ECLI:NL:RBAMS:2023:8328

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/2685
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Wajong-uitkering op basis van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering. De aanvraag was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 2 november 2022, met de motivering dat eiser geen arbeidsvermogen had, maar dat er in de toekomst mogelijkheden tot ontwikkeling waren. Eiser, die gediagnosticeerd is met een autismespectrumstoornis (ASS), heeft psychische klachten en stelt dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld, waarbij de moeder van eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar het Uwv niet. De rechtbank concludeert dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen van eiser niet duurzaam is. De rechtbank oordeelt dat het onvermogen van eiser om zich open te stellen voor behandeling niet op vrije keuze berust, maar samenhangt met zijn aandoeningen. Hierdoor is de rechtbank van mening dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en herroept het eerdere besluit, waardoor eiser met terugwerkende kracht recht heeft op de Wajong-uitkering vanaf 8 april 2022. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.1.
Het Uwv heeft deze aanvraag met het besluit van 2 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 april 2023 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de moeder van eiser en de gemachtigde van eiser. Het Uwv was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht de aanvraag om een Wajong-uitkering van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
4. Eiser, geboren op [geboortedatum] 2000 , heeft op 8 april 2022 een beoordeling van zijn arbeidsvermogen aangevraagd. Een van de uitkomsten van zo’n beoordeling kan zijn dat eiser recht heeft op een Wajong-uitkering. In de aanvraag vermeldt eiser dat hij autisme heeft, zich niet kan concentreren en geen eigen structuur kan maken waardoor hij tot niets komt. Daarnaast ervaart eiser psychische klachten in de vorm van sombere gedachtes.
5. Met het besluit van 2 november 2022 heeft het Uwv beslist dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Volgens het Uwv heeft eiser nu geen arbeidsvermogen, maar is de verwachting dat hij in de toekomst wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van de psychiater van 14 oktober 2022, van de verzekeringsarts van 31 oktober 2022 en van de arbeidsdeskundige van 1 november 2022 ten grondslag gelegd. In die rapporten staat dat eiser al sinds 2012 gediagnosticeerd is met een autismespectrumstoornis (ASS). Deze diagnose is gebleken uit meerdere onderzoeken die eiser bij verschillende organisaties heeft laten verrichten tussen 2012 en 2015.
6. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 maart 2023 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 april 2023 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zien geen aanleiding om van de conclusies uit het eerder genomen besluit af te wijken.
Standpunt van eiser
7. Eiser stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat het Uwv hem een
Wajong-uitkering had moeten toekennen omdat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
Juridisch kader
8. De rechtbank verwijst naar de bijlage voor het toepasselijke juridisch kader.
Het oordeel van de rechtbank
9. Niet ter discussie staat dat eiser geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. De discussie spitst zich daarbij toe op de vraag of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat niet uitgesloten is dat eiser in de toekomst basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Uitgangspunt van de beoordeling is daarbij
8 april 2022, de datum waarop eiser een Wajong-uitkering heeft aangevraagd.
10. Het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen betekent dat de mogelijkheden om te werken niet door medisch herstel, behandeling, begeleiding of door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren. [1]
11. De rechtbank merkt op dat het Uwv bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader duurzaamheid Wajong hanteert, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. [2]
12. De rechtbank overweegt dat het bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiser kunnen ontwikkelen. Voor een zorgvuldige besluitvorming houdt dit in dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moeten steunen op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn. Dit geldt voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. Wanneer de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling steunt op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor eiser. [3]
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de primaire verzekeringsarts van mening dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is omdat het functioneren van eiser na behandeling en met begeleiding kan verbeteren zodat hij in de toekomst over basale werknemersvaardigheden kan beschikken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep voegt daaraan toe dat er geen sprake is van een progressief ziektebeeld bij eiser, ook niet van een stabiel ziektebeeld zonder mogelijkheden voor behandeling en dat de aandoening niet zo ernstig is dat er geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
14. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft ook aan dat eiser nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat hij dit in de toekomst nog wel kan ontwikkelen. Hoewel ASS blijvend van aard is en herstel niet mogelijk is, staan de daaruit voortvloeiende beperkingen ontwikkelingen in vaardigheden niet in de weg. Er zijn concrete behandelingen beschikbaar, zoals deze in het rapport van de psychiater naar voren kwamen. Hier vallen onder andere sociale vaardigheidstraining, cognitieve gedragstherapie en biomedische behandeling onder.
15. Eiser stelt hier tegenover dat er naast het noemen van behandelingen ook moet worden aangetoond wat de invloed van de behandeling is en tot welke concrete en voor eiser toepasbare resultaten deze leidt in het kader van een verbetering van zijn arbeidsvermogen. [4] Daarnaast stelt eiser dat ASS een chronische psychiatrische aandoening is en dat de tekortkomingen daaruit blijvend zijn. Zo zou er geen behandelmotivatie zijn en geen motivatie voor geschikte taken in het dagelijks leven buiten E-sports. Ook zou de rigiditeit in het denken van eiser voor een belemmering in de behandeling zorgen. Volgens de moeder van eiser is er sprake van onvermogen bij eiser om behandeld te worden en niet van onwil.
16. De rechtbank merkt op dat het Uwv in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 maart 2023 vermeldt dat nog niet van alle behandelmethoden gebruik is gemaakt bij eiser. Uit het feit dat eiser in het verleden als E-sporter actief was, in die rol ook – met enige begeleiding – reizen maakte en op hoog niveau kon presteren, blijkt volgens het Uwv dat er nog ontwikkelingsmogelijkheden voor eiser zijn. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 november 2023, dat bij het aanvullend verweerschrift is gevoegd, concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het niet is uitgesloten dat bij eiser nog arbeidsvermogen zal ontstaan. Gelet op de schrijnende situatie voor hem en zijn omgeving zal hier echter slechts een kleine kans op bestaan.
17. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Raad [5] van 28 april 2022 volgt dat het bij ontwikkelingsmogelijkheden met betrekking tot arbeidsvermogen erom gaat dat die behandeling ook in de specifieke situatie van eiser een reële mogelijkheid is om diens mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren. Daarom moet ook rekening worden gehouden met een eventueel bestaand onvermogen om zich voor behandeling open te stellen. Het Compendium vermeldt daarover het volgende: ‘Als van de persoonlijke omstandigheden of de persoonlijkheid van cliënt een blokkerende werking uitgaat bij de ontwikkeling van arbeidsvermogen, wordt hiermee bij de weging geen rekening gehouden, tenzij het ziekteproces of de handicap zelf daartoe aanleiding geven. De gedachte hierachter is dat cliënt er alles aan moet doen om arbeidsvermogen te ontwikkelen, ook als het gaat om het aanpassen van zijn persoonlijke gedragingen of omstandigheden.’ Hieruit volgt dat met een uit de handicap voortkomend onvermogen tot het volgen van een behandeling bij de beoordeling van de duurzaamheid rekening dient te worden gehouden.
18. De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken voldoende blijkt dat het onvermogen van eiser niet berust op een vrije keuze (onwil), maar verband houdt met de bij eiser aanwezige aandoeningen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening heeft gehouden met het onvermogen van eiser om zich open te stellen voor behandeling. De opmerkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 november 2023 dat er slechts een kleine kans bestaat op het ontstaan van arbeidsvermogen van eiser en het feit dat het een schrijnende situatie betreft zijn niet voldoende om te onderbouwen dat behandeling in de situatie van eiser een reële mogelijkheid is om zijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren.
19. Nu het Uwv zijn standpunt dat het arbeidsvermogen bij eiser niet duurzaam ontbreekt verder niet heeft kunnen onderbouwen, gaat de rechtbank er vanuit dat het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van eiser wel duurzaam is. Daarmee voldoet eiser aan alle voorwaarden voor een Wajong-uitkering. [6]

