ECLI:NL:RBAMS:2023:8431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
13/261247-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; beoordeling van de feitenomschrijving en terugkeergarantie

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 november 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, heeft de vordering tot overlevering ondersteund.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten voldoende zijn omschreven. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onduidelijkheid over de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de feitenomschrijving aan de wettelijke vereisten voldoet. De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Poolse autoriteiten is gegeven, en concludeerde dat deze garantie voldoende is om de overlevering toe te staan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, wat betekent dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/261247-23
Datum uitspraak: 14 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 9 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2023 door
the Judge of Regional Court in Krosnote Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van
the District Court in Krosno(Polen) van 12 december 2022 (kenmerk II Kp 619/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, nu om overlevering wordt verzocht ter zake van deelneming aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen, maar uit de feitsomschrijving onvoldoende duidelijk is waar de verdenkingen nu precies op zien. Onder feit 1 wordt beschreven de deelname aan een criminele drugsorganisatie in een bepaalde periode en onder feit 2 staat feitelijk hetzelfde, maar lijkt één en ander meer te zijn toegespitst op uitvoeringshandelingen. Tegelijkertijd lijkt het om een verdenking van witwassen te gaan. Onvoldoende duidelijk is dus wat de verwijten nu precies behelzen, hetgeen tot weigering van de overlevering dient te leiden, aldus steeds de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten genoegzaam zijn omschreven in het EAB en dat de overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
De rechtbank acht de feitenomschrijving genoegzaam. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, staat er niet aan in de weg dat hij daarnaast verdacht wordt van uitvoeringshandelingen van die organisatie.
De omschrijving voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de OLW. De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.

4.Strafbaarheid – feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1. en 5., te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

5.1.
Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
In het kader van voorwaarde 1 gaat het voor EU-burgers materieel om de vereisten voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan deze drie voorwaarden is voldaan en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW. Uit de aanvullende informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 7 november 2023 volgt dat de opgeëiste persoon sinds 16 maart 2023 duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft. Niet is gebleken dat hij dit verblijfsrecht nadien is verloren. Dat betekent dat de opgeëiste persoon – op grond van artikel 7, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in verbinding met artikel 86b Sr – ook in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. Ten slotte volgt uit de informatie van de IND dat een veroordeling voor de feiten die in het EAB worden beschreven er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen.
5.2.
De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Judge of the Regional Court in Krosnoheeft op verzoek van het IRC van 7 november 2023 allereerst op 15 november 2023 de volgende garantie gegeven:
With reference to your e-mail correspondence of 7 November 2023 on the European Arrest Warrant with file number II Kop 1/23 issued by the Regional Court in Krosno against [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1991, I would like to provide the following information:
The relevant legal regulations in force in the Republic of Poland on submitting requests by a Member State of the European Union to another Member State for the execution of the custodial sentence in that State contain provisions implementing the Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union (OJ EU L 327, p.27, as amended). The provisions contained in that chapter were added to the Polish criminal procedure by the Act of 16 September 2011 amending the Act - the Code of Criminal Procedure, the Act on the Public Prosecutor's Office and the Act on the National Criminal Register (Journal of Laws No. 240, item 1430), which entered into force on 1 January 2012. This means that Chapter 66f of the Code of Criminal Procedure applies to the case of the suspect, [opgeëiste persoon] .
One should also note that the relevant legal provisions in force in the Republic of Poland neither provide for the possibility of using another formula in transferring a prison sentence for execution to another Member State of the European Union, nor, in particular, for the submission of additional guarantees by the Polish judicial authorities.
Vervolgens heeft
the Judge of the Regional Court in Krosnoop verzoek van het IRC van 16 november 2023 op 17 november 2023 de garantie als volgt bevestigd:
With reference to your e-mail correspondence of 16 November 2023 on the European
Arrest Warrant with file number II Kop 1/23 issued by the Regional Court in Krosno against[opgeëiste persoon], born on [geboortedag] 1991, I declare that I maintain my position stated in my letter of 15 November 2023 and I would also like to confirm you that pursuant to the provisions of the European Union Framework Decision 2008/909/JHA, the Polish law ensures that persons sentenced to a custodial penalty may be transferred to another European Union country for the purpose of executing such penalty.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie van 15 november 2023 niet onvoorwaardelijk is. Dit dient te leiden tot weigering van de overlevering van de opgeëiste persoon, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie voldoende is, nu in de garantie wordt gewezen op het Kaderbesluit 2008/909/JHA.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is en dat het gaat om een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Zowel in de vraagstelling van het IRC van 7 november 2023 als in bovengenoemde reacties van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit wordt verwezen naar de relevante Kaderbesluiten. Artikel 5, punt 3, van het Kaderbesluit 2002/584/JHA, waarnaar in de vraagstelling door het IRC is verwezen, laat geen ruimte voor voorwaardelijke terugkeergaranties. Uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt door de verwijzing naar Kaderbesluit 2008/909/JHA genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Krosno(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (