ECLI:NL:RBAMS:2023:8542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
AMS 23/2721
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor taxichauffeur op basis van justitiële gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de minister van Rechtsbescherming om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven aan eiser, die taxichauffeur wil worden. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van justitiële gegevens van eiser, die onder andere een geldboete en veroordelingen voor verkeersovertredingen en drugsbezit omvatten. Eiser had zijn aanvraag voor de VOG ingediend op 26 oktober 2022, maar de minister weigerde deze op 6 december 2022 en handhaafde deze weigering in een besluit op bezwaar op 4 april 2023. Eiser stelde dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat zijn justitiële verleden een belemmering vormde voor de afgifte van de VOG.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de justitiële gegevens van eiser, met name de veroordelingen voor drugsbezit en verkeersovertredingen, een risico voor de samenleving vormden en dat deze gegevens in de beoordeling van de aanvraag voor de VOG mochten worden betrokken. Eiser had aangevoerd dat hij zich nooit schuldig had gemaakt aan drugshandel en dat zijn verkeersovertredingen relatief licht waren, maar de rechtbank oordeelde dat de minister de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van eiser had kunnen laten uitvallen. De rechtbank concludeerde dat de minister de VOG terecht had geweigerd, gezien de ernst van de feiten en het belang van de samenleving bij de bescherming tegen risico's die voortvloeien uit het strafblad van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 23/2721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Goedhart),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P. Stehouwer).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) met het besluit van 6 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 26 oktober 2022 verzocht om de afgifte van een VOG, omdat hij taxichauffeur wil worden.
2.1.
Bij brief van 11 november 2022 heeft verweerder aan eiser medegedeeld van plan te zijn de aanvraag van eiser af te wijzen. Eiser heeft op 22 november 2022 zijn zienswijze op dit voornemen ingediend.
2.2.
In het besluit van 6 december 2022, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg [1] afgewezen. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (de Beleidsregels). Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiser beoordeeld aan de hand van het screeningsprofiel ‘taxibranche: chauffeurskaart’. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat binnen de op eiser van toepassing zijnde terugkijktermijn van vijf jaar in het JDS [2] de volgende justitiële gegevens ten aanzien van eiser zijn geregistreerd:
- Aan eiser is bij strafbeschikking van [medio januari] 2023 een geldboete van € 410,- opgelegd wegens het inhalen van een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats. Deze strafbeschikking is op 30 maart 2023 onherroepelijk geworden.
- Eiser is op [medio november] 2022 veroordeeld wegens het aanwezig hebben van verdovende middelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaar. Eiser heeft op [medio november] 2022 hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld.
- Eiser is op 21 oktober 2020 in eerste aanleg en op 6 mei 2021 in hoger beroep veroordeeld wegens het niet gevolg geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. Hiervoor is hij in hoger beroep veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan € 400,- subsidiair acht dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.
- Bij strafbeschikking van [medio april] 2020 is aan eiser een geldboete van € 390,- opgelegd wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. Deze strafbeschikking is op 30 juni 2020 onherroepelijk geworden.
Op grond van de strafbare feiten op het strafblad van eiser heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat die, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd (het objectieve criterium). De door eiser aangevoerde omstandigheden bieden volgens verweerder geen aanleiding om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG (het subjectieve criterium).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Dat zijn de argumenten waarom hij het niet eens is met het besluit.
4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat verweerder de gevraagde VOG mocht weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder het door eiser begane drugsdelict mogen betrekken bij de beoordeling van het objectieve criterium en dit feit mogen laten doorwegen bij het subjectieve criterium?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op de op het strafblad van eiser vermelde verkeersovertredingen, is voldaan aan het objectieve criterium. Wel staat ter discussie of verweerder bij de beoordeling van het objectieve criterium ook het door eiser begane drugsdelict mocht betrekken en of verweerder dit feit heeft mogen laten meewegen bij de beoordeling van het subjectieve criterium
.Eiser voert in dit verband aan dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. Hij is immers niet veroordeeld voor drugshandel, maar voor drugsbezit. Verweerder stelt zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat het specifieke soort drugsdelict bij de beoordeling niet uitmaakt. Verweerder had moeten motiveren waarom specifiek het bezit van drugs een risico oplevert voor de samenleving.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit voldoende duidelijk naar voren komt dat verweerder er in het kader van het objectieve criterium vanuit is gegaan dat eiser is veroordeeld voor het voorhanden hebben van drugs en niet (ook) voor het verhandelen van drugs. Verweerder geeft immers aan, uit te gaan van het door eiser overgelegde strafvonnis, waarin staat dat eiser is veroordeeld voor drugsbezit en is vrijgesproken van drugshandel. [3] Weliswaar heeft verweerder in het verweerschrift vermeld dat eiser is veroordeeld voor drugshandel, maar verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat. Verweerder heeft het strafbare feit drugsbezit naar het oordeel van de rechtbank terecht in de beoordeling van het objectieve criterium betrokken en heeft voldoende gemotiveerd dat met het drugsbezit aan het objectieve criterium is voldaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022 [4] volgt dat drugsbezit, gelet op het screeningsprofiel voor taxichauffeurs, onverenigbaar is met de functie van taxichauffeur. Een taxichauffeur is namelijk verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van zijn passagiers. Deze kunnen tijdelijk afhankelijk zijn van een taxichauffeur. Het bezit van drugs en gevaarlijk rijgedrag zijn strafbare feiten die een risico vormen voor de veiligheid van passagiers en andere weggebruikers. Verweerder heeft het drugsbezit dan ook mogen betrekken bij de beoordeling van het objectieve criterium. Dit werkt vervolgens door in de beoordeling van het subjectieve criterium.
