ECLI:NL:RBAMS:2023:8577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
13/113751-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, wapenbezit en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hasjiesj

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 mei 2023 in Amsterdam betrokken was bij een schietincident. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag, wapenbezit en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waaronder cocaïne en hasjiesj. Tijdens de zitting op 20 oktober 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. C. de Vries, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag ruzie had met het slachtoffer, waarbij hij een geladen vuurwapen heeft gepakt en op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een schotwond in de borst. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het schietincident zorgvuldig gewogen, inclusief het bewijs dat het vuurwapen geladen was en dat de verdachte de trekker heeft overgehaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. Daarnaast is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de verdachte ook schuldig is aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en hasjiesj. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding is vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/113751-23 (Promis)
Datum uitspraak: 3 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[naam] ,
geboren op [geboorte datum] 1985 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
[detentie adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. de Vries, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij, [naam benadeelde partij] , en zijn raadsman, mr. M. Aynan, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 2 mei 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: poging tot doodslag op [naam benadeelde partij] ;
feit 2: het voorhanden hebben van een vuurwapen;
feit 3: het opzettelijk aanwezig hebben van 32,7 en 4,98 gram cocaïne;
feit 4: het opzettelijk aanwezig hebben van 2101 en 16,23 gram hasjiesj.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 2 mei 2023 krijgen verbalisanten melding van een schietpartij op [locatie] in [plaatsnaam] . Op de overloop van de eerste verdieping in de woning aan [locatie] [huisnummer] zien verbalisanten een gewonde man met een bloedende schotwond in zijn rechterborst liggen. Naast het slachtoffer staat verdachte, die later een van de bewoners van de woning blijkt te zijn. Op de trap werd onder meer een huls van het kaliber 6,35 millimeter aangetroffen. In de woning van verdachte worden onder meer een stapel bankbiljetten, meerdere zakjes met verdovende middelen en verpakkingsmateriaal van grote pakketten hasjiesj aangetroffen. In de kamer van de buurvrouw van verdachte (in dezelfde woning) wordt in een tas een vuurwapen van het merk Taurus aangetroffen, en onder een matras ligt ruim twee kilogram aan hasjiesj. Op de begane grond, onder de trap, worden nog twee blokken hasjiesj aangetroffen. Aan de achterzijde van de woning wordt in de tuin een pistool van het merk BBM met een kaliber van 6,35 millimeter gevonden. Uit het Wapen- en munitieonderzoek van het NFI van 17 augustus 2023 volgt dat de eerder aangetroffen huls met dat pistool is verschoten.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever opzettelijk in de borst heeft geschoten. Hiertoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat niet is onderzocht of het klikkende geluid waarover aangever en verdachte verklaren uitsluitend aan het doorladen van het pistool kan worden toegeschreven. Daarnaast is niet onderzocht of het daadwerkelijk gebruikte vuurwapen dezelfde eigenschappen heeft als het geteste wapen en of het door verdachte gebruikte vuurwapen bij het doorladen hetzelfde klikkende geluid maakt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan vanwege een mankement.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 en 4 ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet dat de aangetroffen cocaïne aan verdachte toebehoort, noch dat verdachte van de aanwezigheid daarvan afwist. Ten aanzien van de hasjiesj, waarvan de blokken met een bruto gewicht van 2101 gram niet in de woning van verdachte zijn aangetroffen, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is onderzocht of de aangetroffen hoeveelheden daadwerkelijk hasjiesj betreffen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vuurwapenbezit refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Het oordeel over feit 1
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag.
Op grond van het dossier en wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte op 2 mei 2023 in zijn woning ruzie had met aangever, en dat hij toen een geladen vuurwapen heeft gepakt. Verdachte stond met dit vuurwapen op korte afstand van aangever. Verdachte en aangever hoorden beiden het geluid “klik klik” voorafgaand aan het schot. Aangever ziet dat verdachte schiet en voelt een brandende pijn aan de rechterkant van zijn borst. Vastgesteld is dat aangever door een kogel van dit vuurwapen in zijn borst is geraakt. Aangever heeft hierdoor letsel in de rechterlong opgelopen alsmede een gebroken rib.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het doden van aangever. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstholte vitale organen en belangrijke slagaderen bevinden en dat letsel aan deze vitale delen dodelijk kan zijn. Naar algemene ervaringsregels levert het van een korte afstand schieten met een vuurwapen in de borst een aanzienlijk risico op dat het slachtoffer als gevolg zal overlijden.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat het vuurwapen geladen was, nu verdachte met het pistool daadwerkelijk een kogel heeft afgevuurd. Bovendien blijkt uit het wapen- en munitieonderzoek van het NFI van 17 augustus 2023 dat het daadwerkelijk gebruikte vuurwapen naar behoren functioneerde. Tijdens het proefschieten zijn immers proefschoten gelost.
Materiedeskundige Vuurwapens M. van Deventer heeft op 2 juni 2023 gerapporteerd over nader onderzoek dat hij heeft verricht naar de werking van het vuurwapen. Daarbij is gebruik gemaakt van een overeenkomstig omgebouwd vuurwapen van hetzelfde merk BBM, hetzelfde model 315 auto, en hetzelfde kaliber van 6,35 millimeter als waar verdachte mee heeft geschoten. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat het gebruikte vuurwapen dezelfde eigenschappen heeft als het geteste wapen. Tijdens het doorladen van het vuurwapen, dus het naar achteren halen en weer naar voren laten gaan van de slede, hoorde Van Deventer duidelijk twee maal het geluid van de metalen delen van het vuurwapen. Van Deventer acht het aannemelijk dat dit de geluiden zijn die door aangever zijn gehoord en zijn omschreven als ‘klik klik’. Uit zijn onderzoek volgt dat het vuurwapen niet per ongeluk ‘vanzelf’ kan afgaan. De trekker moet daartoe worden overgehaald. Van Deventer acht het daarom aannemelijk dat verdachte de trekker heeft overgehaald.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte het wapen heeft doorgeladen alvorens hij daarmee heeft geschoten. Deze handelwijze is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van mogelijk dodelijk letsel dat het
- behoudens contra-indicaties, waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en dat hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Het opzet van verdachte was in voorwaardelijke zin gericht op de dood van aangever.
3.3.2.
Het oordeel over feit 2
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte en het wapen- en munitieonderzoek vindt de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.3.2.
Het oordeel over feit 3
Niet ter discussie staat dat in de woning van verdachte cocaïne is aangetroffen. Uit het laboratoriumonderzoek blijkt immers dat de inhoud van de plastic zakjes met 32,7 en 4,98 gram daadwerkelijk cocaïne bevat. De verklaring van verdachte, namelijk dat hij niets van de cocaïne afwist, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. De cocaïne is namelijk - in het zicht - op de salontafel in de woning van verdachte aangetroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen cocaïne. Dat de drugs mogelijk door iemand anders in de woning zijn gelegd, doet aan dat oordeel niet af.
3.3.3.
Het oordeel over feit 4
Verdachte heeft bekend dat de 16,23 gram hasjiesj aan hem toebehoort. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook het bezit van de bij de buurvrouw van verdachte aangetroffen hasjiesj kan worden bewezen. Zij heeft verklaard dat verdachte op de dag van het schietincident twee tassen met voor haar onbekende inhoud bij haar heeft achtergelaten. In een van de tassen blijkt - inclusief verpakkingsmateriaal - 2101 gram hasjiesj te zitten. In de andere tas wordt een vuurwapen van het merk Taurus aangetroffen. Op dit vuurwapen zijn DNA-sporen van verdachte gevonden. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van de buurvrouw geen steun vindt in overige bewijsmiddelen.