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de bepalingen in de Wajong. Dit betekent dat het beroep van eiser slaagt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
21. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept het besluit van
2 november 2022. De rechtbank bepaalt dat eiser met ingang van 8 april 2022 recht heeft op een Wajong-uitkering.
22. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
€ 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (ter waarde van 1 punt bedraagt de vergoeding
€ 837,-) en aan de zitting heeft deelgenomen (ter waarde van 1 punt bedraagt de vergoeding € 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 april 2023;
- herroept het besluit van 2 november 2022;
- bepaalt dat eiser met ingang van 8 april 2022 recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 6 april 2023;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Juridisch Kader

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Artikel 1a:1. Jonggehandicapte

1Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
(. . .)
3.De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

Artikel 1a:2. Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering

1.De jonggehandicapte heeft recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
2.De persoon die recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 heeft of heeft gehad, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk.
Compendium Participatiewet bijlage 1: Duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Zie in dit kader de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van [geboortedatum] 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1953; zie ook de Nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 359).
2.Zie de bijlage: juridisch kader voor het stappenplan; zie in dit kader de uitspraak van de Raad van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1190.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.Zie in dit kader stap 3 van het stappenplan in de bijlage; zie in dit kader ook de uitspraak van de Raad van [geboortedatum] 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1941.
5.Zie in dit kader de uitspraak van de Raad van 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966, r.o. 4.6.
6.Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong.