ECLI:NL:RBAMS:2023:8426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.C.J. Meijering
  • L.J.B.G. van Kleef
  • R. Heuvelmans
  • M. van 't Land
  • J. Flokstra
  • M. de Vries
  • A. Ruperti
  • J. van der Biezen
  • J. van Berge Henegouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken van verdachten in de zaak Marengo

Op 21 december 2023 heeft de rechtbank Amsterdam in de zaak Marengo beslissingen genomen op verzoeken van zes verdachten. De verzoeken betroffen onder andere onderzoekswensen en de voorlopige hechtenis. De verdediging van verdachte [naam verdachte 6] heeft op 14 december 2023 onderzoekswensen ingediend, maar heeft op 18 december 2023 besloten de verdediging neer te leggen. De rechtbank heeft de onderzoekswensen van verdachte [naam verdachte 6] afgewezen, omdat er al voldoende informatie in het dossier aanwezig was over het letsel dat hij had opgelopen tijdens zijn arrestatie in Dubai. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de andere verdachten behandeld, waarbij het Openbaar Ministerie op 19 december 2023 schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verdedigingsbelang was bij het horen van getuigen over de uitlevering van verdachte [naam verdachte 6] en heeft de verzoeken van de verdediging afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de antwoorden van de autoriteiten van de VAE op eerdere rechtshulpverzoeken summier waren en dat er geen aanleiding was om nieuwe vragen te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om aanvullend onderzoek en verhoor van getuigen afgewezen, omdat deze verzoeken niet op nieuwe feiten waren gebaseerd. De rechtbank heeft de grond van vluchtgevaar voor verdachte [naam verdachte 1] gehandhaafd, ondanks de argumenten van de verdediging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere overwegingen nog steeds van toepassing zijn en dat er geen reden is om de voorlopige hechtenis te beëindigen.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken van verdachten [naam verdachte 1] , [naam verdachte 2] , [naam verdachte 3] , [naam verdachte 4] , [naam verdachte 5] en [naam verdachte 6] , besproken op de pro formazitting van 21 december 2023
Procesverloop
1. Bij e-mailbericht van 14 december 2023 heeft mr. Ruperti mede namens mrs. Van der Biezen en Van Berge Henegouwen namens verdachte [naam verdachte 6] een aantal onderzoekswensen ingediend. Op 18 december 2023 hebben zij de rechtbank per e-mailbericht laten weten dat zij in overleg met verdachte [naam verdachte 6] hebben besloten de verdediging in de zaak Marengo per direct neer te leggen. Zij hebben daarbij een brief van verdachte [naam verdachte 6] gevoegd waarin dit door hem wordt bevestigd. De raadslieden hebben daarbij geschreven dat de op 14 december 2023 ingediende onderzoekswensen op verzoek van verdachte [naam verdachte 6] worden gehandhaafd en dat verdachte [naam verdachte 6] graag te zijner tijd de beslissing daarop verneemt. In dat verband is namens verdachte [naam verdachte 6] het verzoek gedaan eventuele beslissingen of berichten aan hem te doen toekomen via mr. Ruperti, die bereid is als aanspreekpunt voor de griffie te fungeren. Afsluitend is bericht dat verdachte [naam verdachte 6] laat weten dat hij tijdens het verdere verloop van het Marengo proces in eerste aanleg geen andere advocaten zal aanzoeken en een eventuele toe te wijzen advocaat niet zal accepteren. Het Openbaar Ministerie heeft op 19 december 2023 schriftelijk op de onderzoekswensen gereageerd en daarbij laten weten dat deze reactie aan mr. Ruperti zal worden verstrekt ten behoeve van de doorgeleiding ervan naar verdachte [naam verdachte 6] .
2. Mr. Heuvelmans heeft bij e-mailberichten van 14 en 20 december 2023 namens verdachte [naam verdachte 1] een verzoek ten aanzien van de voorlopige hechtenis gedaan en dit ter zitting van 21 december 2023 toegelicht.
3. Mr. Van ’t Land heeft namens verdachte [naam verdachte 5] eerdere afgewezen onderzoekswensen herhaald ter zitting van 21 december 2023.
4. Mrs. Meijering en Flokstra hebben, mede namens mr. De Vries, ter zitting van 21 december 2023 namens verdachten [naam verdachte 2] , [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] een onderzoekswens ingediend.
5. Ter terechtzitting van 21 december 2023 heeft het Openbaar Ministerie gereageerd op de ter zitting gedane en toegelichte verzoeken. Daarna is voor zover nodig gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid voor re- en dupliek. De rechtbank heeft vervolgens medegedeeld dat zo spoedig mogelijk zal worden beslist. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank.
Beslissingen
In de zaak van verdachte [naam verdachte 6]
Verzoeken met betrekking tot het ontstaan van het letsel van verdachte [naam verdachte 6] en zijn overbrenging naar Nederland naar aanleiding van de op 4 december 2023 verspreide uitvoeringsstukken uit de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE)
Inleiding
6. Op een eerste rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van de VAE van 11 december 2020 is door hen op 31 mei 2021 geantwoord. Naar aanleiding van deze beantwoording heeft de rechtbank bij beslissing van 8 november 2021 [1] een aantal vervolgvragen met betrekking tot verdachte [naam verdachte 6] gesteld ten behoeve van het in te dienen aanvullende rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van de VAE. Deze (vervolg)vragen zijn vervolgens opgenomen in het op 10 december 2021 aan de VAE gezonden rechtshulpverzoek. Op 2 oktober 2023 hebben de autoriteiten van de VAE met vermelding van de (vertaalde) vraagstelling hun antwoord daarop gegeven. Een en ander luidt in de vraag- en antwoordvorm als volgt:
“1. In uw antwoord verstuurd op 31 mei 2021 [op de vraag] of de verdachte [naam verdachte 6] documenten ondertekend heeft en of het mogelijk is die te bekomen, was uw antwoord dat hij maar één document ondertekend heeft, te weten “geen bezwaar” tegen zijn uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten. De verdediging heeft laten weten dat de verdachte te maken heeft gehad met meerdere niet ondertekende documenten. Als dat zo is, is het mogelijk (kopieën van) deze documenten te krijgen? Als het niet toegestaan is ons deze documenten te doen toekomen, kunt u dan de inhoud van die documenten omschrijven?
Antwoord:De persoon in kwestie heeft twee documenten ondertekend, ten eerste het document van verklaring, en ten tweede het document van geen bezwaar tegen zijn uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten ingevolge de internationale Red Notice omdat hij door hen gezocht werd, conform de wettelijke procedures.
2. Is de verdachte [naam verdachte 6] ondervraagd door de politie van Dubai over bepaalde feiten waarvan hij in Nederland beschuldigd wordt en waarvoor hij is aangehouden? Zo ja, werd de politie van Dubai bij die ondervraging bijgestaan door Nederlandse rechercheurs? Als de verdachte [naam verdachte 6] door de politie van Dubai verhoord is over bepaalde feiten waarvan hij in Nederland beschuldigd wordt en van dit verhoor op papier verslag is opgemaakt, is het mogelijk (kopieën van) deze documenten te krijgen? Als het niet toegestaan is, kunt u dan de inhoud van die verhoren omschrijven?
Antwoord:Ten eerste is de politie van Dubai door geen enkele buitenlandse instantie bijgestaan bij de ondervraging van de verdachte. De verdachte werd ondervraagd over de inhoud van de Red Notice, en de omschrijving van de inhoud is als volgt, dat hij ervan op de hoogte werd gesteld dat hij gezocht wordt door de Nederlandse autoriteiten. De verdachte werd ondervraagd over de details zoals genoemd in de Red Notice en hij verklaarde dat hij die misdrijven niet heeft begaan. Dat is wat zich heeft voorgedaan bij de ondervragingsprocedure, conform de wettelijke procedures.
3. In uw antwoord verzonden op 31 mei 2021 op de vraag of er informatie (foto’s, fotografisch materiaal en kopieën van ondertekende documenten) was die naar ons verzonden kan worden betreffende de aanhouding van de verdachte en zijn voorlopige hechtenis en de behandeling van [naam verdachte 6] , hebt u laten weten dat de hechtenis van de verdachte niet gedocumenteerd was door foto’s of video-opnamen. Voor de rechtbank is het niet duidelijk of dat ook geldt voor de aanhouding en de overbrenging naar het politiebureau, en de uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten op het vliegveld, of niet. Zijn er foto’s genomen of filmpjes gemaakt gedurende de aanhouding van de verdachte [naam verdachte 6] in het huis, zijn vervoer naar het politiebureau en zijn uitlevering aan de Nederlandse autoriteiten op het vliegveld? Als dat zo is, is het mogelijk ons een exemplaar daarvan te doen toekomen?
Antwoord:Al eerder werd op deze vraag geantwoord dat de feitelijke arrestatie-operatie niet is gedocumenteerd met foto’s of wetenschappelijk [2] materiaal, omdat de verdachte gezocht werd door een ander land. De operatie van aanhouding en gevangenneming is verricht in overeenstemming met onze wettelijke procedures en de verdachte werd humaan behandeld. Na afronding van alle procedures is hij uitgeleverd aan de Nederlandse delegatie.
4. Tijdens de reis van de verdachte [naam verdachte 6] van Dubai naar Nederland constateerde een arts dat zijn neus gezwollen was en dat de kleur van de oogkas anders was. Bij verder onderzoek op 19 december 2019 door een andere arts in Nederland is gebleken dat zijn neus gebroken was. Daarnaast concludeerde deze arts dat de kleur van de huid van het voorhoofd en de slaap anders was in een gebied ter grootte van ongeveer 10 x 7 centimeter. Dit gebied strekt zich uit van de rechterwenkbrauw tot de grens van het hoofdhaar met het voorhoofd, en aan de zijkant ook onder en buiten de rechterooghoek. Ook bevindt zich op het bovenlichaam beschadigde huid (op de schouder en de rechterkant van het achterwerk – de rechterbil), die qua oppervlak en omvang past bij het gebruik van een verdovingspistool. Het blijkt dat er een
kleurverandering in de huid van het achterwerk is op het onderste deel binnen. Er is een huidbeschadiging aan de achterkant van het onderste deel van beide benen. Weet u hoe en wanneer dit gebeurd is bij de verdachte [naam verdachte 6] ? Als het antwoord ja is, kunt u daarvan een schriftelijk verslag naar Nederland sturen om bij de rechtbank in te dienen?
Antwoord:bij de uitlevering van de verzochte persoon had hij geen enkele wond, gezien het feit dat er een arts bij het Veiligheidsgezantschap aanwezig was. En ook al zou hij verwondingen hebben, dan zouden wij toentertijd door de arts en het Veiligheidsgezantschap op de hoogte gesteld zijn, maar wij zijn daarvan niet op de hoogte gesteld.”
Verzoek van de verdediging
7. De verdediging verzoekt om de door de voormalig raadsvrouw van verdachte [naam verdachte 6] in haar pleitnota’s van 14 januari 2021 en 21 september 2021 en op 13 oktober 2021 gedane onderzoekswensen inzake de aanhouding, bejegening gedurende de operatie (en het daarbij toegebrachte letsel) en de overbrenging van verdachte [naam verdachte 6] naar Nederland toe te wijzen.
Ook verzoekt de verdediging, onder verwijzing naar de pleitnotities van 13 december 2022 van de voormalig raadsvrouw van verdachte [naam verdachte 6] , om het verhoor van alle betrokkenen aan de kant van de Nederlandse autoriteiten bij de verkapte uitlevering/uitzetting van verdachte [naam verdachte 6] . De verdediging stelt daartoe – kort samengevat – dat de recent ontvangen beantwoording van vragen in het aanvullende rechtshulpverzoek van 10 december 2021 daar aanleiding toe geeft. Volgens de VAE zijn zijzelf niet verantwoordelijk voor het toegebrachte letsel bij verdachte [naam verdachte 6] . Daarom rijst de vraag wie verantwoordelijk is voor het aan verdachte [naam verdachte 6] toegebrachte letsel en waar en wanneer dit letsel is toegebracht.
