ECLI:NL:RBAMS:2023:8938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
13/153678-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep in Parijs, Frankrijk, is uitgevaardigd. Het EAB is gericht tegen een opgeëiste persoon, geboren in 1959, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zitting op 6 september 2023 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd, en in een tussenuitspraak op 20 september 2023 is het onderzoek heropend vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Frankrijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB geen gebreken vertoont die de overlevering in de weg staan. De raadsman heeft verweer gevoerd tegen de grondslag van het EAB, maar de rechtbank oordeelt dat het vattingsbevel van 6 april 1999 nog steeds van kracht is. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in de Franse instellingen beoordeeld en garanties ontvangen dat de opgeëiste persoon niet in bepaalde instellingen zal worden geplaatst, waardoor de rechtbank geen beletselen voor de overlevering ziet. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/153678-23
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2019 door de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep in Parijs, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [verblijfplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting op 6 september 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 september 2023, in aanwezigheid van mr. S. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat in Den Haag, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 20 september 2023
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 20 september 2023 het onderzoek heropend, omdat nader onderzoek nodig was naar de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Frankrijk.
De rechtbank heeft bij de tussenuitspraak de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW nog eens met 30 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting op 12 oktober 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 12 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Franse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Inleiding
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak de grondslag en de inhoud van het EAB vastgesteld en daarbij geen gebreken geconstateerd die in de weg staan aan het toestaan van de overlevering. Nu de raadsman op de zitting van 12 oktober 2023 verweer heeft gevoerd ten aanzien van de grondslag van het EAB zal de rechtbank een en ander in deze uitspraak opnieuw beoordelen.
Allereerst zal de rechtbank de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in dit verband verstrekte informatie weergeven.
In onderdeel b) van het EAB is de beslissing vermeld waarop het EAB is gegrond. Onder het kopje ‘Bevel tot aanhouding of rechterlijke uitspraak die de zelfde kracht heeft’ is vermeld:
- “ “Vattingsbevel uitgereikt onder dekking van een arrest van de 2de Kamer voor Beschuldiging van het Hof van Beroep te Parijs op 6 april 1999”.
Onder het kopje ‘Type’ is vervolgens vermeld:
- “ “Verwijzingsarrest voor het Assisenhof te Parijs (uit hoofde van medeplichtigheid aan moord en oplichtingen) inhoudend een vattingsbevel”.
Ook is in onderdeel b) van het EAB nog vermeld:
- “ “Verstekarrest van het Assisenhof te Parijs (1ste sectie) d.d. 5 juni 2001 waardoor [opgeëiste persoon] werd tot levenslang opsluiting veroordeeld”.
Bij brief van 14 augustus 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt die van belang is voor de beoordeling van de grondslag van het EAB:
  • “De uitgevoerde politiële en gerechtelijke onderzoekverrichtingen werden gevolgd door het arrest van de Kamer van Beschuldigingen van het Hof van Beroep te Parijs d.d. 6 april 1999 waardoor de ingevangenisstelling van betrokkene werd bevolen (Vattingsbevel / bevel) en door het verstekarrest van het Assisenhof te Parijs d.d. 5 juni 2001 dat veroordeelde hem tot levenslang opsluiting.”
  • “De toepasselijke procedure in geval van veroordeling bij verstek bepaalde dat het door het Assisenhof uitgesproken arrest was van rechtswege nietig op de dag van arrestatie van betrokkene (in casu zijn overdraging aan de Franse autoriteiten) en dat hij moest opnieuw berecht worden - zonder in beroep er tegen te moeten gaan. Die procedure is steeds van toepassing op de veroordelingen bij verstek uitgesproken vóór de Wet van 2004 op gerechtelijk verzuim.”
