ECLI:NL:RBAMS:2023:8494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
13/146557-23 (was 13.752160-19)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van schending van verdedigingsrechten in Europees aanhoudingsbevel

Op 27 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Opole, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, die werd gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. G.W. Wurpel, aanwezig waren. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in staat was zijn verdedigingsrechten uit te oefenen tijdens de procedure in hoger beroep in Polen, wat een schending van zijn rechten zou opleveren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek in acht genomen, maar vastgesteld dat deze termijn was verstreken. Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het verzoek te beslissen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep en dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de procedure, wat leidde tot de conclusie dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van deze weigeringsgrond af te wijken, waardoor de overlevering werd geweigerd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J.G. Vegter, en in aanwezigheid van de andere rechters. De beslissing is openbaar uitgesproken, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/146557-23 (was 13.752160-19)
Uitspraak op 27 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 9 juli 2020 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juli 2019 door
the Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 24 september 2020
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. G.W. Wurpel, advocaat te ’s-Hertogenbosch en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is geschorst om de in de tussenuitspraak van 31 juli 2020 [2] in verband met de Poolse rechtstaat gestelde prejudiciële vragen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 van de OLW
uitspraak moet doen met dertig dagen en voor onbepaalde tijd verlengd.
Zitting 14 november 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie en op voorhand is aan partijen meegedeeld dat het onderzoek ter zitting zal worden geschorst om de raadsman, die verhinderd is ter zitting van de rechtbank aanwezig te zijn, in de gelegenheid te stellen op een latere datum de opgeëiste persoon ter zitting bij te staan. De officier van justitie en de raadsman zijn op voorhand van de beslissing op de hoogte gesteld.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen.
Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding
. [4]
Zitting 13 december 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. G.W. Wurpel, advocaat te ’s-Hertogenbosch en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence of the District Court in Nysavan 7 juli 2017, referentie: II K 1218/16.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en elf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Mishandeling
en
belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
en
wederspannigheid.

5.Weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De overlevering dient op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd aangezien de opgeëiste persoon in de procedure in hoger beroep niet zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon in eerste aanleg een gemachtigd advocaat heeft gehad die namens de opgeëiste persoon appel heeft ingesteld. Het had op de weg van de opgeëiste persoon gelegen om contact te houden met zijn Poolse advocaat.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon is bij vonnis van
the District Court in Nysavan 7 juli 2017 veroordeeld voor de feiten zoals omschreven in het EAB. Uit de aanvullende informatie van 14 november 2023 blijkt dat bij arrest van
the District Court in Opolevan 17 april 2018 het vonnis in eerste aanleg is bevestigd.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW,
voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [6]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 november 2023 valt af te leiden dat in hoger beroep de zaak in feite en ten gronde in volle omvang is behandeld. Derhalve wordt uitsluitend de procedure in hoger beroep van het arrest van
the District Court in Opolevan 17 april 2018, file VII Ka 817/17, getoetst aan artikel 12 OLW. [7]
De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces in hoger beroep zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering zou kunnen weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou opleveren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de gemachtigde advocaat die in eerste aanleg samen met de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig is geweest hoger beroep heeft ingesteld. De opgeëiste persoon is in eerste aanleg aanwezig geweest op twee zittingen waarop de zaak inhoudelijk is behandeld maar hij is op de dag van de uitspraak niet verschenen en heeft daarna geen contact meer gehad met de advocaat. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij herhaaldelijk heeft gebeld met zijn advocaat maar dat de telefoon niet werd opgenomen.
Voorts blijkt uit de aanvullende informatie van 2 november 2023 dat de opgeëiste persoon niet het vonnis in eerste aanleg heeft ontvangen en niet is geïnformeerd over de mogelijkheden van het instellen van appel en niet van de appeltermijn op de hoogte is gesteld. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de opgeëiste persoon voor de procedure in hoger beroep is opgeroepen op een ander adres dan dat hij tijdens de adresinstructie heeft opgegeven.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen noch dat het aan de opgeëiste persoon te wijten is dat hij geen contact heeft onderhouden met zijn advocaat.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn dan wel onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond.
Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the Regional Court in Opole (Polen).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
7.Vergelijk: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, (Zdziaszek), ECLI:EU:C:2017:629.