ECLI:NL:RBAMS:2023:8398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
13.250679-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met meerdere vonnissen en detentieomstandigheden

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes jaar. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 31 oktober 2023 en 7 december 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin en dat het betrekking heeft op meerdere vonnissen, waaronder een verzamelvonnis en zeven onderliggende vonnissen. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de vonnissen 1, 2, 4, 5, 6 en 7, maar geweigerd voor vonnis 3, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedure die tot dat vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft de Poolse autoriteiten aangespoord om de cumulatiebeslissing aan te passen in overeenstemming met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 12.250679-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 21 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 2 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2023 door
the Regional Court in Szczecin(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag ] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 31 oktober 2023
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 oktober 2023 in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot 7 december 2023, om de uitvaardigende justitiële autoriteiten in de gelegenheid te stellen om de eerder – over het onderhavige EAB - opgestuurde aanvullende informatie met betrekking tot de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW te completeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 7 december 2023
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 7 december 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al-Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende vonnissen:
The final and binding cumulative judgment of the District Court Szczecin – Right bank and West in Szczecin of the 22nd of November 2016 (VI K 60/16)(hierna: het verzamelvonnis)
, covering the judgments in the underlying cases of:
1.the District Court in Stargard Szczeciński of the 21st of August 2012 of reference symbol of filesVII K 363/12(hierna: vonnis 1);
2.the District Court in Gryfino of the 23rd of August 2012 of reference symbol of filesII K 250/12(hierna: vonnis 2);
3.the District Court in Gryfino of the 6th of May 2013 of reference symbol of filesII K 193/13(hierna: vonnis 3);
4.the District Court in Gryfino of the 19th of June 2013 of reference symbol of filesII K 103/13(hierna: vonnis 4);
5.the District Court in Gryfino of the 10th of July 2014 of reference symbol of filesII K 92/14(hierna: vonnis 5);
6.the District Court in Gryfino of the 27th of November 2014 of reference symbol of filesII K 117/14(hierna: vonnis 6);
7.the District Court Szczecin – Right Bank and West in Szczecin of the 2nd October 2015 of reference symbol of filesVI K 374/15(hierna: vonnis 7).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Daarvan resteren volgens het EAB nog twee jaar, zeven maanden en zeven dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan een zevental onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het verzamelvonnis (met kenmerk VI K 60/16):
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 22 november 2016 van
the District Court Szczecin – Right Bank and West in Szczecinheeft geleid. Ten aanzien van de procedure die voorafging aan het verzamelvonnis is de rechtbank dus van oordeel dat artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ook blijkt uit het EAB dat de opgeëiste persoon op 26 augustus 2018 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, met een proefperiode tot 2 april 2021. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon binnen die proefperiode een nieuw strafbaar feit gepleegd en is bij beslissing van
the Regional Court in Szczecinvan 9 juni 2021 de tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Hetzelfde geldt, m.m., voor de herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling. [5]
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 9 juni 2021 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6]
Uit de aanvullende informatie van 24 november 2023 van de uitvaardigende autoriteiten blijkt dat de veroordeling voor het nieuwe strafbare feit een vonnis betreft van 21 september 2020 van
the District Court in Gryfino, met kenmerk II K 321/19. Het feit dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in deze informatie de uitspraakdatum als pleegdatum van het feit heeft genoteerd, berust volgens de rechtbank op een kennelijke verschrijving. De rechtbank is van mening – samen met de raadsvrouw en de officier van justitie – dat deze veroordeling één van de procedures is die genoemd worden in het eerder ingediende EAB (verder: EAB I) ten aanzien van deze opgeëiste persoon (met parketnummer 13.212026-23). In die uitspraak heeft de rechtbank bij uitspraak van dezelfde datum als waarop een beslissing op dit EAB wordt genomen geoordeeld dat in het hoger beroep van