Op basis van de door verbalisanten opgemaakte processen-verbaal stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen hoeveelheden daadwerkelijk hasjiesj betreffen. De verbalisanten hebben verklaard dat zij de hen ambtshalve bekende hennep hebben waargenomen aan de hand van de geur, kleur, structuur en vorm van de middelen. Ook de wijze van verpakking wordt door hen ambtshalve herkend als de wijze waarop hasjiesj gebruikelijk wordt verpakt. Gelet op deze omstandigheden en de in het dossier bijgevoegde foto’s twijfelt de rechtbank niet aan de deskundigheid van de herkenningen door verbalisanten. Volgens vaste jurisprudentie is een indicatieve test in dit geval niet noodzakelijk, zodat ook dit verweer wordt verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht - op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
feit 1
op 2 mei 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in de borst van [naam benadeelde partij] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 2 mei 2023 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk BBM, model 315 auto, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
feit 3
op 2 mei 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 32,7 en 4,98 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 4
op 2 mei 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2101,- gram (bruto) en 16,23 gram (bruto) hasjiesj.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 52 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank het ten laste gelegde bewezen acht, heeft de raadsvrouw verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn meewerkende houding, het feit dat hij de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict, alsook de omstandigheid dat de reclassering een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden adviseert.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van straf en maatregelen is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever van een korte afstand in de borst te schieten. Dat het slachtoffer het handelen van verdachte niet met de dood heeft moeten bekopen, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Dit soort feiten brengen angst en leed toe aan slachtoffers. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer en zijn naasten tot op heden psychische klachten ervaren als gevolg van het bewezen verklaarde. Een dergelijk schietincident veroorzaakt bovendien gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Ongeoorloofd vuurwapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de dreiging die daarvan uitgaat voor de veiligheid van anderen. Ook in deze zaak is gebleken dat het bezit van een vuurwapen leidt tot het gebruik daarvan, met alle schadelijke gevolgen van dien. Tijdens de doorzoeking is nog een tweede vuurwapen aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Hoewel het bezit van dit tweede vuurwapen verdachte niet ten laste is gelegd, vindt de rechtbank dit zeer zorgelijk.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en hasjiesj. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte de drugs niet alleen in zijn bezit had, maar dat hij zich daarnaast in het drugsmilieu bevindt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naast de bewezen verklaarde hoeveelheden, tijdens de doorzoeking blokken hasjiesj in een sporttas onder de trap in zijn woning zijn aangetroffen met een specifieke opdruk waarvan afbeeldingen op de telefoon van verdachte zijn gevonden. Ook is in dit opzicht van belang dat op de roosters van de afzuigkap in de woning van verdachte weegschaaltjes met daarop een kleine hoeveelheid wit op cocaïne lijkend poeder zijn aangetroffen
7.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 oktober 2023. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het persoonsdossier omtrent verdachte en met name van de hierna genoemde stukken:
  • een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 3 mei 2023, opgesteld door reclasseringswerker [naam medewerker] ;
  • een consult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 11 mei 2023, opgesteld door psychiater S.C.J. Frehe;
  • het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 23 augustus 2023, opgesteld door reclasseringswerker [naam medewerker] ;
  • een rapportage pro Justitia van 19 augustus 2023, opgesteld door GZ-psycholoog
  • een aanvullend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 4 oktober 2023, opgesteld door reclasseringswerker [naam medewerker] .
Uit het reclasseringsadvies van 23 augustus 2023 blijkt onder meer het volgende.
Verdachte heeft tijdens het eerste gesprek meegewerkt aan het opstellen van het advies. Een week later heeft hij laten weten niet langer zijn medewerking te willen verlenen. Vanwege zijn houding is het onderzoek beperkt gebleven. Verdachte komt sinds 2001 met politie en justitie in aanraking, met name vanwege huiselijk geweld en vermogensdelicten, gepleegd met geweld. Na 2012 kwam hij minder in beeld bij politie en justitie. In december 2022 heeft verdachte een strafbeschikking opgelegd gekregen voor het overtreden van de Opiumwet en het bezit van een slag- en stootwapen. De conclusie van de reclassering luidt dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten, drugs- en wapengerelateerde feiten. Ondanks het beperkte onderzoek heeft de Reclassering een aantal risicofactoren geconstateerd, waaronder het alcoholgebruik van verdachte. Dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol was heeft volgens de reclassering een rol gespeeld in de totstandkoming. Daarnaast bestaan zorgen omtrent zijn sociaal netwerk, zijn psychosociaal functioneren en zijn houding. Ook lijkt sprake te zijn van impulsiviteit, wat vermoedelijk wordt gestimuleerd door zijn middelengebruik. Aangezien hij ten tijde van het opstellen van het advies niet gemotiveerd was om zich aan bijzondere voorwaarden te conformeren, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Bij een veroordeling wordt dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Naar aanleiding van het ten laste gelegde heeft de psychiater van het NIFP geadviseerd een pro Justitia onderzoek door een psycholoog te laten uitvoeren. Dit advies is gebaseerd op de ernst van de ten laste gelegde feiten, de justitiële voorgeschiedenis van verdachte en de hoeveelheid verdovende middelen die bij verdachte is aangetroffen. Naast verder onderzoek naar mogelijk middelengebruik acht het NIFP het ook zinvol om meer zicht te krijgen op de persoonlijkheidsstructuur van verdachte. Aan het pro Justitia onderzoek heeft verdachte op 11 en 17 augustus 2023 zijn medewerking geweigerd.
Op 4 oktober 2023 heeft de reclassering aanvullend gerapporteerd, omdat verdachte heeft aangegeven toch aan bijzondere voorwaarden te willen meewerken. De reclassering adviseert daarom oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, namelijk meldplicht, diagnostiek en ambulante behandeling, een contactverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
7.3.3.
Motivering van de gevangenisstraf
Bij het bepalen van de straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten in aanmerking die het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtspraak zijn vastgesteld. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Verdachte heeft op meerdere momenten zijn medewerking aan gedragskundig onderzoek geweigerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij vindt dat hij geen alcoholprobleem heeft en dat hij in het verleden onterecht is veroordeeld. Gelet op zijn houding heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verdachte profijt zal hebben van bijzondere voorwaarden of dat hiermee het recidivegevaar voldoende kan worden ingeperkt.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden.

8.Beslag

8.1.
De beslaglijst
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
00 EUR (omschrijving: PL1300-2023096401-6335114);
1785 EUR (omschrijving: PL1300-2023096401-6335235);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2023096401-G6334972);
1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335094, Taurus);
1 DV Patroon (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335101, CBC);
1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335111);
1 STK Plastic wapen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335234);
2 STK Hasjiesj (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335100);
4 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335102);
1 STK Hasjiesj (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335105);
3 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335106);
1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335107,
cocaïne crack);
13. 1 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335108, amfetamine); en
13. 1 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335110, cocaïne crack).
8.2.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat op de in beslag genomen geldbedragen conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) rust. Nu op deze goederen ook klassiek beslag ex artikel 94 Sv rust, zal de rechtbank over deze goederen een beslissing nemen.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 1 en 2 worden teruggegeven aan verdachte, met de kanttekening dat, zolang hier conservatoir beslag op rust, deze vooralsnog niet feitelijk aan verdachte zullen worden teruggegeven.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 3 tot en met 14 worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De benadeelde partij

Artikel 51f van het Wetboek van Strafrecht biedt aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij] , de mogelijkheid om in de onderhavige procedure vergoeding van schade te vorderen die hij rechtstreeks heeft geleden door het in overweging 4 onder 1 bewezenverklaarde feit (hierna: het schietincident). [naam benadeelde partij] vordert materiële en immateriële schadevergoeding.
De materiële schadevordering bestaat volgens [naam benadeelde partij] uit een bedrag van € 1.042.343,92 en is als volgt opgebouwd:
Inkomensverlies misgelopen onregelmatigheidstoeslagen tot pensioengerechtigde leeftijd € 124.851,96
Inkomensverlies verschil salaris en WIA over twee jaar, tot pensioengerechtigde leeftijd € 841.748,04
Eigen bijdrage ziektekosten tot 80-jarige leeftijd € 15.400,-
Verplaatste schade echtgenote € 1066,98
Vliegticketschoonmoeder € 277,-
Verhuiskosten € 59.000,-
Daarnaast vordert [naam benadeelde partij] € 30.000,- aan vergoeding van immateriële schade. Verder heeft [naam benadeelde partij] € 52.500,- aan vergoeding van affectieschade gevorderd, te weten € 17.500,- voor zijn echtgenote en € 17.500,- voor zijn twee kinderen. Tot slot heeft [naam benadeelde partij] de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van [naam benadeelde partij] ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 2.455,85. Hierna volgt per schadepost, waarbij de rechtbank de volgorde aanhoudt zoals weergegeven hierboven in nr. 9, het standpunt van de officier van justitie:
5 maanden toewijzen, rest niet-ontvankelijk: 5 x € 358,77 = € 1.793,85
Niet-ontvankelijk, want niet onderbouwd
1 jaar eigen bijdrage toewijzen, rest niet-ontvankelijk € 385,-
Niet-ontvankelijk, onvoldoende onderbouwd
Toewijzen € 277,-
Geen standpunt
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat het gevorderde bedrag aan de hoge kant is en refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toe te wijzen hoogte. Ten aanzien van de affectieschade heeft de officier van justitie aangevoerd dat die vordering niet goed onderbouwd is.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft in het algemeen aangevoerd dat de stellingen van [naam benadeelde partij] niet zijn onderbouwd. Meer specifiek heeft de raadsvrouw per schadepost het volgende aangevoerd:
Afwijzen: uit de stukken kan niet worden afgeleid wat de benadeelde partij misloopt aan toeslagen.
Afwijzen: niet blijkt dat de benadeelde partij arbeidsongeschikt is en blijft. Het lijkt juist goed te gaan met de benadeelde partij.
Toewijzen tot een bedrag van € 385,-.
Afwijzen: niet blijkt welke zorg de echtgenote heeft verleend.
Afwijzen: de kosten zijn onvoldoende onderbouwd.
Niet-ontvankelijk: er bestaat geen noodzaak tot verhuizing.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsvrouw voor om aansluiting te zoeken bij de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, en dat de benadeelde partij hoogstens aanspraak kan maken op een bedrag uit letselschadecategorie 3. De raadsvrouw betoogt tot slot dat niet is gebleken van ernstig en blijvend letsel en verzoekt de vordering tot vergoeding van affectieschade af te wijzen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1.
Materiële schade
De rechtbank heeft verdachte hierboven veroordeeld voor de poging doodslag, waardoor aan [naam benadeelde partij] rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Materiële schade van [naam benadeelde partij] (posten 1, 2, 3 en 6) kan ingevolge artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. Materiële schade van derden (posten 4 en 5) kan ingevolge artikel 6:107 lid 1 onder a BW voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 3.173,39. Aan de hand van de schadeposten volgt hierna hoe dat bedrag door de rechtbank is vastgesteld.
Post 1: inkomensverlies misgelopen onregelmatigheidstoeslagen
De rechtbank overweegt dat [naam benadeelde partij] voldoende heeft onderbouwd dat hij vanwege het schietincident een tijd niet heeft kunnen werken. Nadat [naam benadeelde partij] op 2 mei 2023 is neergeschoten, is hij op 20 mei 2023 nog op de spoedeisende hulp geweest met ernstige pijnklachten. In september 2023 is de kogel uit zijn long verwijderd. [naam benadeelde partij] heeft aangevoerd dat hij voor het schietincident vaak onregelmatige diensten werkte, waar hij een onregelmatigheidstoeslag mee verdiende. Het verschil tussen een maandloon zonder en een maandloon met onregelmatigheidstoeslag bedraagt volgens [naam benadeelde partij] gemiddeld € 358,77 per maand. De berekening van dat bedrag is ter zitting nader toegelicht door de raadsman van [naam benadeelde partij] . Voor het schietincident verdiende hij gemiddeld € 2.984,65 netto per maand, inclusief vakantiegeld. Na het schietincident was dat € 2.625,88. Het verschil tussen die bedragen is € 358,77.
Ter zitting heeft [naam benadeelde partij] gezegd dat hij naar zijn inschatting over ongeveer drie weken weer aan het werk kan. Dat is in november 2023. De rechtbank zal voor deze post dan ook een bedrag toewijzen over een periode van 7 maanden, te weten de maanden mei tot en met november 2023. Dat brengt een totaal met zich van 7 x € 358,77 = € 2.511,39.
Post 2: inkomensverlies verschil tussen salaris en WIA
De WIA gaat in twee jaar nadat de betrokkene ziek is geworden. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment nog niet bekend is of [naam benadeelde partij] arbeidsongeschikt zal blijven ten gevolge van het schietincident. Dit geldt temeer gelet op de verklaring van [naam benadeelde partij] ter terechtzitting dat hij denkt over drie weken weer aan het werk te kunnen gaan. Voor wat betreft deze toekomstige schade is de rechtbank dan ook van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk zal ontstaan.
Post 3: eigen bijdrage ziektekosten
De rechtbank overweegt dat de eigen bijdrage voor het jaar 2023, te weten € 385,-, toewijsbaar is, aangezien dat bedrag is aangewend voor de vergoeding van ambulancevervoer ten gevolge van het schietincident. Voor de overige jaren is nog niet te beoordelen of een eigen bijdrage verschuldigd is, omdat (nog) niet is gebleken dat deze schade zal ontstaan.
Post 4: vakantie-uren echtgenote
Het bedrag van € 1066,98 dat [naam benadeelde partij] vordert voor opgenomen vakantiedagen van zijn echtgenote is onvoldoende onderbouwd en daarom in deze procedure niet toewijsbaar. Door de verdediging is nagelaten om een loonstrook of enige andere ondersteuning van het salaris en de opgenomen vakantiedagen van de echtgenote van [naam benadeelde partij] over te leggen, zodat niet is na te gaan waarop voormeld bedrag gebaseerd is.
Post 5: vliegticket schoonmoeder
De rechtbank zal het bedrag van € 277,- voor het vliegticket van de schoonmoeder van [naam benadeelde partij] toewijzen. Ter zitting heeft [naam benadeelde partij] toegelicht dat zijn schoonmoeder ruim een week voor hem heeft gezorgd toen zijn echtgenote weer aan het werk moest. Zijn schoonmoeder kookte voor hem, gaf hem medicijnen, en hield hem gezelschap. Dat laatste was nodig omdat hij sinds het schietincident met angsten te kampen had. Dit werd versterkt door een traumatisch schietincident uit het verleden.
Post 6: verhuiskosten
De rechtbank overweegt dat (nog) niet is gebleken dat [naam benadeelde partij] ten gevolge van het incident moet verhuizen. Deze mogelijk toekomstige schade komt niet in aanmerking voor vergoeding in de onderhavige procedure.
Conclusie materiële schade
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 3.173,39.
[naam benadeelde partij] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. [naam benadeelde partij] kan desgewenst voor het resterende deel van zijn vordering een procedure bij de burgerlijke rechter instellen.
9.3.2.
Immateriële schade
Vast staat dat aan [naam benadeelde partij] door het schietincident rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Immers heeft hij als gevolg van het schietincident lichamelijk letsel opgelopen en is hij op andere wijze in zijn persoon aangetast. Die schade komt ingevolge artikel
6:106 BW voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op de ernst van het letsel, en de omstandigheid dat [naam benadeelde partij] meerdere keren in het ziekenhuis is geweest, een operatie heeft moeten ondergaan, en door de gebeurtenis geestelijk letsel (PTSS) heeft opgelopen begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,-. Voor het meerdere zal de rechtbank [naam benadeelde partij]
niet-ontvankelijk verklaren.
9.3.4.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk voor naasten van een slachtoffer dat door een misdrijf letsel heeft opgelopen, affectieschade te vorderen (artikel 6:107 lid 1 onder b BW). Onder naasten van het slachtoffer vallen in elk geval de echtgenote en kinderen van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft bepaald dat vergoeding van affectieschade voor de naasten mogelijk is als het slachtoffer zelf ernstig en blijvend letsel heeft (Hoge Raad 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als het slachtoffer een functiestoornis heeft van 70% of meer. En verder geldt dat indien niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijke hoge en blijvende functiestoornis, de rechtbank ook anderszins de invloed van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste kan betrekken bij zijn beoordeling of een naaste aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:107 lid 1 onder b BW.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat [naam benadeelde partij] een functiestoornis van 70% of meer heeft. Evenmin is komen vast te staan dat zijn letsel een dusdanige invloed heeft op het leven van zijn naasten, dat affectieschade gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart [naam benadeelde partij] dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.
9.9.3
Wettelijke rente
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van (€ 3.173,39 (materiële schade) + € 15.000 (immateriële schade) =) € 18.173,39 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 mei 2023, tot de dag van algehele voldoening.
9.3.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
poging tot doodslag;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (zegge: tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast
de teruggaveaan
[naam]van:
00 EUR (omschrijving: PL1300-2023096401-6335114); en
1785 EUR (omschrijving: PL1300-2023096401-6335235).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
3. 1 1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2023096401-G6334972);
3. 1 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335094, Taurus);
3. 1 1 DV Patroon (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335101, CBC);
3. 1 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335111);
3. 1 1 STK Plastic wapen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335234);
3. 1 2 STK Hasjiesj (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335100);
3. 1 4 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335102);
3. 1 1 STK Hasjiesj (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335105);
3. 1 3 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335106);
3. 1 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335107,
cocaïne crack);
13. 1 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335108, amfetamine); en
13. 1 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL1300-2023096401-G6335110, cocaïne crack).
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 3.173,39 (zegge: drieduizend honderddrieënzeventig euro en negenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij] aan de staat een bedrag van
€ 18.173,39(zegge: achttienduizend honderddrieënzeventig euro en negenendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 125 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 3 november 2023.
[...]

2.[...][...]

13.[...][...]

.