Overwegingen
Wat aan deze procedure vooraf ging
1. Eisers wonen op de [adres 1] te Amsterdam. [derde belanghebbende] is eigenaar van het buurpand aan de [adres 2] .
2. Op 27 augustus 2020 hebben eisers een handhavingsverzoek ingediend tegen onder meer een uitbouw op de [adres 2] . De uitbouw is volgens eisers dieper dan toegestaan en onvoldoende geïsoleerd.
3. Op 15 oktober 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente Amsterdam ( de toezichthouder) een controle uitgevoerd. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de uitbouw een diepte heeft van 4.23 meter, gemeten vanaf de achtergevel. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen, die een maximale diepte van vier meter toestaan.
4. Het college heeft [derde belanghebbende] daarom een last onder dwangsom opgelegd. De last strekt ertoe de uitbouw, gebouwd aan de achtergevel op het adres [adres 2] , te verwijderen en verwijderd te houden. [derde belanghebbende] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Tijdens de bezwaarprocedure heeft [derde belanghebbende] de uitbouw aangepast. Op
21 december 2021 hebben twee handhavers van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat een muurpenant en kozijnpuien van de uitbouw 26 centimeter zijn teruggeplaatst. Na deze terugplaatsing bedraagt de diepte van de uitbouw, gemeten van de achtergevel tot en met de muurpenant/kozijnpuien, 3.97 meter.
6. Op 17 februari 2022 heeft het college het bezwaar van [derde belanghebbende] ongegrond verklaard.
7. Op 2 maart 2022 heeft het college het handhavingsverzoek van eisers alsnog afgewezen. Nu de uitbouw (inmiddels) een diepte heeft van 3.97 meter, is voldaan aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen op grond van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De uitstekende delen van de zijmuren en het dakoverstek worden niet meegerekend. Eisers hebben tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
8. Met het bestreden besluit heeft het college, in navolging van het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft overwogen dat de uitbouw vergunningvrij is. Het college heeft namelijk ten onrechte geconcludeerd dat de uitbouw 3.97 meter diep is. Het Bor schrijft voor dat afstanden loodrecht en buitenwerks worden gemeten.De wanden en het dak vormen de basis voor een bouwwerk.Eisers stellen dat als het dak en de zijgevels loodrecht en buitenwerks worden gemeten, sprake is van een diepte van 4.024 centimeter (bedoeld is kennelijk 424 centimeter). Het kan volgens eisers niet zo zijn dat het verplaatsen van een binnenwerks kozijn invloed heeft op de maatvoering van een dergelijk bouwwerk, omdat de buitenmaten bepalend zijn. De toezichthouders van de gemeente Amsterdam hebben alleen het binnenwerk opgemeten en niet het buitenwerk. De basis van het bouwwerk bedraagt 424 centimeter en is daarmee niet vergunningvrij. Ter zitting is besproken dat de beroepsgronden van eisers erop neerkomen dat zij vinden dat het college ten onrechte het dakoverstek en de uitstekende delen van de zijwanden van de uitbouw buiten beschouwing heeft gelaten. Dat het college buitenwerks heeft gemeten staat niet ter discussie; eisers stellen zich alleen op het standpunt dat het college dit ten onrechte heeft gedaan tot aan de pui en niet de uitstekende delen heeft meegenomen.
De beoordeling van de rechtbank
10. Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Bor bepaalt dat maten die in deze bijlage in meter (m) of vierkante meter (m²) worden uitgedrukt buitenwerks worden gemeten, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven.
11. De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat het dakoverstek en de uitstekende delen van de zijgevel van de uitbouw buiten beschouwing moeten blijven. Daarvoor is bepalend of het dakoverstek en de uitstekende delen van de zijgevel zijn aan te merken als “uitstekende delen van ondergeschikte aard” als bedoeld in dit artikel.
12. De Nota van Toelichting 2010licht dit artikel als volgt toe:
“In onderdeel c is voor het buitenwerks meten van de maten een clausule opgenomen dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven. Gedacht moet worden aan uitstekende delen in de sfeer van dakgoten, dakoverstekken, regenafvoer-pijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen. Deze eis is opgenomen om het meten van de oppervlakte van bouwwerken te vereenvoudigen. De meeste dakgoten en overstekken vallen binnen deze 0,5 m maat waardoor de oppervlakteberekening van gebouwen kan plaatsvinden aan de hand van de buitengevels. Ook voor de hoogte van bouwwerken blijven rookgasafvoerpijpjes en dergelijke dus in principe buiten beschouwing. Koelunits, airco-installaties, ontluchtingsinstallaties en andere technische units die veelal op daken of aan gevels worden bevestigd, zullen de maat van 0,5 m veelal overschrijden en dus vergun-ningplichtig zijn.”
13. De rechtbank leidt hieruit af dat het doel van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Bor is om ervoor te zorgen dat bij het meten in beginsel wordt uitgegaan van de buitengevels. Dit sluit aan bij het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van
28 september 2011, waarin de Afdeling overweegt dat het meten tussen buitenwerkse gevelvlakken betekent dat uitstekende delen van ondergeschikte aard buiten beschouwing worden gelaten. Hierbij past dat een dakoverstek wordt genoemd als voorbeeld van een uitstekend onderdeel van ondergeschikte aard, nu dit geen onderdeel uitmaakt van de buitengevels.
14. Gelet op het voorgaande, en nu het dakoverstek van de uitbouw minder dan 0,5 meter uitsteekt, is de rechtbank van oordeel dat het college het dakoverstek terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij het berekenen van de diepte van de uitbouw.
15. Over de uitstekende delen van de zijgevels oordeelt de rechtbank anders. Deze maken onderdeel uit van de buitengevels die, zo volgt uit de hiervoor geciteerde Nota van Toelichting 2010, in beginsel bepalend zijn bij het meten volgens artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Bor. De uitstekende delen van de zijgevels zijn zowel functioneel als visueel één geheel met de rest van de zijgevels. Uit de tekst van voornoemd artikel of de toelichting daarop kan niet worden opgemaakt dat dergelijke delen desondanks als ondergeschikt kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt in dit kader dat de gehele zijgevels het aangezicht van de uitbouw vanaf de zijkant bepalen.De gevolgen die de uitbouw voor de naastgelegen woningen heeft, worden (dan) ook in belangrijke mate bepaald door de zijgevels. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor het bepalen van de diepte van de uitbouw de gehele zijgevels gemeten moeten worden en dat het deel daarvan dat uitsteekt voorbij de pui niet buiten beschouwing kan worden gelaten. De grond slaagt.
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan het college is om ofwel op basis van nieuwe metingen, ofwel op basis van al gedane metingen, te beoordelen of de uitbouw vergunningvrij is als het dakoverstek niet, maar de zijgevels in hun geheel wel worden meegerekend. De rechtbank zal het college daarom opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).