Had verweerder de VOG toch moeten verlenen op grond van het subjectieve criterium?
6. Nu moet worden aangenomen dat aan het objectieve criterium is voldaan, was verweerder in beginsel gehouden de afgifte van de VOG te weigeren. Verweerder kan echter op grond van het subjectieve criterium aanleiding zien om de gevraagde VOG toch te verlenen als het belang van de aanvrager bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het bij het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. [5] Verweerder weegt bij deze belangenafweging in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven en de hoeveelheid antecedenten mee. [6]
6.1.
Eiser meent dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Eiser stelt dat hij eenmalig drugs aanwezig heeft gehad en dat hij zich nooit schuldig heeft gemaakt aan de criminele activiteiten die betrekking hebben op drugs. Wat betreft de verkeersovertredingen stelt eiser dat deze relatief licht zijn en vaker voorkomen zonder dat andere passagiers of weggebruikers in gevaar worden gebracht. Bovendien heeft eiser deze overtredingen op jonge leeftijd en binnen een korte periode begaan gedurende de coronapandemie, toen hij als pakketbezorger onder grote druk stond om tijdig pakketten af te leveren. Inmiddels zijn al drie jaar zijn verstreken sinds hij deze overtredingen heeft begaan en heeft eiser zijn gedrag aantoonbaar verbeterd. Tegenover de genoemde feiten staat volgens eiser het grote belang dat hij heeft bij afgifte van de VOG. Hij wil graag taxichauffeur worden en heeft zijn theorie- en praktijkexamen al behaald. De afwijzing van zijn VOG-aanvraag belemmert zijn kansen op het vinden van werk en huisvesting.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser binnen de terugkijktermijn van vijf jaar meerdere keren met justitie in aanraking is geweest voor strafbare feiten die onverenigbaar zijn met de functie van taxichauffeur. Hierbij gaat het gelet op de afdoening ook om twee feiten die eiser niet licht zijn aangerekend, te weten de veroordeling wegens drugsbezit en de veroordeling wegens het niet gevolg geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. Dat de door eiser begane verkeersovertredingen volgens hem relatief licht zijn en vaker worden begaan door bestuurders zonder dat zij daardoor een bedreiging vormen voor anderen, volgt de rechtbank dan ook niet. Ook heeft verweerder kunnen meewegen dat het tijdsverloop sinds het laatste contact met justitie nog gering is. Het belang van de samenleving weegt hierdoor zwaar. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding hoeven zijn om zijn belangen toch zwaarder te wegen dan het belang van de samenleving. Dat eiser de verkeersovertredingen heeft begaan in een periode waarin hij als pakketbezorger onder grote druk stond om tijdig pakketten af te leveren, maakt dit niet anders. Ook als taxichauffeur kan eiser immers in situaties terechtkomen waarin hij onder (tijds)druk komt te staan. De rechtbank begrijpt dat eiser graag werkzaam wil zijn als taxichauffeur en daartoe al stappen heeft gezet, maar niet is gebleken dat eiser bij de weigering van de VOG niet met een andere baan in zijn levensonderhoud kan voorzien. Eiser heeft immers verklaard dat hij een mbo-diploma motortechniek heeft behaald, dat hij in de bouw werkzaam is geweest en dat hij momenteel actief is als telecommonteur.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
2.Justitieel Documentatie Systeem.
3.Zie pagina 3 van het bestreden besluit.
5.Zie paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels.
6.Zie paragraaf 3.1.4.1 van de Beleidsregels.