Standpunt van de raadsman
Het vattingsbevel van 6 april 1999 is de Franse nationale grondslag van het EAB. Dit bevel kan de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon echter niet dragen. De opgeëiste persoon zat op 6 april 1999 namelijk in deze zaak in voorarrest in Frankrijk, maar is nadien in vrijheid gesteld. Dit blijkt uit een artikel in
Le Parisienvan 29 mei 2000 (overgelegd). Hoewel daarom herhaaldelijk is verzocht, hebben de Fransen tot op heden geweigerd om de stukken die betrekking hebben op die invrijheidstelling over te leggen. Na de invrijheidstelling van de opgeëiste persoon is geen nieuw aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Er zijn door de Franse autoriteiten geen stukken ter beschikking gesteld waaruit dit blijkt.
Gelet op het voorgaande moet het verzoek om overlevering worden geweigerd. De opgeëiste persoon moet in staat worden gesteld in vrijheid naar Frankrijk af te reizen om daar een nieuw en volledig proces te kunnen voeren, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
Gelet op het vertrouwensbeginsel moet er vanuit worden gegaan dat het vattingsbevel van
6 april 1999 de grondslag is (en thans nog kan zijn) voor de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon. Aangenomen mag worden dat dat vattingsbevel nog van kracht is. Hiertoe is redengevend dat het EAB, dat dit vattingsbevel dus als grondslag voor de vrijheidsbeneming noemt, op 23 april 2019 is uitgevaardigd. Recentelijk is nog gecorrespondeerd met de uitvaardigende justitiële autoriteit, waaruit blijkt dat het EAB wordt gehandhaafd. In die correspondentie is niet tot uitdrukking gebracht dat het vattingsbevel inmiddels niet meer van kracht zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Aan het EAB moet een voor tenuitvoerlegging vatbare nationale rechterlijke beslissing ten grondslag liggen. Uit de informatie in onderdeel b) van het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie bij brief van 14 augustus 2023, volgt dat het vattingsbevel van 6 april 1999 als die voor tenuitvoerlegging vatbare nationale rechterlijke beslissing moet worden aangemerkt. Het verstekarrest van het Assisenhof te Parijs (1ste sectie) van 5 juni 2001 kan, ook blijkens het EAB, niet als zodanig worden aangemerkt. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat dit arrest, blijkens de aanvullende informatie van14 augustus 2023, nietig zal zijn op het moment dat de opgeëiste persoon is overgedragen aan de Franse autoriteiten.
Gelet op het tussen de lidstaten geldende beginsel van wederzijds vertrouwen moet er in het onderhavige geval vanuit worden gegaan dat het vattingsbevel nog steeds van kracht is. Wat de raadsman heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding dit uitgangspunt te verlaten. Met het artikel uit
Le Parisienis niet aangetoond dat het bevel niet meer van kracht zou zijn. Uit het artikel zou juist kunnen worden afgeleid dat de invrijheidstelling van de opgeëiste persoon een schorsing van het voorarrest betrof. In het artikel wordt namelijk gesproken over ‘gerechtelijk toezicht’. Verder is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat ook uit de uitvaardiging van het EAB op 23 april 2019 en de recente correspondentie met de uitvaardigende justitiële autoriteit over het EAB kan worden afgeleid dat het vattingsbevel nog steeds van kracht is. Uitvaardiging van een nieuw nationaal aanhoudingsbevel is, anders dan gesteld door de raadsman, dan ook niet aan de orde en stukken hoeven in dit verband niet te worden overgelegd.
De rechtbank concludeert dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de nieuw te voeren procedure na vernietiging van het verstekarrest van het Assisenhof te Parijs (1ste sectie) van 5 juni 2001, waarbij aan de opgeëiste persoon een levenslange vrijheidsstraf is opgelegd.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Beslissingen in de tussenuitspraak

De raadsman heeft op de zitting van 6 september 2023 bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege verjaring naar Frans recht, dreigende schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft deze verweren, die de raadsman niet heeft herhaald op de zitting van 12 oktober 2023, in de tussenuitspraak verworpen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder d OLW zich voordoet, zodat artikel 12 OLW geen weigeringsgrond vormt. Dit oordeel wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Verder heeft de rechtbank in de tussenuitspraak de strafbaarheid van de aan het EAB ten grondslag liggende feiten beoordeeld. Ook dit oordeel wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes en Nanterre een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat
Le chef du bureau de l’entraide pénale internationalebij brief van 22 augustus 2023 de garantie heeft gegeven dat de opgeëiste persoon in het geval van overlevering aan Frankrijk niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat gelet op de
verstrekte garantie het reële gevaar van een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest in de detentie-instelling in Nîmes voor de opgeëiste persoon is weggenomen en dat dit betekent dat de detentieomstandigheden in Nîmes geen beletsel voor de overlevering vormen. De rechtbank handhaaft dit oordeel.
De rechtbank heeft het onderzoek bij de tussenuitspraak heropend om te onderzoeken of het vastgestelde algemene gevaar ten aanzien van de detentie-instelling in Nanterre zich voor de opgeëiste persoon al dan niet zou concretiseren na overlevering. De rechtbank stelt vast dat
La cheffe du bureau de l’entraide pénale internationalebij brief van 3 oktober 2023 de garantie heeft gegeven dat de opgeëiste persoon in het geval van overlevering aan Frankrijk niet in de detentie-instelling in Nanterre zal worden geplaatst. Gelet op deze verstrekte garantie is het reële gevaar van een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest in de detentie-instelling in Nanterre ook voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De detentieomstandigheden in Nanterre vormen dus evenmin een beletsel voor de overlevering.
Wat betreft de verstrekte garanties moet de rechtbank, gelet op het tussen de lidstaten geldende wederzijdse vertrouwen, er in beginsel op vertrouwen dat de garanties worden nageleefd. De - in een door de raadsman overgelegd schriftelijk stuk van 10 oktober 2023 van de Franse advocaat van de opgeëiste persoon - niet nader onderbouwde opmerking dat de garanties niet altijd zouden worden nageleefd, geeft geen aanleiding dit uitgangspunt te verlaten.
De raadsman heeft bepleit dat ook ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes (Val de Marne) een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest. Daartoe heeft hij voornoemd schriftelijke stuk van de Franse advocaat van de opgeëiste persoon van
10 oktober 2023 overgelegd, waarin naar onderliggende stukken wordt verwezen (die niet zijn overgelegd). Volgens de raadsman zou ook voor de detentie-instelling in Fresnes (Val de Marne) moeten worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon daar niet wordt geplaatst.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de door de raadsman gewenste garantie ten aanzien van Fresnes (Val de Marne) niet is vereist. De rechtbank heeft recentelijk, bij uitspraak van 14 september 2023 [4] , nog bevestigd dat ten aanzien van deze detentie-instelling geen sprake (meer) is van een algemeen reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest. Het stuk van de Franse advocaat bevat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

6.Overig verweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de Franse autoriteiten diverse ‘
laissez-passers’ aan de opgeëiste persoon hebben verstrekt om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen van Indonesië naar Frankrijk te reizen. Hij reisde uiteindelijk ook op basis van een van die verstrekte
laissez-passersvanuit Indonesië naar Frankrijk. Bij zijn overstap in Nederland is hij, ondanks de
laissez-passers,op aangeven van de Fransen aangehouden door de Nederlandse Mareschaussee. Gelet op de verstrekte
laissez-passershad de opgeëiste persoon echter niet in Nederland mogen worden aangehouden, althans hadden de Fransen niet van Nederland mogen verlangen dit te doen en had hij zijn reis naar Frankrijk in vrijheid moeten kunnen voortzetten. De Fransen hebben de opgeëiste persoon door het verstrekken van de
laissez-passersin elk geval in de veronderstelling gebracht dat hem dit was toegestaan. Deze gang van zaken moet leiden tot weigering van de overlevering, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, wat daar verder ook van zij, geen grond voor weigering van de overlevering noch voor de conclusie dat geen gevolg mag worden gegeven aan het EAB.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur Generaal bij het Hof van Beroep in Parijs (Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.