ECLI:NL:RBAMS:2023:8498

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
13/277039-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de officier van justitie. Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen, op 17 april 2020, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1972, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is momenteel gedetineerd in een penitentiaire inrichting.

Tijdens de zitting op 13 december 2023 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de oproeping voor de zitting in Polen niet correct is uitgereikt, wat een weigeringsgrond zou vormen op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de oproeping niet aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, er geen sprake is van een schending van zijn rechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen ter zitting in Polen, maar dat hij op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen algemeen reëel gevaar is van onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/277039-23
Datum uitspraak: 27 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 april 2020 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] te [plaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 december 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and binding judgment of the District Court in Goleniow of the 17th of January 2019, final and binding from the 23rd of February 2019,met kenmerk II K 756/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing aangezien de oproeping de opgeëiste persoon nooit heeft bereikt omdat deze waarschijnlijk is uitgereikt aan een persoon met bijna dezelfde naam als de opgeëiste persoon, die op hetzelfde adres zou hebben gewoond als de opgeëiste persoon.
De overlevering dient op die grond te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
Uit de in het EAB gegeven informatie blijkt niet dat het is gelukt om de dagvaarding uit te reiken en dat is te verklaren omdat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij toen al in Nederland verbleef. De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen en is gewezen op de consequenties van het niet tijdig doorgeven van een adreswijziging.
Oordeel van de rechtbank
Uit de informatie van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen ter zitting van de rechtbank, die heeft geleid tot het vonnis van
District Court in Goleniowvan 17 januari 2019,
zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat er een procedure tegen hem liep aangezien hij tijdens de
preparatory proceedingsop 26 september 2018 conform artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering in persoon een adresinstructie uitgereikt heeft gekregen waarbij hij werd gewezen op zijn verplichting iedere adreswijziging door te geven aan de Poolse justitie en waarbij werd vermeld dat een beslissing genomen zou kunnen worden als de opgeëiste persoon niet ter zitting verschijnt. De dagvaarding is vergeefs aangeboden op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Ten slotte heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet ter zitting is verschenen omdat hij, zo begrijpt de rechtbank hem, ten tijde van het aanbieden van de dagvaarding niet meer in Polen verbleef.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en door zich niet te informeren over het verloop van de procedure bij de rechtbank. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de oproeping niet aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, mist het verweer van de raadsman dat de oproeping aan de verkeerde persoon, met dezelfde naam als die van de opgeëiste persoon, zou zijn uitgereikt feitelijke grondslag.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Mishandeling

6.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De raadsman heeft bepleit dat er voor de opgeëiste persoon sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling indien hij wordt overgeleverd en dat op die grond de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden zodat aan de opgeëiste persoon een individuele detentiegarantie kan worden verstrekt. Door de raadsman is daarbij gewezen op een nieuwsbericht waarin staat dat uit een deels in het Nederlands vertaald overgelegd rapport van het KMPT (
Krajowego Mechanizmu Prewencji Tortur) blijkt dat sprake is van martelingen in de gevangenis in Barczewo.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in Polen geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie, zodat de overlevering kan worden toegestaan. Het door de raadsman overgelegde, deels vertaalde, KMPT-rapport maakt dit niet anders.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 [4] heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden die worden omschreven in het nieuwsbericht schokkend zijn, maar dat dit onvoldoende is om een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse gevangenissen aan te nemen. Nu het KMPT-rapport slechts voor 21 van de 94 pagina’s is vertaald, een datum en een nadere toelichting over de status/objectiviteit van die organisatie ontbreken, is dit eveneens onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen ten aanzien van de gevangenis in Barczewo.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 300 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.