Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/687380 / HA ZA 20-758
Tussenvonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
1.[eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 2],
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
advocaat mr. P. Salim te Amsterdam-Duivendrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] (Suriname),
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. R.M.J. Muit te Amsterdam,
en met als tussengekomen partij:
[intervenient],
wonende te [woonplaats 1] ,
interveniënt,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als: [eiseres 1] , [eiseres 2] , [gedaagde] en [intervenient] .
1.De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 4 november 2020,
- conclusie van eis in tussenkomst (in de hoofdzaak na tussenkomst) van [intervenient] van 16 december 2020,
- de conclusie van antwoord in tussenkomst van [eiseres 1] en [eiseres 2] van 2 februari 2021,
- de conclusie van antwoord in tussenkomst van [gedaagde] van 3 februari 2021, met producties,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 29 oktober 2021 en de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling in de tussenkomst van 3 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.
Op 14 juni 1999 is [gedaagde] in het Kadaster ingeschreven als eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). De koopsom van de woning bedroeg omgerekend € 256.386,-.
2.2.
Blijkens de hypotheekakte van 11 juni 1999 heeft [gedaagde] voor de aankoop van de woning een hypothecaire geldlening verkregen van Holland Woningfinanciering N.V. van fl. 300.000,- (omgerekend € 136.134,-).
2.3.
[gedaagde] heeft zelf nooit in de woning gewoond. Haar broer [naam broer] (hierna: [naam broer] ) heeft vanaf (kort na) de koop tot aan zijn overlijden in maart 2017 in de woning gewoond. Hij heeft daarvoor geen huur betaald. Hij heeft altijd de gemeentelijke belastingen voldaan, de rekeningen voor gas, water en licht betaald en reparaties aan de woning bekostigd. Hij heeft echter nooit ingeschreven gestaan op het adres van de woning.
2.4.
[eiseres 2] en [intervenient] zijn de kinderen van [naam broer] . [eiseres 1] was de voormalige partner van [naam broer] .
2.5.
[naam broer] heeft in zijn verklaring van erfrecht [eiseres 2] , [intervenient] en [eiseres 1] tot zijn erfgenamen benoemd. [eiseres 2] en [eiseres 1] hebben beiden de nalatenschap van [naam broer] zuiver aanvaard. [intervenient] heeft de nalatenschap verworpen.
2.6.
Vanaf eind 2018 hebben [eiseres 1] en de zoon van [gedaagde] , [naam zoon] , via WhatsApp met elkaar gecommuniceerd over de woning. Een deel van deze WhatsAppberichten luidt, voor zover hier relevant:
“(…)
14-04-19 19:49 – [naam zoon] : (…) Ik deel je mede dat me ouders het voorstel van verkoop en [intervenient] mede ondersteunen bij de koop van een andere woning goed vinden. Gaarne hem informeren om zijn huiswerk te maken. Wij gaan alvast info zoeken welke stappen we moeten ondernemen om dit alles volgens de regels te laten geschieden. Ik stel je van alles op de hoogte.
14-04-19 19:58 – [ [eiseres 1] ]: Dankjewel pop ik heb het met [intervenient] [ [intervenient] , toevoeging rechtbank] erover gehad en gaan kijken hoe we het snel kunnen oplossen. Bedank je ouders alvast namens ons.
(…)
24-04-19 18:48 – [naam zoon] : (…) Heb je het voorstel nog besproken met [intervenient] , waarbij me moeder hem als tante waarnodig wil ondersteunen/gedenken??? Laat me weten als er eventuele voorstellen zijn die we moeten doornemen.
(…)
07-05-19 14:08 – [naam zoon] : (…) Ik heb begrepen dat ik via jou info zou krijgen over de mogelijke constructie van [adres] . Ik begrijp ook dat jullie toch willen dat [intervenient] daar blijft, dus anders dan waarover we laatst overeenstemming hebben bereikt. Voor de transparantie en betrouwbaarheid, mag ik van jou weten wat het voorstel in GROTE LIJNEN is om jullie doel te bereiken? (…)
07-05-19 22:40 – [ [eiseres 1] ]: Had het ff druk. Maar [intervenient] zou het graag op prijs stellen om toch in het huis van zij vader te willen blijven.
07-05-19 22:41 – [ [eiseres 1] ]: Dus verkoop is geen optie voor hem zegt hij.
07-05-19 22:41 – [naam zoon] : Maar wat is dan het voorstel
(…)
07-05-19 22:41 – [ [eiseres 1] ]: Binnenkort wordt je op de hoogte gebracht.
(…)
04-06-19 00:15 – [naam zoon] : Ik heb niets meer gehoord inzake dat huis. Wat is de status van jou kant? (…)
04-06-19 00:17 – [naam zoon] : Ik ben nu bij me ouders en we hebben het punt bereikt dat wij unaniem willen besluiten voor verkoop.
11-06-19 21:55 – [ [eiseres 1] ]: (…) [intervenient] zegt dat hij over 2 wkn gaat antwoorden. Hij is ff met iets bezig.
(…)
29-09-19 19:51 – [ [eiseres 1] ]: Middag [naam zoon] we hebben besloten om dat huis te verkopen en kan mijn zoon zelf een ander woning kopen met dat geld is dat ook opgelost (…)
30-09-19 08:46 – [naam zoon] : (…) Alles is in handen van de advocaat. [intervenient] dient te reageren en zijn voorstel kenbaar te maken aan de advocaat dhr Roderik Muit. Overigens moet ik jullie wel meegeven dat alleen de eigenaar van het huis het recht heeft om te verkopen en daardoor de besteding van dat geld bepaalt!!! Fijne dag
30-09-19 08:54 – [ [eiseres 1] ]: Gdm [naam zoon] . Wat wordt bedoeld met alleen de eigenaar van het huis het recht heeft om te verkopen en daardoor de besteding van het geld bepaald?????
30-09-19 08:54 – [ [eiseres 1] ]: DAT WAS NIET DE AFSPRAAK
30-09-19 08:55 – [ [eiseres 1] ]: De afspraak was dat het geld voor [intervenient] was om een ander huis te kopen.
30-09-19 08:56 – [ [eiseres 1] ]: Per slot van rekening is het zijn vaders huis en niet van je moeder.
(…)
2.7.
Na het overlijden van [naam broer] is zijn zoon [intervenient] in de woning getrokken, hij woont daar nog steeds.
3.Het geschil
In de hoofdzaak
3.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen, na een nadere toelichting tijdens de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021:
primair:
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde] verplicht is om de woning aan [eiseres 1] en [eiseres 2] over te dragen;
subsidiair:
b. een verklaring voor recht dat [naam broer] in goede trouw door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de woning en dat [gedaagde] verplicht is om de woning aan [eiseres 1] en [eiseres 2] over te dragen;
primair en subsidiair:
c. te bepalen dat [gedaagde] volledige medewerking verleent aan de overdracht en levering van de woning aan [eiseres 1] en [eiseres 2] alsook aan het passeren van alle nodige aktes van levering van de woning ten overstaan van een door [eiseres 1] en [eiseres 2] aan te wijzen notaris, bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] ;
d. een veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres 1] en [eiseres 2] van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
e. een veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres 1] en [eiseres 2] van de beslagkosten;
f. een veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente;
g. dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2.