Ook spreken de autoriteiten van de VAE in hun beantwoording herhaaldelijk van een uitlevering. Dit terwijl het Openbaar Ministerie blijft beweren dat er sprake is van een uitzetting.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
8. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het letsel van verdachte [naam verdachte 6]
9. De rechtbank stelt vast dat verdachte [naam verdachte 6] zelf uitvoerig heeft verklaard over het ontstaan van het bij hem geconstateerde letsel, namelijk dat dit is ontstaan tijdens zijn arrestatie en detentie in Dubai. Ook zijn over de aard van het letsel van verdachte [naam verdachte 6] rapporten opgemaakt door een forensisch arts. De forensisch arts heeft over het ontstaan van het letsel in die rapporten verslag gedaan. Deze verklaringen en rapporten maken deel uit van het (persoons)dossier van verdachte [naam verdachte 6] . Voorts bevat het (persoons)dossier onder andere ook een verhoor bij de rechters-commissarissen van de trauma-arts die aanwezig was gedurende de vlucht van [naam verdachte 6] naar Eindhoven en (aansluitend) Vught. In het licht van de informatie die zich reeds in het (persoons)dossier bevindt, ziet de rechtbank in de beantwoording door de autoriteiten van de VAE geen verdedigingsbelang bij toewijzing van de destijds door de toenmalig raadvrouw van verdachte [naam verdachte 6] gedane verzoeken. Het verzoek om deze onderzoekswensen alsnog toe te wijzen, wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van het horen van getuigen over de ‘(verkapte) uitlevering’
10. De rechtbank stelt vast dat het dossier stukken en meerdere processen-verbaal van personen bevat die betrokken zijn geweest bij de opsporing en (uiteindelijke) overdracht van verdachte [naam verdachte 6] aan Nederland. Ook hebben verhoren van de liaison officer bij de rechters-commissarissen plaatsgevonden. In de omstandigheid dat in de recente beantwoording door de autoriteiten van de VAE door hen meerdere keren het woord ‘uitlevering’ wordt gebruikt, ziet de rechtbank geen verdedigingsbelang bij het (nader) horen van de verzochte getuigen. Daarbij betrekt de rechtbank dat in de stukken het woord ‘uitlevering’ al voorkwam, het gebruik van die term door de autoriteiten van de VAE in zoverre dus niet nieuw is en de processen-verbaal inzicht geven in hoe de Nederlandse autoriteiten destijds hebben geacteerd op de informatie die na de aanhouding van verdachte [naam verdachte 6] aan hen is verstrekt. De toenmalige raadsvrouw van verdachte [naam verdachte 6] heeft mede op basis van al deze dossierinformatie uitvoerig bepleit dat er sprake is geweest van een ‘verkapte uitlevering’ en de rechtbank zal daarop in haar vonnis ingaan. Het verzoek tot het horen van de verzochte getuigen wordt afgewezen.
In de zaken van verdachten [naam verdachte 2] , [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]

Verzoek tot het indienen van een aanvullend rechtshulpverzoek aan de VAE

Inleiding
11. Bij de reeds aangehaalde beslissing van 8 november 2021 heeft de rechtbank over de antwoorden van de autoriteiten van de VAE over de Dubai-observatie op het eerdere rechtshulpverzoek van 11 december 2020 al geoordeeld dat deze antwoorden erg summier zijn en geen inzicht geven in wat er zich heeft afgespeeld in Dubai tijdens de observatie van mrs. Meijering en Van Kleef. De rechtbank heeft zich toen voorgesteld dat in het op te stellen aanvullende rechtshulpverzoek een aantal nieuwe zo concreet mogelijke vragen worden gesteld, te weten:
Op basis van welke informatie heeft de observatie van mrs. N.C.J. Meijering en L.J.B.G. van Kleef plaatsgevonden?
Op welke datum en welk tijdstip is de observatie aangevangen?
Hoe vaak en hoe lang is geobserveerd?
Op welke datum en welk tijdstip is de observatie geëindigd?
Op welke plaatsen is precies geobserveerd? Is er op meer plekken dan de lobby van een hotel geobserveerd en zo ja, waar nog meer?
Is er een schriftelijk verslag gemaakt van observatie? Indien het antwoord ja is, kan dit schriftelijk verslag aan de rechtbank worden verstrekt?
Zijn er – los van de reeds gedeelde foto’s – nog andere foto’s van de observatie gemaakt?
Zijn er (film)beelden van de observatie gemaakt?
Zijn er andere technische hulpmiddelen gebruikt bij de observatie? Indien het antwoord ja is, kunnen deze foto’s, filmbeelden of resultaten van het gebruik van andere technische hulpmiddelen aan de rechtbank worden verstrekt?
Is er andere informatie beschikbaar over de observatie die aan de rechtbank kan worden verstrekt?
Deze vragen zijn vervolgens nagenoeg gelijkluidend in het aanvullende rechtshulpverzoek van 10 december 2021 aan de autoriteiten van de VAE gesteld.
12. Op 2 oktober 2023, aan de rechtbank en verdediging op 4 december 2023 verstrekt, hebben de autoriteiten van de VAE deze vragen als volgt beantwoord:

De vragen 1 tot 10:Er is geen bepaald persoon geobserveerd. Conform het gestelde in het Wetboek Strafvordering zijn functionarissen van de gerechtelijke handhaving, waaronder politieagenten, elk op het gebied van de eigen bevoegdheid gemachtigd om naspeuringen te verrichten en onderzoek te doen naar aangeklaagden en verdachten om hen te vervolgen teneinde het misdrijf en de daders daarvan aan het licht te brengen. Onder de procedures van de politie vallen het zoeken en naspeuring doen naar een internationaal gezocht persoon, en er is geen bepaald persoon geobserveerd. De aard van het werk van de handhavingsfunctionarissen is dat zij de gewoonlijke procedures volgen bij de observatie van gezochte personen en personen die in relatie staan tot gezochte personen, totdat de hoofdverdachte gelokaliseerd is en opgepakt.”
Standpunt van de verdediging
13. De verdediging verzoekt – samengevat – het Openbaar Ministerie op te dragen bij voorkeur direct via de minister van Justitie en Veiligheid, die immers internationale betrekkingen met Marokko en Dubai belangrijk vindt en die landen ook bezoekt, de tien vragen opnieuw te laten stellen en er daarbij op te laten wijzen welk antwoord er is gekomen en welke informatie over de observatie al in het dossier zit. Uit die informatie blijkt al dat er een observatie op mrs. Meijering en Van Kleef is geweest. De beantwoording door de autoriteiten van de VAE is daarom – ruw gezegd – een leugen en ‘een dikke vinger’ naar Nederland. De verdediging stelt in dit verband dat zij, anders dan het Openbaar Ministerie, in die beantwoording niet leest dat ‘bepaalde persoon’ ook op verdachte [naam verdachte 6] zou kunnen slaan. Aangezien er inmiddels een verdrag met de VAE is gesloten, is er temeer reden om deze vragen opnieuw te laten stellen. De verdediging heeft daarbij de wens om zich aan de hand van de beslissing op haar verzoek te beraden. De verdediging heeft immers mede op grond van de Dubai-observatie bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het eventuele ontbreken van vervolgstappen van het Openbaar Ministerie of (ambtshalve) onderzoek door de rechtbank wenst zij daarbij dan misschien te betrekken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
14. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. De antwoorden vanuit Dubai zijn heel kort en er is niet uitgebreid ingegaan op de vragen die de rechtbank heeft gesteld. Het antwoord kan overigens op verschillende manieren worden geduid. Het hoeft niet zo te zijn dat de rechtbank wordt bedrogen, zoals de raadslieden stellen, omdat het antwoord niet uitsluit dat er een observatie heeft plaatsgevonden. Anders gezegd: de observatie van mrs. Meijering en Van Kleef was juridisch niet op hen gericht maar gericht op een gewenste situatie, namelijk de aanhouding van verdachte [naam verdachte 6] . En verdachte [naam verdachte 6] (die bepaalde persoon) is daarbij niet gezien. Wat daar ook van zij: met dit antwoord zullen we het moeten doen en de rechtbank moet hieraan de conclusies verbinden die zij geraden acht. Van een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan geen sprake zijn omdat van Nederlandse zijde uitgebreid verslag is gedaan van en verantwoording is afgelegd over de gang van zaken. Voor zover het antwoord van de VAE als misleiding zou worden beschouwd, kan dat het Openbaar Ministerie niet worden toegerekend in de vorm van een niet-ontvankelijkheid.
Oordeel van de rechtbank
15. De rechtbank stelt vast dat haar vragen, die uitgebreid en gedetailleerd waren, erg kort zijn beantwoord. De rechtbank acht dit onbevredigend maar ziet hierin geen aanleiding om het verzoek van de verdediging toe te wijzen. Allereerst merkt de rechtbank op dat zij het Openbaar Ministerie niet kan opdragen een rechtshulpverzoek rechtstreeks via de minister van Justitie en Veiligheid onder de aandacht van de autoriteiten van de VAE te laten brengen. Voor het indienen van een nieuw (aanvullend) rechtshulpverzoek zouden de gebruikelijke wegen, via AIRS, bewandeld moeten worden. Maar los daarvan geldt dat de rechtbank – vanwege dit recent ontvangen korte antwoord – niet verwacht dat het herhaald stellen van dezelfde vragen thans wel tot uitgebreider beantwoording zal leiden, ook niet als daarbij wordt gewezen op de overige beschikbare informatie die bekend is over de observatie van de raadslieden. Ook weegt daarbij mee dat beantwoording niet op aanvaardbare termijn valt te verwachten. Het heeft immers bijna twee jaar geduurd voordat dit antwoord kwam. De omstandigheid dat inmiddels een verdrag is gesloten met de VAE maakt dit niet wezenlijk anders. Het verzoek wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal bij vonnis op basis van hetgeen zich thans aan informatie over de Dubai-observatie in het dossier bevindt en hetgeen daarover is bepleit en aangevoerd, beslissen op de in dit verband gevoerde verweren.
In de zaak van verdachte [naam verdachte 5]

Herhaalde verzoeken

Verzoek van de verdediging
16. De verdediging heeft opnieuw verzocht om – kort gezegd – een aanvullend verhoor van de kroongetuige en het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de toepassing van de kroongetuigenregeling. Daarbij heeft de verdediging benadrukt dat met terugwerkende kracht moet worden vastgesteld dat criteria als proceseconomie en voortgang van de zaak toewijzing van die verzoeken niet in de weg hadden hoeven zitten. Een aanvullend verhoor van de kroongetuige had allang vormgegeven kunnen worden en ook had er al een antwoord van de Hoge Raad, die volgens de verdediging snakt naar prejudiciële vragen, kunnen zijn. Ook is opnieuw verzocht om de verkrijging van het psychologisch rapport over de kroongetuige en het (laten) beantwoorden van de door de verdediging gestelde vragen over de met de kroongetuige gemaakte financiële afspraken. Ondanks de eerdere afwijzingen van de rechtbank wordt verzocht de gedane verzoeken (alsnog) toe te wijzen en uit te laten voeren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
17. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de (herhaalde) verzoeken moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
18. De rechtbank stelt vast dat de verdediging opnieuw haar eerdere verzoeken heeft herhaald zonder daaraan nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag te leggen. De rechtbank wijst deze verzoeken om die reden opnieuw af onder verwijzing naar haar eerdere beslissingen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verzoeken – anders dan de verdediging stelt – niet zijn afgewezen op proceseconomische gronden.
In de zaak van verdachte [naam verdachte 1]

Verzoek tot het laten vervallen van de grond ‘vluchtgevaar’

Standpunt van de verdediging
19. Namens verdachte [naam verdachte 1] is aandacht gevraagd voor de door de rechtbank bij beslissing van 13 september 2021 toegevoegde grond vluchtgevaar als grond voor de voorlopige hechtenis. Door deze beslissing is zijn zogeheten GVM-status wezenlijk negatief beïnvloed. De verdediging verzoekt deze grond te laten vervallen omdat deze ten onrechte is toegevoegd. De overweging van de rechtbank in die beslissing dat ‘
De enkele omstandigheid dat verdachte, als hij op vrije voeten is, mogelijk de beschikking heeft (of krijgt) over valse (reis)papieren, rechtvaardigt reeds de grond vluchtgevaar. Het gegeven dat hij naast de vervolging in Nederland mogelijk ook nog in Marokko zal worden vervolgd voor betrokkenheid bij een levensdelict, maakt het risico dat verdachte zich – anders dan door hem voorgespiegeld – onvindbaar zal willen maken voor politie en justitie, alleen maar groter’ is zeer algemeen. Deze motivering geldt eigenlijk voor elke verdachte die mogelijke connecties heeft met het buitenland of een zware straf te duchten heeft. Bovendien wijst de verdediging erop dat een medeverdachte ook over valse papieren beschikte maar zelfs is geschorst. Ook wijst de verdediging erop dat verdachte [naam verdachte 1] , ondanks dat hij wist van een Marokkaans uitleveringsverzoek voor verdachte [naam verdachte 7] waarin stond dat Marokko ook de uitlevering van hemzelf zou hebben verzocht en ondanks dat hij door de aanhouding van zijn broer wist dat hij voor de zaak Marengo zou worden aangehouden en zijn vrouw bovendien op het punt stond te bevallen, niet is gevlucht. Het voorgaande moet leiden tot het laten vervallen van de grond vluchtgevaar.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
20. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verdachte [naam verdachte 1] heeft juist vanwege de detentie van zijn broer [naam verdachte 8] niet kunnen vluchten omdat zowel het valse paspoort als het valse rijbewijs op naam stond van zijn broer. Verdachte [naam verdachte 1] wist bovendien dat hij zelf aangehouden zou worden, dus vluchten op zijn eigen papieren was ook niet mogelijk. Het Openbaar Ministerie wijst er nog op dat de grond vluchtgevaar niet één op één gelijk is aan de grond ‘ontvluchtingsgevaar/bevrijding van buitenaf’ uit de GVM-circulaire. Door de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt zelfstandig getoetst of er feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat een gedetineerde zal ontsnappen of zal worden bevrijd uit de gevangenis. Daarbij kan meewegen dat de rechtbank de grond vluchtgevaar heeft aangenomen, maar bepalend is het daarvoor niet. In detentie had [naam verdachte 1] al sinds 2019 – dus ruim voordat de grond vluchtgevaar door de rechtbank werd toegevoegd – de GVM-status, onder meer gebaseerd op zijn geslaagde ontsnapping uit de penitentiaire inrichting [naam PI] in 2009.
Oordeel van de rechtbank
21. De rechtbank is van oordeel dat de grond vluchtgevaar nog altijd aanwezig is. De verdediging mag de eerdere overweging van de rechtbank (te) algemeen vinden, maar deze geldt onverkort, met de kanttekening dat de rechtbank bij beslissing van 22 juni 2022 heeft vastgesteld dat Marokko niet om de uitlevering van verdachte [naam verdachte 1] heeft gevraagd. De rechtbank heeft in de beslissing van 13 september 2021 wel nog gewezen op het feit dat verdachte al eens – in 2009 – ontsnapt is uit een penitentiaire inrichting. Dat is, zoals de rechtbank toen overwoog, weliswaar langer geleden maar geeft wel een indicatie dat verdachte bereid is te vluchten voor justitie. Ook dit geldt nog onverkort. De rechtbank is ten slotte niet anders gaan kijken naar de aanwezigheid van het vluchtgevaar door de stellingen dat verdachte wist van zijn ophanden zijnde aanhouding en de informatie over hem in het uitleveringsverzoek van verdachte [naam verdachte 7] en dat zijn vrouw hoogzwanger was en hij desalniettemin niet is gevlucht. In dit verband onderschrijft de rechtbank de stelling van het Openbaar Ministerie in zoverre dat verdachte op dat moment ook moeilijk kón vluchten. Niet op zijn eigen documenten omdat hij gezocht werd en ook niet op de valse documenten op naam van zijn broer omdat die toen vastzat. De vergelijking met een geschorste medeverdachte die (ook) over valse documenten zou hebben beschikt, kan daaraan niet afdoen, ook al niet omdat van gelijke gevallen geen sprake is. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om de grond vluchtgevaar te laten vervallen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Voetnoten

2.De vertaler heeft over dit woord opgemerkt dat het vermoedelijk een typo is en – zo begrijpt de rechtbank – dat in plaats van het woord ‘wetenschappelijk’, het woord ‘operationeel’ gelezen moet worden.