the Regional Court in Szczecin, (met kenmerk IV Ka 1797/20) definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon en deze hierom getoetst moet worden aan artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet in persoon aanwezig bij deze procedure, maar wel heeft zich de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW voorgedaan. Ten aanzien van de procedure voor het nieuwe strafbare feit is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis 1 (met kenmerk VII K 363/12), vonnis 4 (met kenmerk II K 103/13), vonnis 5 (met kenmerk II K 92/14) en vonnis 7 (met kenmerk VI K 374/15):
Uit de aanvullende informatie van 16 november 2023 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de zittingen waarop de zaken inhoudelijk zijn behandeld en dus bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van de vonnissen 1, 4, 5 en 7 niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis 2 (met kenmerk II K 250/12):
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw neemt het standpunt in dat de overlevering geweigerd dient te worden ten aanzien van dit vonnis. Hoewel er uit de aanvullende informatie van 20 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adres heeft doorgegeven tijdens de voorbereidingen van de zaak, met bijbehorende adresinstructie, is er nog te veel onduidelijk. Er staat bijvoorbeeld in de aanvullende informatie ook dat hij ‘
motions’heeft ingediend voor en na de uitspraakdatum, maar dat er geen hoger beroep ingesteld blijkt te zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het standpunt in dat er afgezien kan worden van toepassing van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was zich namelijk bewust van het proces dat tegen hem liep en heeft een adresinstructie ontvangen, waarna de oproepingen naar het door hem opgegeven adres zijn verstuurd. Het verweer van de raadsvrouw over eventuele ‘
motions’kan gezien worden als bevestiging dat de opgeëiste persoon zich bewust was van het lopende strafproces.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB, voor zover het ziet op vonnis 2, strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 16 november 2023 en 30 november 2023 van de uitvaardigende autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en hier ook voor getekend heeft. In het kader van deze adresinstructie is aan de opgeëiste persoon duidelijk gemaakt dat hij iedere adreswijziging aan de autoriteiten door moest geven. Ook heeft hij een adres opgegeven waarnaar de oproepingen ook daadwerkelijk zijn verstuurd. Deze informatie is voldoende duidelijk.
De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en moest er onder de gegeven omstandigheden rekening mee houden dat hij zou worden opgeroepen voor de behandeling hiervan op het eerder door hem opgegeven adres. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Ten aanzien van vonnis 3 (met kenmerk II K 193/13):
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw neemt het standpunt in dat de overlevering geweigerd dient te worden ten aanzien van dit vonnis. Uit de aanvullende informatie van 16 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven verblijfsadres – toen: het adres van de verslavingskliniek – is opgeroepen voor de zitting van dit proces, maar dat hij hier niet meer aanwezig was en hij deze oproep niet in ontvangst heeft genomen. Volgens de raadsvrouw heeft de opgeëiste persoon echter tot zijn ontslag op 21 mei 2023 in de verslavingskliniek verbleven, waardoor hij de oproeping in persoon in ontvangst had kunnen nemen en dus niet duidelijk is waarom dit niet is gebeurd. Uit de aanvullende informatie van 30 november 2023 blijkt dat hij vervolgens op 5 juli 2013 een adreswijziging heeft doorgegeven. Het kan de opgeëiste persoon gelet op deze omstandigheden niet verweten worden dat hij de oproeping niet in ontvangst heeft genomen en dat hij vervolgens niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het standpunt in dat de overlevering geweigerd dient te worden ten aanzien van dit vonnis. Uit de aanvullende informatie van 30 november 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen, wat aanleiding zou kunnen zijn voor de rechtbank om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW. Er is echter te veel onduidelijkheid over het verloop van de oproeping voor deze procedure. Aangezien er pas enige tijd na de zitting is medegedeeld dat de opgeëiste persoon niet meer in de verslavingskliniek verbleef, had hij de oproeping voor de zitting in ontvangst kunnen nemen. Het blijkt niet waarom dit niet gebeurd is en hierom is niet vast te stellen dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB, voor zover het ziet op vonnis 3, strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Hoewel vastgesteld is dat de oproepingen naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres zijn verstuurd, blijkt niet waarom hij deze niet in ontvangst heeft kunnen nemen, terwijl hij daar ten tijde van de oproeping nog wel verbleef. Het is hierom niet vast te stellen dat de opgeëiste persoon door zijn eigen onzorgvuldigheid met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie de oproeping niet heeft ontvangen, laat staan stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrechten.