[eiseres 1] en [eiseres 2] leggen - kort samengevat - het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [naam broer] heeft in 1999 de woning gekocht. [naam broer] en niet [gedaagde] was dus de daadwerkelijke eigenaar van de woning. Hij heeft de woning om hem moverende redenen op naam van zijn zus [gedaagde] in het Kadaster laten inschrijven. Hij wilde namelijk niet dat er beslag op de woning gelegd zou kunnen worden. [naam broer] heeft de woning gefinancierd met de opbrengsten uit zijn café in Nederland en uit zijn bedrijf in Suriname. Daarnaast had hij geld van vrienden geleend. [naam broer] en [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] de woning na het overlijden van [naam broer] aan zijn kinderen/erfgenamen zal leveren. De vordering onder a. is gebaseerd op de nakoming van deze afspraak. Voor zover de vordering onder a. niet slaagt, heeft te gelden dat [naam broer] door verkrijgende verjaring eigenaar van de woning is geworden, omdat hij meer dan tien jaar in de woning heeft gewoond, aldus [eiseres 1] en [eiseres 2] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist de door [eiseres 1] en [eiseres 2] gestelde afspraak. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de woning zelf heeft gekocht en gefinancierd en dat zij nooit met [naam broer] een afspraak omtrent de eigendom van de woning heeft gemaakt. [gedaagde] heeft [naam broer] in de woning laten verblijven omdat hij haar broer was. [naam broer] is dus altijd alleen maar houder geweest van de woning, zodat hij evenmin door verkrijgende verjaring eigenaar van de woning is geworden, aldus [gedaagde] . Indien en voor zover de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] worden toegewezen, maakt [gedaagde] bezwaar tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In de tussenkomst
3.5.
[intervenient] heeft op de mondelinge behandeling van 3 maart 2022 een deel van zijn vordering ingetrokken. Hij vordert nu nog:
ten opzichte van [gedaagde] :
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde] niet de eigenaar is van de woning;
b. een verklaring voor recht dat [gedaagde] misbruik van recht maakt door de ontruiming van de woning te vorderen;
c. (voor het geval dat de woning aan de erfgenamen van [naam broer] toekomt) te bepalen dat [gedaagde] volledige medewerking verleent aan de overdracht en levering van de woning aan [intervenient] alsook aan het passeren van alle nodige aktes van levering van de woning ten overstaan van een door [intervenient] aan te wijzen notaris, bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] ;
d. een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure;
ten opzichte van [eiseres 1] en [eiseres 2] :
e. een verklaring voor recht dat [eiseres 1] en [eiseres 2] met [intervenient] zijn overeengekomen om de woning aan [intervenient] over te dragen;
ten opzichte van [gedaagde] , [eiseres 1] en [eiseres 2] :
f. dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.6.
[intervenient] legt - kort samengevat - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [naam broer] heeft in 1999 de woning gekocht en om hem moverende redenen op naam van zijn zus [gedaagde] in het Kadaster laten inschrijven. [naam broer] en niet [gedaagde] was de daadwerkelijke eigenaar van de woning. [naam broer] en [gedaagde] hebben afgesproken dat de woning later op naam van de kinderen van [naam broer] zou komen te staan. Na het overlijden van [naam broer] heeft [intervenient] met [gedaagde] en haar zoon, [naam zoon] , afgesproken dat [intervenient] de woning geleverd zou krijgen. De vordering onder a. is gebaseerd op nakoming van deze na het overlijden van [naam broer] gemaakte afspraak. Daarnaast heeft [intervenient] met [eiseres 2] afgesproken dat de woning niet meer aan hen beiden toekomt, maar alleen aan [intervenient] . Gelet op deze twee afspraken dient [gedaagde] de woning aan [intervenient] over te dragen.
3.7.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist de door [intervenient] gestelde afspraken. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de woning zelf heeft gekocht en gefinancierd en dat zij nooit met [naam broer] een afspraak omtrent de eigendom van de woning heeft gemaakt. [gedaagde] heeft [naam broer] in de woning laten verblijven omdat hij haar broer was. Na [naam broer] ’ overlijden heeft zij [intervenient] in de woning laten verblijven omdat hij haar neef is en omdat hij zonder huis zat. Zij betwist dat [naam zoon] namens haar met [intervenient] heeft afgesproken dat [intervenient] de woning zou krijgen.
3.8.
[eiseres 1] en [eiseres 2] onderschrijven de stellingen van [intervenient] en refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
In de hoofdzaak en in de tussenkomst
4.1.
Aangezien in de hoofdzaak en in de tussenkomst hetzelfde feitencomplex aan de orde is, zal de rechtbank de hoofdzaak en de tussenkomst gezamenlijk behandelen.
4.2.
Zowel in de hoofdzaak als in de tussenkomst gaat het geschil tussen partijen in feite om de vraag aan wie de woning toekomt.
Ten aanzien van [eiseres 1]
4.3.
en [eiseres 2] baseren hun primaire vordering (onder 3.1 sub a) op een tussen [naam broer] en [gedaagde] in 1999 tot stand gekomen mondelinge overeenkomst. Deze overeenkomst houdt volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] in dat [naam broer] de ‘daadwerkelijke’ eigenaar van de woning was en [gedaagde] de feitelijke eigenaar en dat [gedaagde] de woning na het overlijden van [naam broer] om niet zou overdragen aan de kinderen van [naam broer] , te weten [eiseres 2] en [intervenient] . Aanvankelijk hadden [eiseres 1] en [eiseres 2] betoogd dat de woning aan
“de erfgenamen c.q. de kinderen”van [naam broer] moet worden overgedragen, maar tijdens de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] verklaard dat het de bedoeling van [naam broer] was dat de woning na diens overlijden aan zijn kinderen zou worden overgedragen en niet aan [eiseres 1] . Dit betekent dat de gestelde mondelinge overeenkomst geen betrekking heeft op [eiseres 1] . De primaire vordering zal dus ten aanzien van [eiseres 1] worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het deel van de vordering onder 3.1 sub c waarbij overdracht van de woning aan [eiseres 1] wordt gevorderd. Over de subsidiaire vordering onder 3.1 sub b komt de rechtbank hierna onder 4.18 te spreken.
“de erfgenamen c.q. de kinderen”van [naam broer] moet worden overgedragen, maar tijdens de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] verklaard dat het de bedoeling van [naam broer] was dat de woning na diens overlijden aan zijn kinderen zou worden overgedragen en niet aan [eiseres 1] . Dit betekent dat de gestelde mondelinge overeenkomst geen betrekking heeft op [eiseres 1] . De primaire vordering zal dus ten aanzien van [eiseres 1] worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het deel van de vordering onder 3.1 sub c waarbij overdracht van de woning aan [eiseres 1] wordt gevorderd. Over de subsidiaire vordering onder 3.1 sub b komt de rechtbank hierna onder 4.18 te spreken.
De gestelde mondelinge overeenkomst
4.4.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiseres 2] dat zij zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] weliswaar de juridische eigenaar van de woning was, omdat de woning aan haar is geleverd en zij dus als eigenaar staat ingeschreven in het Kadaster, maar dat [naam broer] de economische eigenaar was, omdat hij de woning had betaald. De rechtbank begrijpt verder uit de stelling van [eiseres 2] dat de door haar gestelde overeenkomst (tussen [gedaagde] en [naam broer] ) een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat ten behoeve van [eiseres 2] en [intervenient] . Volgens [eiseres 2] is de titel van de gevorderde levering dan gelegen in de gestelde overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam broer] , op grond waarvan [gedaagde] een zelfstandige verplichting heeft om de woning aan de kinderen (de derden) te leveren.
4.5.
Verder hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de door [intervenient] gevorderde verklaring voor recht (3.5 sub e). Daarmee neemt de rechtbank dus als uitgangspunt dat [eiseres 2] haar aanspraak op de woning aan [intervenient] heeft overgedragen. De rechtbank begrijpt de vordering van [intervenient] onder 3.5 sub c aldus dat indien wordt geoordeeld dat de woning aan [eiseres 2] en [intervenient] (en dus niet aan de erfgenamen zoals aanvankelijk was gevorderd) toekomt, de woning vervolgens door haar aan hem moet worden overgedragen en geleverd. In die zin heeft hij ook verklaard tijdens de mondelinge behandeling van 3 maart 2022. Uit de referte van [eiseres 2] leidt de rechtbank af dat ook zij dit voor ogen heeft. Omdat hier niet is gesteld dat zij een tegenprestatie van [intervenient] zijn overeengekomen, gaat de rechtbank ervan uit dat dit een overeenkomst van schenking tussen [eiseres 2] en [intervenient] is. Voordat echter kan worden toegekomen aan de uitvoering van deze overeenkomst tussen [eiseres 2] en [intervenient] , dient allereerst beoordeeld te worden of de vordering van [eiseres 2] tot overdracht van de woning aan haar (3.1 sub a) kan worden toegewezen. Deze vordering heeft zij gebaseerd op de mondelinge overeenkomst die [naam broer] en [gedaagde] in 1999 zouden hebben gesloten.
Stelplicht en bewijslast
4.6.
Conform de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [eiseres 2] de stelplicht, en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast, van de stelling dat tussen [naam broer] en [gedaagde] in 1999 een mondelinge overeenkomst met de door haar weergegeven inhoud tot stand is gekomen.
4.7.
[eiseres 2] heeft haar stelling als volgt toegelicht. [naam broer] is samen met [eiseres 1] op zoek gegaan naar een woning om samen met hun kinderen ( [eiseres 2] en [intervenient] ) te bewonen. [eiseres 1] heeft de woning uitgezocht. [naam broer] wilde echter om hem moverende redenen geen vastgoed op zijn naam hebben waarop beslag gelegd zou kunnen worden en heeft daarom gezocht naar een mogelijkheid om in de woning te kunnen wonen zonder dat hij daarvan de juridische eigenaar zou worden. [naam broer] heeft toen met [gedaagde] afgesproken dat hij de woning zou financieren, dat de woning op haar naam in het Kadaster zou worden ingeschreven en dat zij de woning na zijn overlijden aan zijn kinderen zou overdragen. [naam broer] heeft het vliegticket van [gedaagde] betaald zodat zij naar Nederland kon komen om de leveringsakte te ondertekenen. [naam broer] heeft het hypotheekvrije deel van de woning (omgerekend € 120.222,-) contant betaald en hij heeft de lasten van de hypotheek, die op naam van [gedaagde] staat, via [gedaagde] betaald. [gedaagde] woonde zelf in Suriname en was financieel niet in staat om zelf een woning te kopen. [naam broer] heeft tot aan zijn overlijden in maart 2017 in de woning gewoond en hij heeft voor het gebruik daarvan nooit huur betaald aan [gedaagde] . Na het overlijden van [naam broer] is [intervenient] onder dezelfde voorwaarden als [naam broer] in de woning gaan wonen en hij betaalt dus ook geen huur aan [gedaagde] . In lijn met de mondelinge overeenkomst hebben [gedaagde] , haar zoon [naam zoon] en [intervenient] na het overlijden van [naam broer] naar een constructie gezocht om de woning aan [intervenient] over te dragen. [gedaagde] , [naam zoon] en [intervenient] hebben hierover onder andere via WhatsApp en per e-mail gecorrespondeerd, waarbij gesproken is over schenking van de woning aan [intervenient] .
4.8.
[gedaagde] heeft betwist dat zij in 1999 met [naam broer] een mondelinge overeenkomst omtrent de woning heeft gesloten. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij de woning zelf heeft gekocht. Zij is daarvoor in 1999 naar Nederland gekomen. [gedaagde] betwist dat [naam broer] de woning heeft gefinancierd. Zij heeft de woning zelf gefinancierd met spaargeld van haar man, uit zijn werk bij Suralco Maatschappij Suriname, en een hypothecaire geldlening van fl. 300.000,- bij de bank. De maandelijkse hypotheeklasten worden al lange tijd voldaan door haar dochter. Zij heeft een betalingsoverzicht en enkele uitdraaien van internetbankieren overgelegd. De reden voor de aankoop van de woning was tweeledig: zij wilde investeren voor haar pensioen en zij wilde dat haar kinderen onderdak zouden hebben als zij besloten om in Nederland te gaan studeren. Haar zoon kon echter geen studievisum krijgen. Daarom heeft zij haar broer [naam broer] in de woning laten wonen toen hij onderdak nodig had. In verband met de hechte band die zij met hem had, heeft zij geen huur gevraagd aan [naam broer] . Na het overlijden van [naam broer] heeft zij de zoon van [naam broer] , [intervenient] , toestemming gegeven om de woning te bewonen omdat hij uit zijn eigen woning was gezet. Het was de uiteindelijke bedoeling van [gedaagde] en [intervenient] dat [intervenient] de woning van [gedaagde] zou kopen.
4.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres 2] heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de gestelde overeenkomst. Zij heeft echter wel een uitgebreide toelichting gegeven op de door haar gestelde gang van zaken. [gedaagde] heeft op haar beurt wel stukken overgelegd. Ten eerste gaat het om een overzicht en betaalbewijzen waaruit zou blijken dat haar dochter de hypotheeklasten op de woning heeft betaald. Hieruit kan de rechtbank echter zonder verdere toelichting niets afleiden omdat er verschillende rekeningnummers in lijken te staan en omdat uit de omschrijving niet blijkt dat het om de hypotheeklasten op de woning gaat. Daarnaast heeft [gedaagde] een schriftelijke verklaring overgelegd van de heer [naam] van 12 oktober 2021, die verklaart dat hij:
“in de periode van 2008-2010 de verzorger en informele zaakwaarnemer was van de heer
“in de periode van 2008-2010 de verzorger en informele zaakwaarnemer was van de heer
wijlen (…) [naam broer] (…). Zijn been was geamputeerd en hij had zorg nodig. Om voor hem te kunnen zorgen nam ik met toestemming van mevrouw (…) [gedaagde] (…), die de zus is van de heer [naam broer] , voornoemd, mijn intrek bij de heer [naam broer] .
Op basis van de communicatie met de heer en mevrouw [naam broer] moest ik de zorg en woonlasten betalen. De hypotheeklasten werden door mevrouw [naam broer] zelf betaald. Met mij heeft wijlen oom [naam broer] altijd gecommuniceerd over de eigendom van het huis. “Dat huis is van mijn zus, ik wens me niet in te schrijven op het adres, ongeacht of haar planning gewijzigd is.”
Deze verklaring is echter zeer summier en bovendien betwist door [eiseres 2] . Verder heeft [gedaagde] de stellingen van [eiseres 2] weliswaar uitdrukkelijk betwist, maar zij heeft haar betwisting nauwelijks toegelicht. Bovendien roept deze betwisting vragen op. Allereerst bevreemdt het de rechtbank dat [naam broer] vanaf 1999 tot aan zijn overlijden in maart 2017 in de woning heeft gewoond zonder huur te betalen aan [gedaagde] . Concreet zou dit betekenen dat [gedaagde] al die jaren geen rendement op haar investering heeft genoten, terwijl dit juist haar doel was van de aankoop van de woning. Daarnaast heeft zij de woning naar eigen zeggen gekocht om haar kinderen in Nederland onderdak te kunnen bieden. Deze uitleg van [gedaagde] valt echter niet te rijmen met de door haar dochter op de mondelinge behandeling van 29 oktober 2021 gegeven verklaring dat zij bij aankomst in Nederland wel in de woning wilde wonen, maar uiteindelijk bij haar vriend is ingetrokken omdat de woning al werd bewoond door haar oom ( [naam broer] ). Tot slot roept ook de verklaring van [gedaagde] omtrent de hypothecaire lening vragen op. Met haar stelling dat [gedaagde] de woning zelf heeft gefinancierd met het spaargeld van haar man dat onder andere afkomstig is van zijn baan, valt immers moeilijk te rijmen dat de hypothecaire lening niet op naam van haar man staat, maar alleen op haar eigen naam.
4.10.
De conclusie is dat de stelling van [eiseres 2] en de betwisting door [gedaagde] zodanig met elkaar in evenwicht zijn, dat bewijslevering hier duidelijkheid moet verschaffen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiseres 2] de bewijslast van haar stelling dat [naam broer] en [gedaagde] in 1999 hebben afgesproken dat [naam broer] de economische eigenaar van de woning was en dat [gedaagde] het juridisch eigendom van de woning na het overlijden van [naam broer] zou overdragen aan de kinderen van [naam broer] . De rechtbank zal [eiseres 2] derhalve toelaten tot het leveren van dit bewijs conform haar bewijsaanbod en zoals onder de beslissing is vermeld (hierna: de bewijsopdracht).
Getuigen
4.11.
De rechtbank merkt op dat het aan [eiseres 2] is om te bepalen hoeveel getuigen en in welke volgorde zij haar getuigen wenst te horen. Twintig getuigen, zoals [eiseres 2] in de dagvaarding heeft genoemd, lijkt echter wel een zeer groot aantal. Indien [eiseres 2] meer getuigen voorbrengt dan redelijkerwijs noodzakelijk is, kan de rechtbank op grond van artikel 170 lid 3 Rv daarmee bij de veroordeling in de kosten rekening houden. Ook kan de rechtbank het aantal te horen getuigen in het belang van een goede procesorde beperken. Om die reden wordt [eiseres 2] verzocht haar belangrijkste getuigen als eerste voor te brengen.
4.12.
De rechtbank bepaalt dat partijen, indien gewenst, net als tijdens de mondelinge behandeling, via videoverbinding bij het getuigenverhoor aanwezig kunnen zijn. De getuigen zelf zullen echter in beginsel in persoon moeten verschijnen. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.13.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat [eiseres 2] het bewijs, naast het horen van getuigen, ook kan leveren door stukken in het geding te brengen.
Artikel 22 Rv
4.14.
Vooruitlopend op het door [eiseres 2] te leveren bewijs, wordt hierbij reeds opgemerkt dat de rechtbank op bepaalde punten nadere toelichting van partijen behoeft voor de verdere beoordeling van het geschil. Conform artikel 22 lid 1 Rv beveelt de rechtbank dat [gedaagde] de nota van afrekening overlegt, die bij de aankoop van de woning door de notaris is afgegeven, alsook de leveringsakte van de woning. [gedaagde] zou deze stukken bij de notaris die de leveringsakte heeft gepasseerd moeten kunnen opvragen. Deze stukken kunnen geven inzicht in de herkomst van het contant betaalde gedeelte van de koopsom.
4.15.
Daarnaast hebben zowel [eiseres 2] als [gedaagde] verschillende stellingen ingenomen ten aanzien van de hypotheeklasten verbonden aan het huis. [eiseres 2] stelt dat [naam broer] vanaf de aankoop van de woning altijd de hypotheeklasten verbonden aan de woning heeft betaald. [gedaagde] betoogt daarentegen dat zij (en haar dochter) vanaf de aankoop van de woning altijd de hypotheeklasten verbonden aan de woning heeft (hebben) betaald. [gedaagde] heeft weliswaar rekeningafschriften overgelegd, maar die zijn zonder nadere toelichting nog onvoldoende (zie 4.9). Gelet op deze onduidelijkheid beveelt de rechtbank zowel [eiseres 2] als [gedaagde] om rekeningafschriften over de periode van de aankoop van de woning tot aan het overlijden van [naam broer] te overleggen met bijbehorende stukken en informatie, waaronder het rekeningnummer en het omschrijvingsnummer, waaruit blijkt dat [naam broer] respectievelijk [gedaagde] de hypotheeklasten heeft betaald.
Vooruitlopend op de bewijslevering
4.16.
Indien [eiseres 2] slaagt in de bewijsopdracht, dan komt vast te staan dat [naam broer] en [gedaagde] in 1999 hebben afgesproken dat [gedaagde] de woning na het overlijden van [naam broer] aan zijn kinderen ( [eiseres 2] en [intervenient] ) om niet zal overdragen. In dat geval is de door [eiseres 2] gevorderde verklaring voor recht (zie 3.1 sub a.) in beginsel toewijsbaar. Aangezien [eiseres 2] en [intervenient] echter onderling hebben afgesproken dat de woning toekomt aan [intervenient] en niet aan [eiseres 2] , ligt het voor de hand dat de rechtbank alsdan voor recht zal verklaren dat [gedaagde] verplicht is de woning niet aan [eiseres 2] maar aan [intervenient] over te dragen (zoals door [intervenient] gevorderd onder 3.5 sub c). Gelet op deze tussen [eiseres 2] en [intervenient] onderling gemaakte afspraak zou de vordering van [eiseres 2] zoals weergegeven onder 3.1 sub c. (de overdracht en levering van de woning aan [eiseres 2] ) dan bij gebrek aan belang worden afgewezen. Partijen zullen zich hierover in de conclusies na bewijslevering of tijdens de mondelinge behandeling na bewijslevering kunnen uitlaten.
4.17.
Indien [eiseres 2] niet slaagt in de bewijsopdracht, dan is de in 1999 tussen [naam broer] en [gedaagde] gemaakte afspraak niet komen vast te staan. In dat geval bestaat er geen grondslag voor de door [eiseres 2] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] de woning aan de kinderen van [naam broer] dient over te dragen (zie 3.1 sub a. en in het verlengde daarvan de vordering onder 3.1 sub c.) Deze vorderingen zullen dan worden afgewezen.
4.18.
Aan de orde is dan de subsidiaire vordering van [eiseres 1] en [eiseres 2] , die is gebaseerd op verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:99 BW. Aan deze vordering hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] ten grondslag gelegd dat [naam broer] door onafgebroken bezit van de woning eigenaar is geworden. Deze vordering kan niet slagen, aangezien [gedaagde] terecht heeft betwist dat sprake is geweest van bezit. [naam broer] heeft de woning immers niet voor zichzelf gehouden. Vaststaat dat de woning destijds aan [gedaagde] is geleverd, waarna zij in het Kadaster is ingeschreven als eigenaar en dat [naam broer] de woning gedurende een lange tijd heeft bewoond. Ook als [naam broer] met [gedaagde] had afgesproken dat hij de economische eigenaar van de woning was, is hij in juridische zin alleen houder/gebruiker geweest van de woning. Dat hij zich al die tijd als eigenaar heeft gedragen, in dat kader ook mededelingen aan derden in zijn nabije omgeving heeft gedaan en de lasten van de woning zou hebben betaald, zoals [eiseres 1] en [eiseres 2] betogen, maakt het voorgaande niet anders, omdat hij wist dat hij niet de juridische eigenaar was. Dit betekent dat de vordering van [eiseres 1] en [eiseres 2] onder 3.1 sub b dan zal worden afgewezen.
4.19.
Als [eiseres 2] niet slaagt in haar bewijsopdracht, moet verder de eigen vordering van [intervenient] op [gedaagde] worden beoordeeld. [intervenient] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 3 maart 2022 verklaard dat zijn vordering niet is gebaseerd op de gestelde afspraak uit 1999, maar op een afspraak die hij zelf na het overlijden van [naam broer] met [gedaagde] (en [naam zoon] ) zou hebben gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [intervenient] deze afspraak in het licht van de betwisting door [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de overgelegde WhatsApp-conversatie en e-mails blijkt niet van wilsovereenstemming tussen [gedaagde] en [intervenient] . Het is wel duidelijk dat over verschillende opties is gesproken (koop, schenking), maar dat deze gesprekken tot overeenstemming hebben geleid, blijkt daar niet uit. Ook verder heeft [intervenient] dit onvoldoende onderbouwd, zodat niet toegekomen wordt aan het door [intervenient] gedane bewijsaanbod. De vordering van [intervenient] onder 3.5 sub c kan dus slechts worden toegewezen als [eiseres 2] in haar bewijsopdracht slaagt.
Slotsom
4.20.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
5.De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
laat [eiseres 2] toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [naam broer] en [gedaagde] in of omstreeks 1999 hebben afgesproken dat [naam broer] de economische eigenaar van de woning was en dat [gedaagde] het juridisch eigendom van de woning na het overlijden van [naam broer] om niet zou overdragen aan zijn kinderen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 juni 2022voor uitlating door [eiseres 2] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
15 juni 2022voor uitlating door [eiseres 2] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiseres 2] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. H.J. Schaberg in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan Parnassusweg 280,
5.5.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
13 juli 2022voor het overleggen van
bescheidenzoals bepaald onder 4.13, 4.14 en 4.15, en eventuele andere
bewijsstukkenwaarop partijen een beroep zouden willen doen,
13 juli 2022voor het overleggen van
bescheidenzoals bepaald onder 4.13, 4.14 en 4.15, en eventuele andere
bewijsstukkenwaarop partijen een beroep zouden willen doen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de tussenkomst
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.