ECLI:NL:RBAMS:2023:833

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
13/751986-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verjaring en gelijkstelling met een Nederlander

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983. De behandeling van het EAB vond plaats op zittingen in december 2022 en februari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. De officier van justitie stelde dat verjaring naar Pools recht geen weigeringsgrond is, maar de rechtbank concludeerde dat de feiten I tot en met IV nog niet waren verjaard, terwijl de feiten V tot en met VII niet strafbaar zijn naar Nederlands recht.

De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling was voldaan, maar dat de garantie van onvoorwaardelijke terugkeer naar Nederland niet kon worden gegeven door de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hierdoor kon de rechtbank niet voldoen aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en heeft zij de overlevering geweigerd. De uitspraak is gedaan door een enkelvoudige kamer, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751986-18
RK nummer: 21/1722
Datum uitspraak: 16 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 26 maart 2021 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 april 2018 door de
Circuit Court in Sieradz – Criminal Division No. II, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst om de raadsman die de zaak recent heeft overgenomen tijd te geven om de zaak voor te bereiden.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.T. Pittau, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]
De rechtbank heeft op 16 februari 2023 met toestemming van partijen het onderzoek enkelvoudig gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision on provisional detention to be enforced, te weten:
The Decision of the District Court in Wieluń(Polen)
dated 03 June 2015 in the case No. II Kp 236/15 issued for conducting the proceedings in the case No. 1 Ds. 77/13 of the District Prosecutor’s Office in Wieluń(Polen) (referentienummer:
II Kp 236/15 of the District Court in Wieluń(Polen)).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Verjaring naar Pools recht
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat enkele feiten naar Pools recht verjaard zouden zijn, geen weigeringsgrond oplevert. De eventuele verjaring naar Pools recht is iets dat in de procedure aldaar aan bod moet komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de informatie in onderdeel f) van het EAB lijkt te volgen dat het recht op vervolging ten aanzien van de feiten onder V, VI en VII ten tijde van deze uitspraak naar Pools recht is verjaard. Verjaring naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is geen weigeringsgrond. Het toesturen van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit impliceert dat deze autoriteit bij haar beoordeling of de overlevering nog steeds gewenst is ook de verjaring naar het recht van haar lidstaat heeft beoordeeld. [5] Niettemin moet overlevering achterwege blijven, indien na de uitvaardiging van het EAB de aan dat EAB ten grondslag liggende nationale rechterlijke beslissing niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is vanwege verjaring. [6] In een dergelijk geval voldoet het EAB immers niet aan de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW bedoelde eis. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, omdat uit het EAB blijkt dat het recht op vervolging voor de feiten I tot en met IV nog niet is verjaard en het in het EAB vermelde aanhoudingsbevel dus nog voor tenuitvoerlegging vatbaar is. [7] Verjaring van een deel van de feiten kan de opgeëiste persoon inbrengen in de strafrechtelijke procedure in Polen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten I. tot en met IV. aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De feiten V. tot en met VII. zijn in het EAB omschreven als het niet betalen van kinderalimentatie. Deze feiten zijn niet strafbaar naar Nederlands recht.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie, in de onderhavige situatie aanleiding om van de weigering af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat deze feiten geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde hebben – de feiten zijn immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen – en dat de overlevering toch al toelaatbaar is voor de vervolging wegens andere verdenkingen van in Polen gepleegde feiten.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank met een onderbouwd gelijkstellingsverweer om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander zodat hij, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland zal kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan als de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Gelet op de overgelegde stukken is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaar is aangetoond.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van 3 november 2022 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de feiten in het EAB.
Nu aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het volgende bericht gestuurd:
In response to Your letter:
We cannot provide the guarantee mentioned in Article 5 paragraph 3 of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, that Mr. [opgeëiste persoon] will be unconditionally returned to the Netherlands in order to serve there the custodial sentence.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet voldaan aan artikel 6, eerste lid juncto derde lid, OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van deze bepaling. De overlevering wordt daarom geweigerd.
Nu de overlevering op deze grond wordt geweigerd behoeven de overige verweren geen bespreking.

6.Slotsom

De rechtbank weigert de overlevering op grond van artikel 6 OLW.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Sieradz – Criminal Division No. II(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rechtbank Amsterdam 5 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7307.
6.Vergelijk: rechtbank Amsterdam 9 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:668.
7.Vergelijk: Rb. Amsterdam 24 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:373.