ECLI:NL:RBAMS:2023:87

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/13/702691
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkorting wegens coronamaatregelen en de vastelastenmethode in een civiele procedure

In deze civiele procedure, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2023, hebben de eiseressen Rokin 21 B.V., Rokin 49 B.V. en Meatpacking B.V. een vordering ingesteld tegen de vennootschap naar buitenlands recht Hudson's Bay Company ULC (HBC) met betrekking tot huurkortingen als gevolg van de coronamaatregelen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 24 augustus 2022 HBC de gelegenheid gegeven om de huurkorting te onderbouwen op basis van de vastelastenmethode voor de periode van 15 maart 2020 tot 15 april 2020. HBC stelde dat de huurkorting berekend moest worden op basis van een formule die in lijn was met een arrest van de Hoge Raad, terwijl Rokin 21 c.s. betoogden dat HBC een onjuist fictief omzetverlies had berekend en dat de cijfers van het CBS voor warenhuizen in plaats van voor winkels in kleding gebruikt moesten worden.

De rechtbank oordeelde dat Rokin 21 c.s. voldoende overtuigend hadden aangetoond dat de berekening van het fictieve omzetverlies van HBC NL moest aansluiten bij de cijfers van het CBS voor warenhuizen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat HBC een huurkorting moest betalen van € 27.791,67 voor Rokin 21 en Rokin 49, en € 7.250,-- voor Meatpacking. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de verschuldigde bedragen en HBC veroordeeld in de proceskosten van Rokin 21 c.s. De beslissing van de rechtbank benadrukt de noodzaak om bij huurkortingen als gevolg van coronamaatregelen zorgvuldig om te gaan met de berekening van omzetverliezen en de toepassing van de vastelastenmethode.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702691 / HA ZA 21-513
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROKIN 21 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROKIN 49 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEATPACKING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. S.J.H.M. Berendsen te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HUDSON'S BAY COMPANY ULC,
gevestigd te Vancouver, Canada,
gedaagde,
advocaat mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Rokin 21 c.s. (afzonderlijk Rokin 21, Rokin 49 en Meatpacking) en HBC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 augustus 2022
  • de akte na tussenvonnis van Rokin 21 c.s.
  • de antwoordakte na tussenvonnis van HBC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 24 augustus 2022 (hierna: het tussenvonnis) is HBC in de gelegenheid gesteld bij akte nader te onderbouwen welke huurkorting haar op grond van de vastelastenmethode toekomt in de periode van 15 maart 2020 tot 15 april 2020.
2.2.
Bij akte na tussenvonnis heeft HBC allereerst aan de rechtbank verzocht terug te komen op de in het tussenvonnis onder 4.26 genoemde formule (totale werkelijke vaste lasten – TVL bedrag) x (huurdeel van de werkelijke vaste lasten) x percentage omzetvermindering x 50%, op grond waarvan de huurkorting wegens onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronapandemie moet worden berekend. Volgens HBC
is de juiste formule (in lijn met de formule uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1974): (overeengekomen huurprijs – gedeelte van de TVL dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetvermindering x 50%. Rokin 21 c.s. hebben bij antwoordakte na tussenvonnis hierop niet gereageerd.
De rechtbank constateert dat de onder 4.26 van het tussenvonnis genoemde formule berust op een kennelijke vergissing en dat de door HBC genoemde formule de juiste formule is. In zoverre wordt dan ook teruggekomen op het tussenvonnis onder 4.26.
2.3.
HBC heeft verder in haar akte na tussenvonnis een berekening van de volgens haar toe te passen huurkorting opgenomen. Bij het fictieve omzetverlies van HBC NL in die berekening is zij uitgegaan van de koopdag gecorrigeerde omzetdaling voor winkels in kleding volgens de cijfers van het CBS. Voor maart 2020 bedraagt dat omzetverlies 42,4% en voor april 2020 58,9%. Daarbij heeft HBC de gehele omzetdaling over maart 2020 en april 2020 toegerekend aan de periode vanaf 15 maart 2020 tot 15 april 2020.
2.4.
Bij antwoordakte na tussenvonnis hebben Rokin 21 c.s. aangevoerd dat HBC is uitgegaan van een onjuist fictief omzetverlies van HBC NL. Volgens Rokin 21 c.s. moet bij de berekening van dat omzetverlies aangesloten worden bij de cijfers van het CBS voor koopdag gecorrigeerde omzetdaling bij warenhuizen (meer specifiek ‘winkels in non-foodartikelen’), omdat HBC NL zich als warenhuis heeft geprofileerd en niet alleen kleding, maar bijvoorbeeld ook woonartikelen, speelgoed, beautyproducten en sieraden verkocht. Bovendien volgt volgens Rokin 21 c.s. uit de Standaard Bedrijfsindelingscode (de SBI-code) in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van HBC NL dat haar bedrijfsactiviteiten onder warenhuizen vielen en niet onder winkels in kleding. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van een fictief omzetverlies over maart 2020 van 8% en over april 2020 van 15,2%. Verder moet volgens Rokin 21 c.s. worden uitgegaan van een huurkorting over de helft van de maanden maart en april 2020. Ook moet rekening worden gehouden met een grote stijging van de fictieve omzet uit online verkopen. Uit openbare cijfers van andere, vergelijkbare warenhuizen in Nederland, volgt dat de omzet daaruit in 2020 in vergelijking met voorafgaande jaren sterk is gestegen. Indien HBC NL eind 2019 niet failliet zou zijn gegaan, zou de omzet van HBC NL in de maanden maart 2020 en april 2020 voor de panden hoogstwaarschijnlijk deels zijn weggevloeid richting de website van HBC NL, aldus Rokin 21 c.s.
2.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Rokin 21 c.s. hebben voldoende overtuigend toegelicht dat in deze zaak bij de berekening van het fictieve omzetverlies van HBC NL aansluiting moet worden gezocht bij de cijfers van het CBS voor warenhuizen, te weten een omzetverlies over maart 2020 van 8% en over april 2020 van 15,2%. Dat in het vonnis van de rechtbank van 30 november 2022 in de zaak Rokin 19/HBC is uitgegaan van de CBS cijfers voor winkels in kleding, is gelegen in het partijdebat. In die zaak is niet aangevoerd dat aansluiting moet worden gezocht bij CBS cijfers voor warenhuizen.
Anders dan Rokin 21 c.s. betogen wordt, in lijn met vaste rechtspraak, de gehele omzetdaling over de maanden maart 2020 en april 2020 toegerekend aan de periode vanaf 15 maart 2020 tot 15 april 2020. Achtergrond is dat de Hoge Raad in genoemd arrest heeft overwogen dat het voor de hand ligt om de huurprijsvermindering te berekenen per termijn waarover de huurprijs is verschuldigd, dus in dit geval per maand. Rokin 21 c.s. hebben onvoldoende concrete aanknopingspunten aangedragen om in plaats daarvan uit te gaan van de helft van de maanden maart 2020 en april 2020.
Verder gaat de rechtbank uit van de door HBC in haar berekening opgenomen huurprijzen (zoals ook vermeld in het tussenvonnis onder 4.20) en niet met de door Rokin 21 c.s. in hun berekening genoemde (hogere) bedragen.
Wat betreft de fictieve omzet van online verkopen geldt als uitgangspunt dat artikel 6:258 BW ziet op een verstoring van het contractuele evenwicht door de coronacrisis, zodat het omzetverlies in beginsel dient te worden bepaald voor het huurobject waarop de overeenkomst betrekking heeft. Buiten het gehuurde gegenereerde online omzet wordt in beginsel niet bij de in het gehuurde gerealiseerde omzet opgeteld tenzij het totale resultaat positief is beïnvloed door de coronamaatregelen. Dit moet met terughoudendheid worden toegepast en heel duidelijk zijn. Rokin 21 c.s. hebben daarvoor echter onvoldoende concrete aanknopingspunten aangedragen. Een in de fictieve situatie waarin het faillissement van HBC NL wordt weggedacht eventueel meer behaalde omzet middels online verkopen zal dan ook niet worden meegenomen in de berekening van de omzetdaling.
2.6.
Het voorgaande leidt ten aanzien van Rokin 21 en Rokin 49 tot een huurkorting voor ieder van in totaal € 27.791,67, te weten over maart 2020 van € 9.583,33 (overeengekomen huurprijs van € 239.583,33 x percentage omzetvermindering van 8% x 50%) en over april 2020 van € 18.208,33 (overeengekomen huurprijs van € 239.583,33 x percentage omzetvermindering van 15,2% x 50%).
2.7.
Het voorgaande leidt ten aanzien van Meatpacking tot een huurkorting van in totaal € 7.250,--, te weten over maart 2020 van € 2.500,-- (overeengekomen huurprijs van
€ 62.500,-- x percentage omzetvermindering van 8% x 50%) en over april 2020 van
€ 4.750,-- (overeengekomen huurprijs van € 62.500,-- x percentage omzetvermindering van 15,2% x 50%).
conclusie
Rokin 21
2.8.
Onder 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis is overwogen dat HBC aan Rokin 21 over de periode van 1 maart 2020 tot 15 april 2020 een totale huurprijs is verschuldigd van
€ 359.374,99. Daarop strekt in mindering de hiervoor onder 2.6 berekende huurkorting van € 27.791,67 aangezien HBC NL een beroep had kunnen doen op onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronapandemie, zodat HBC € 331.583,32 aan Rokin 21 moet betalen. Zoals onder 4.32 in het tussenvonnis is overwogen zal over dit bedrag de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis.
Rokin 49
2.9.
Onder 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis is overwogen dat HBC aan Rokin 49 over de periode van 1 maart 2020 tot 15 april 2020 een totale huurprijs is verschuldigd van
€ 359.374,99. Daarop strekt in mindering de onder 4.27 van het tussenvonnis berekende totale huurkorting van € 19.800,-- wegens het ontbreken van de verbinding van de Noord-Zuidlijn met het pand Rokin 49. Verder strekt daarop in mindering de hiervoor onder
2.6
berekende huurkorting van € 27.791,67 aangezien HBC NL dat bedrag niet verschuldigd zou zijn wegens onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronapandemie. Dit betekent dat HBC € 311.783,32 aan Rokin 49 moet betalen. Zoals onder 4.32 in het tussenvonnis is overwogen zal over dit bedrag de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
Meatpacking
2.10.
Onder 4.20 van het tussenvonnis is overwogen dat HBC aan Meatpacking over de periode van 15 maart 2020 tot 15 april 2020 een totale huurprijs is verschuldigd van
€ 93.750,--. Daarop strekt in mindering de hiervoor onder 2.7 berekende huurkortingvan
€ 7.250,--wegens onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronapandemie waarop HBC NL zich had kunnen beroepen, zodat HBC € 86.500,-- aan Meatpacking moet betalen. Zoals onder 4.32 in het tussenvonnis is overwogen zal over dit bedrag de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis worden toegewezen.
proceskosten
2.11.
Bij akte na tussenvonnis stelt HBC dat Rokin 21 c.s. geheel in de kosten moet worden veroordeeld, omdat de vordering voor het overgrote deel wordt afgewezen.
Rokin 21 c.s. betwisten dit. De rechtbank is van oordeel dat HBC als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. Bij die beoordeling speelt niet zozeer de omvang van het bedrag dat HBC in vergelijking met het gevorderde bedrag moet betalen een rol, maar vooral dat HBC inhoudelijk in het ongelijk is gesteld en in beginsel gehouden is tot betaling van een bedrag gelijk aan de huur aan Rokin 21 c.s. (tot het aangaan van de nieuwe huurovereenkomsten met Adyen). Het was dus nodig voor Rokin 21 c.s. om de onderhavige procedure in te stellen. HBC zal dan ook in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Rokin 21 c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
9.642,00(3,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 13.927,81
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is als niet weersproken toewijsbaar.
2.12.
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt HBC om aan Rokin 21 te betalen een bedrag van € 331.583,32 (driehonderdéénendertigduizend vijfhonderddrieëntachtig euro en tweeëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt HBC om aan Rokin 49 te betalen een bedrag van € 311.783,32 (driehonderdelfduizend zevenhonderddrieëntachtig euro en tweeëndertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt HBC om aan Meatpacking te betalen een bedrag van € 86.500,-- (zesentachtigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt HBC in de proceskosten, aan de zijde van Rokin 21 c.s. tot op heden begroot op € 13.927,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt HBC in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat HBC niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.