Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
1.De procedure
- de conclusie na enquête van 2 augustus 2023 van [gedaagde] , met producties 15 t/m 21);
Rechtbank Amsterdam
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 27 december 2023 vonnis gewezen in een geschil over de eigendom van een woning. Eiser 1 en eiser 2, die de kinderen zijn van de overleden [naam 1], stelden dat de woning toebehoorde aan hun vader en niet aan gedaagde, die als eigenaar in het Kadaster staat ingeschreven. Eiser 1, de voormalige partner van [naam 1], en eiser 2 voerden aan dat er in 1999 een mondelinge overeenkomst was gesloten tussen [naam 1] en gedaagde, waarbij [naam 1] de economische eigenaar zou zijn en gedaagde de juridische eigenaar, met de afspraak dat gedaagde de woning na het overlijden van [naam 1] aan de kinderen zou overdragen.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis eiser 2 toegelaten om bewijs te leveren van deze overeenkomst. Na bewijslevering, waarbij getuigen zijn gehoord, concludeert de rechtbank dat eiser 2 niet is geslaagd in het leveren van bewijs voor haar stelling. De verklaringen van de getuigen, waaronder die van gedaagde, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het bestaan van de gestelde overeenkomst. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast bij eiser 2 ligt en dat de verklaringen van gedaagde en andere getuigen niet voldoende zijn om de stelling van eiser 2 te onderbouwen.
Uiteindelijk wijst de rechtbank de vorderingen van eiser 1 en eiser 2 af, omdat er geen bewijs is voor de gestelde afspraak tussen [naam 1] en gedaagde. Ook de vorderingen van de interveniënt worden afgewezen, omdat deze afhankelijk zijn van de vorderingen van eiser 2. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagde, die in het gelijk is gesteld.