen in de lopende bodemprocedure, waarin binnen afzienbare tijd een beslissing te verwachten is. Meer in het bijzonder met betrekking tot de door [eiseres] gestelde waterschade in haar kelder betwist [gedaagde] de stelling van [eiseres] dat deze schade het gevolg is van het door [gedaagde] ophogen van het perceel. Naar zijn zeggen heeft hij, nadat [eiseres] weigerde in te gaan op zijn herhaald verzoek om samen achterstallig onderhoud te verrichten aan het overpad en nadat het achterste deel na aanhoudende regenval erg modderig (te zien op een door hem overgelegde foto van 15 oktober 2023 van het achterste deel van het pad) en vrijwel onbruikbaar was geworden omdat voertuigen kwamen vast te zitten in de blubber, noodgedwongen begin november 2023 de laag blubber vervangen door een laagje grind en granulaat. [gedaagde] heeft hiermee niet, zo stelt hij, het perceel van [eiseres] opgehoogd en ook niet de waterhuishouding op haar perceel verstoord of het disfunctioneren van de afwatering veroorzaakt. Om aan te tonen dat hij het perceel niet noemenswaardig heeft opgehoogd heeft hij door landmeetkundig bureau Geobalans hoogtemetingen laten verrichten, die zijn vastgelegd in acht tekeningen. Daaruit blijkt dat het feit dat er plassen water op het perceel van [eiseres] staan niets van doen heeft met de werkzaamheden van [gedaagde] begin november 2023, maar met het feit dat er een fors afschot is richting het pand van [eiseres] . Op de foto’s van het perceel van [eiseres] van 31 oktober 2023 is ook te zien dat het water daar blijft staan. Aldus steeds [gedaagde] .
4.4.
Het betoog van [gedaagde] vindt steun in zijn e-mails aan [eiseres] van 24 juli, 6 september en 7 november 2023 (verzoek om samen achterstallig onderhoud te verrichten aan het overpad) en in genoemde foto’s en tekeningen en de toelichting ter zitting van de advocaat van [gedaagde] daarop. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiseres] niet (bijvoorbeeld met een deskundigenrapport) aannemelijk gemaakt dat de vocht- en schimmeloverlast die zij stelt te ondervinden het gevolg is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Door [eiseres] is noch in de dagvaarding (die voor het grootste deel bestaat uit het bestrijden van het vonnis van 5 april 2022) noch ter zitting concreet gemaakt of met stukken onderbouwd welk spoedeisend belang zij heeft bij het herstellen of voorkomen van de (overige) schade die zij stelt te hebben geleden of vreest te gaan lijden als gevolg van het vermeende onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Ook het spoedeisend belang bij de vordering om een bouwkundig bureau opdracht te geven onderzoek te laten verrichten naar de draagkracht van de uitweg, is niet duidelijk geworden. .
4.5.
Dat [gedaagde] (overigens) het recht van overpad onrechtmatig uitoefent of onrechtmatig inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiseres] is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Met haar vorderingen III en IV lijkt [eiseres] vooral te willen bewerkstelligen dat [gedaagde] een aanmerkelijk beperkter gebruik van de erfdienstbaarheid zal maken dan hem volgens het vonnis van 5 april 2022 is toegestaan. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen dan in dat vonnis. Als [eiseres] het niet met het vonnis eens is kan zij daartegen hoger beroep instellen (maar dat heeft zij niet gedaan) of een bodemprocedure starten (dat heeft zij wel gedaan en de mondelinge behandeling volgt als gezegd binnen afzienbare tijd). Mede gelet op hetgeen in 4.4 is overwogen valt niet in te zien waarom het oordeel van de bodemrechter op dit punt niet kan worden afgewacht. Tot een rechter anders oordeelt (of partijen anders overeenkomen) dient [eiseres] zich aan het vonnis van 5 april 2022 te houden.
4.6.
De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.427,00
4.7.
De voorzieningenrechter geeft partijen, die naaste buren zijn en naar het zich laat aanzien nog jaren met elkaar verder moeten, (nogmaals) in overweging om in plaats van kostbare en tijdrovende procedures te voeren die de verhoudingen nog verder onder druk zetten, hun geschillen in der minne op te lossen, bijvoorbeeld met behulp van een mediator. Daarbij wordt aangetekend dat mediation alleen vruchtbaar kan zijn als beide partijen bereid zijn elkaars gerechtvaardigde belangen te respecteren en geen voorwaarden vooraf te stellen.
Verder geeft de voorzieningenrechter in overweging dat partijen om verdere escalatie te voorkomen beter op meer zakelijke toon met elkaar zouden kunnen communiceren. De voorzieningenrechter constateert dat dat tot nu toe aan de zijde van [eiseres] regelmatig niet het geval was (zoals ook erkend in de e-mail van de advocaat van [eiseres] van 14 augustus 2023) en dat dit beeld ter zitting is bevestigd. De afspraak tussen partijen om voortaan via [naam zoon 1] te communiceren was dan ook een verstandige en verdient naleving.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.427,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MAH