Ten aanzien van vonnis 6 (met kenmerk II K 117/14):
De raadsvrouw neemt het standpunt in dat de overlevering geweigerd dient te worden ten aanzien van dit vonnis. Volgens de aanvullende informatie van 16 november 2023 is de opgeëiste persoon wel verschenen op de eerste zitting van het proces en daarna niet meer. De afwezigheid van de opgeëiste persoon op de vervolgzittingen, en het gebrek aan duidelijkheid over een eventuele adresinstructie, leiden ertoe dat niet vastgesteld kan worden dat hij op juiste wijze op de hoogte is gebracht van de zittingen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB, voor zover het ziet op dit vonnis , strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank zal echter afzien van die weigering, om de navolgende redenen.De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de eerste zitting van de procedure die voorafging aan bovengenoemd vonnis. Hier is hij in persoon aangezegd voor de tweede zitting, waar hij niet is verschenen. Vervolgens zijn oproepingen voor de derde en vierde zitting naar het door hem opgegeven adres verstuurd, waar deze in ontvangst zijn genomen door ‘
adult household members’. Hoewel er geen verdere informatie beschikbaar is over een eventuele adresinstructie, volgt uit zijn aanwezigheid op de eerste zitting, zijn aanzegging voor de tweede zitting, en de oproepingen voor verdere zittingen die correct verstuurd zijn, dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrechten ten aanzien van de verdere zittingen.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten die ten grondslag liggen aan vonnis 1 (met kenmerk VII K 363/12) en vonnis 2 (met kenmerk II K 250/12) leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
De feiten die ten grondslag liggen aan vonnis 4. van
the District Court in Gryfino(met kenmerk II K 103/13) en vonnis 7. van
the District Court Szczecin – Right Bank and West in Szczecin(met kenmerk VI K 374/15) leveren naar Nederlands recht op:
telkens: overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis 5 (met kenmerk II K 92/14) levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis 6 (met kenmerk II K 117/14) levert naar Nederlands recht op:
diefstal.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW in de weg staat aan overlevering, vanwege de detentieomstandigheden in Polen. Hierbij bepleit zij dat de opgeëiste persoon reeds vernederend en onmenselijk is behandeld in een Poolse detentie-instelling. De raadsvrouw heeft een krantenartikel overgelegd, geschreven door de vader van de opgeëiste persoon, waarin de slechte behandeling van de opgeëiste persoon in een Poolse detentie-instelling wordt omschreven. Bovendien heeft de raadsvrouw verwezen naar medische stukken waaruit volgt dat de opgeëiste persoon een posttraumatische stress stoornis (ptss) heeft vanwege die eerdere detentie in Polen. Ook heeft de verdediging benoemd dat
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) zorgen heeft uitgesproken bij de leefomstandigheden binnen het Poolse gevangeniswezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de rechtbank geen algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in Poolse detentiecentra aanneemt. Verder bevatten de door de verdediging overgelegde stukken geen naar behoren bijgewerkte gegevens uit een objectieve bron die tot een andere conclusie leiden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de Poolse detentieomstandigheden waaruit volgt dat er in Poolse detentie-instellingen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden. De raadsvrouw heeft dergelijke stukken ook niet overgelegd. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan het verweer van de raadsvrouw over een eventueel causaal verband tussen de gediagnosticeerde ptss van de opgeëiste persoon en de Poolse detentieomstandigheden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering.

7.Slotsom

Omdat de rechtbank ten aanzien van het verzamelvonnis en de vonnissen 1, 2, 4, 5, 6 en 7 vaststelt dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering voor die vonnissen worden toegestaan.
Ten aanzien van vonnis 3 stelt de rechtbank vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van toepassing van die weigeringsgrond af te zien en weigert om die reden de overlevering voor dit vonnis.
De rechtbank merkt op dat het aan de Poolse autoriteiten is, die gebonden zijn aan het specialiteitsbeginsel, te beslissen over aanpassing van de cumulatiebeslissing met inachtneming van deze uitspraak.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7, 11, 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd bij vonnis 1 (met kenmerk VII K 363/12) voor de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis 2 (met kenmerk II K 250/12), vonnis 4 (met kenmerk 1II K 103/13), vonnis 5 (met kenmerk II K 92/14), vonnis 6 (met kenmerk II K 117/14) en vonnis 7 (met kenmerk VI K 374/15).
WEIGERTde overlevering voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd bij vonnis 1 (met kenmerk VII K 363/12) voor de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis 3 (met kenmerk II K 193/19).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Rb. Amsterdam 4 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2884.
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (