ECLI:NL:RBAMS:2023:8428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
13/265031-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van weigeringsgrond artikel 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, werd gevraagd om te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd bij een vonnis van 13 april 2018. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 november 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het EAB in behandeling te nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling in Polen. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszitting in Polen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en dat de weigeringsgrond niet van toepassing is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen, waarbij het verzoek om schorsing van de gevangenhouding is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/265031-23
Datum uitspraak: 14 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 maart 2021 door
the Judge of the District Court delegated to the Circuit Court in Lublinte Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Polen),
wonende op het [adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van
the District Court in Chelm(Polen) van 13 april 2018 (met kenmerk II K 474/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en negenentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat tot de veroordeling van
the District Courtvan 13 april 2018 heeft geleid en van een situatie als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d, OLW geen sprake is. Er is weliswaar sprake van een verzetsgarantie, maar die is niet onvoorwaardelijk. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus van toepassing en er bestaat geen aanleiding om van het toepassen ervan af te zien. Er is weliswaar een zogeheten ‘adresinstructie’ aan de opgeëiste persoon gegeven, maar die is gegeven op een moment dat hij nog niet als verdachte was aangemerkt, aldus steeds de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de gegeven adresinstructie, kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
e. the decision has not been served personally to the person, however:
- the decision shall be served to the person personally immediately after the surrender
AND
when served the decision, the person concerned will be clearly informed about his/her right for re-examination of the case or for an appeal. The person would have a right to participate in the procedures which allow for a re-examination of the case as far as its subject matter and new evidence are concerned, which can also lead to a reversal or change of the previous decision.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 november 2023 volgt verder:
A possibility of a case retrial is conditional, depending on:
a)
lodging an appropriate application based on Article 540b paragraph 1 the Polish Code of Criminal Procedure submitted within a month of the day on which the person wanted learned of the judgment against him, -/-
b)
proving by the person wanted that he had no knowledge about the trial date or was not aware about possibility of issuing the judgment in his absence; -/-
c)
issuing a decision about possible reopening of proceedings by an appropriate court (in this case the Regional Court [Sad Okregowy] in Lublin.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een verzetsgarantie uit Polen, als hiervoor bedoeld, niet onvoorwaardelijk is en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. [4]
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 14 november 2023 volgt dat de opgeëiste persoon op 2 en 3 september 2015 een verblijfsadres heeft opgegeven voorafgaande of tijdens zijn verhoor als verdachte. De opgeëiste persoon is op dat moment gewezen op zijn rechten en verplichtingen in de strafrechtelijke procedures, waaronder de verplichting om iedere adreswijziging door te geven. Ook is hij gewezen op de consequenties indien hij niet aan deze verplichtingen zou voldoen, hetgeen de rechtbank aldus begrijpt dat de procedure dan zonder zijn aanwezigheid kon worden voortgezet en afgerond. De opgeëiste persoon heeft getekend voor ontvangst van deze instructie. De oproeping voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gezonden.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon, die wist dat hij in een strafrechtelijk onderzoek was betrokken, is kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Ook indien de opgeëiste persoon, zoals door zijn raadsman is gesteld, deze instructie zou hebben gekregen voorafgaand aan zijn verhoor als verdachte, leidt dat de rechtbank, gezien de inhoud en de strekking van de instructie, niet tot een andere conclusie.

4.Strafbaarheid – feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling;
(medeplegen van) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Voorts heeft de raadsman verzocht om het bevel tot gevangenhouding te schorsen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling in de zin van artikel 6a OLW is voldaan. De officier van justitie verzet zich tegen de verzochte schorsing van het bevel gevangenhouding.
Het oordeel van de rechtbank
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 20 november 2023 volgt dat de feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan. Dit betekent dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Gebleken is verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon geen aanleiding om het bevel tot gevangenhouding te schorsen en wijst het verzoek af.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 285 en 300 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Judge of the District Court delegated to the Circuit Court in Lublin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. Van der Burg, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.