ECLI:NL:RBAMS:2023:8234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
13/083009-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot tenuitvoerlegging van een Canadese rechterlijke beslissing inzake afpersing en kinderpornografie

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verlof tot tenuitvoerlegging werd verleend voor een rechterlijke beslissing van het Supreme Court of British Columbia (Canada) van 14 oktober 2022. Deze beslissing hield in dat de veroordeelde, die tussen november 2009 en februari 2012 een minderjarig slachtoffer heeft afgeperst en gedwongen tot pornografische camshows, een gevangenisstraf van dertien jaar kreeg opgelegd. De rechtbank heeft de Canadese straf omgezet naar Nederlandse maatstaven en een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing was, omdat het hier niet ging om een 'schuldigverklaring aan een misdrijf of overtreding', maar om de omzetting van de Canadese straf.

De zaak kwam aan het licht toen de veroordeelde in Canada werd aangeklaagd en uiteindelijk werd veroordeeld voor zijn daden. De rechtbank heeft de identiteit van de veroordeelde vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de toelaatbaarheid van de vordering van de Canadese autoriteiten beoordeeld en vastgesteld dat aan alle vereisten voor de tenuitvoerlegging is voldaan. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de detentieomstandigheden in Canada in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf van zes jaar passend is, rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken in Nederland worden opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor strafkorting vanwege de detentieomstandigheden in Canada. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/083009-23
Datum uitspraak: 21 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van
2 mei 2023 en strekt onder meer tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een rechterlijke beslissing van
the Supreme Court of British Columbia(Canada) van
14 oktober 2022. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroordeling tot een
vrijheidsbenemende straf van dertien jaren van:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
verder te noemen: veroordeelde.

1.Procesgang

Zitting op 29 juni 2023
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2023. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht op de zitting te worden gehoord. Zijn gemachtigde raadslieden,
mr. R. Malewicz en mr. S.J. Linck, beiden advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, waren op de zitting aanwezig.
Tussenuitspraak op 13 juli 2023
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 13 juli 2023 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Canadese autoriteiten nadere informatie op te vragen over de datum waarop veroordeelde in Canada, als hij daar de gevangenisstraf van dertien jaren zou ondergaan, zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid vervroegd (al dan niet voorwaardelijk) in vrijheid zou worden gesteld.
Zitting op 7 december 2023
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 7 december 2023. De veroordeelde heeft wederom afstand gedaan van zijn recht op de zitting te worden gehoord. Zijn gemachtigde raadslieden en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, waren op de zitting aanwezig.

2.Identiteit veroordeelde

De rechtbank heeft de identiteit van veroordeelde onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat veroordeelde de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Toelaatbaarheid

3.1
Verzoek van Canadese autoriteiten en grondslag
De Canadese autoriteiten hebben de overdracht en tenuitvoerlegging verzocht van de rechterlijke beslissing van
the Supreme Court of British Columbiavan 14 oktober 2022. Deze rechterlijke beslissing is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
3.2
Nog geen detentie in verband met de Canadese strafzaak
Veroordeelde is op 7 december 2020 via een voorlopige terbeschikkingstelling feitelijk uitgeleverd aan Canada voor de vervolging die tot de hiervoor genoemde rechterlijke beslissing heeft geleid. Bij de uitlevering heeft Canada de garantie verstrekt dat indien veroordeelde na uitlevering tot een vrijheidsstraf zou worden veroordeeld, hij deze straf in Nederland kan ondergaan en dat Nederland de Canadese straf mag omzetten naar Nederlandse maatstaven. Na de veroordeling op 14 oktober 2022 is hij op 16 december 2022 weer naar Nederland gebracht.
Veroordeelde heeft in Nederland niet in uitleveringsdetentie gezeten en evenmin in Nederland detentie ondergaan in de procedure die ziet op de tenuitvoerlegging in Nederland en omzetting van de hem in Canada opgelegde gevangenisstraf.
Verder heeft veroordeelde in Canada geen detentie ondergaan in de Canadese strafzaak. In het Canadese vonnis overweegt de Canadese rechter in dit verband onder 54:
“Mr. [veroordeelde] was temporarily surrendered by the Netherlands to Canada for the purpose of the prosecution of the Canadian offences related to [slachtoffer] . On December 7, 2020, he was arrested on the Canadian charges upon his arrival in Canada. He has remained in custody and has continued to serve his Dutch custodial sentence while in Canada.”
en onder 169:
“Having made the Dutch and Canadian sentences consecutive”
Verder is bij e-mail van 27 juni 2023 namens de officier van justitie aan de Canadese autoriteiten gevraagd – zakelijk weergegeven – of het juist dat is dat veroordeelde in Canada gedetineerd is geweest op grond van de Nederlandse veroordeling en niet op grond van de Canadese strafzaak. Hierop hebben de Canadese autoriteiten bij e-mail van 27 juni 2023 geantwoord:
“We can confirm that Mr. [veroordeelde] was detained in Canada following the temporary surrender under the Extradition Act. He did not serve time in Canada in relation to his Canadian conviction nor was he given any pre‐trial credits.”
Veroordeelde verblijft al sinds 13 januari 2014 onafgebroken in detentie. Hij is toen in een Nederlandse strafzaak aangehouden en sindsdien gedetineerd in die zaak. Die detentie in de Nederlandse strafzaak is, zoals hiervoor is gebleken, tijdens zijn verblijf in Canada niet onderbroken. Hij heeft in Canada een deel van de gevangenisstraf, die hem is opgelegd in de Nederlandse strafzaak, ondergaan. Hij ondergaat nu nog steeds de hem in die zaak opgelegde gevangenisstraf van tien jaar en 243 dagen. De rechtbank heeft op 10 augustus 2023, nadat de rechtbank al twee keer vorderingen tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) had toegewezen, de vordering tot het achterwege laten van de VI in die Nederlandse strafzaak toegewezen. Veroordeelde moet de in die zaak opgelegde gevangenisstraf van tien jaar en 243 dagen dus volledig ondergaan. Volgens informatie van de officier van justitie moet veroordeelde nog tot augustus/september 2024 de gevangenisstraf in de Nederlandse strafzaak ondergaan.
3.3
Nationaliteit veroordeelde
Veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Strafbaarheid van de feiten
Inleiding
De rechtbank constateert dat de rechterlijke beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt
gevraagd, is gewezen ten aanzien van feiten die naar Canadees recht strafbaar zijn.
De beslissing ziet op de volgende strafbare feiten naar Canadees recht:
extortion
possession of child pornography for the purpose of distribution;
possession of child pornography;
child luring
criminal harassment.
Er is een straf opgelegd voor de onder 1, 2, 4 en 5 genoemde strafbare feiten. Voor het onder 3 genoemde strafbare feit is geen straf opgelegd vanwege
the Kienapple principle. De rechtbank begrijpt dat dit te maken heeft met samenloop naar Canadees recht met het onder 2 genoemde strafbare feit.
De rechtbank moet beoordelen of de feiten waarvoor de straf is opgelegd ook strafbaar zijn naar Nederlands recht. De raadsman heeft opgemerkt dat in het dossier geen tenlastelegging of bewezenverklaring is opgenomen en dat hij daarom met het oog op de beoordeling van de strafbaarheid van de feiten een tenlastelegging heeft verstrekt, die hij heeft verkregen via de Canadese advocaat van veroordeelde. De rechtbank zal voor de vaststelling van de feiten waarvoor de straf is opgelegd, uitgaan van deze tenlastelegging, (vooral) de strafmotivering in het vonnis en de
Official Version of the Offence, opgenomen in de
Certified Case Summary.
Ten aanzien van feit 1: extortion
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die ten grondslag liggen aan het Canadese strafbare feit
extortionnaar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en naar Nederlands recht de volgende kwalificatie opleveren:
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt.
Deze kwalificatie is in overeenstemming met het standpunt van de raadsman. Anders dan de
officier van justitie ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in de omschrijving van de
feiten in het Canadese vonnis die steun geven aan een voltooide vorm van het hiervoor
genoemde delict..
Ten aanzien van feiten 2 en 3: possession of child pornography for the purpose of
distribution en possession of child pornography
De rechtbank stelt vast dat de Canadese strafbare feiten
possession of child pornography for
the purpose of distributionen
possession of child pornographyzien op handelingen door
veroordeelde met betrekking tot:
  • een filmpje van [slachtoffer] met ontblote borsten;
  • een screenshot van voornoemd filmpje;
  • een afbeelding van [slachtoffer] in een string;
  • een afbeelding van [slachtoffer] , die bedekt is en haar hand in haar schaamstreek heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die ten grondslag liggen aan deze Canadese
strafbare feiten naar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde
strafbaar zijn en naar Nederlands recht de volgende kwalificaties opleveren:
de eendaadse samenloop van:
een afbeelding – of een gegevensdrager bevattende een afbeelding – van een seksuele
gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft
bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden en aanbieden
en
e
en afbeelding – of een gegevensdrager bevattende een afbeelding – van een seksuele
gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft
bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.
Deze kwalificatie is wat betreft het filmpje en de screenshot in overeenstemming met de
standpunten van de officier van justitie en de raadsman.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie vindt de rechtbank dat ook de twee
afbeeldingen van [slachtoffer] naar Nederlands recht als kinderpornografisch moeten
worden aangemerkt. Bezien in samenhang met het filmpje en de screenshot en gelet op de
poses op de afbeeldingen is sprake van een seksuele gedraging van [slachtoffer] op de
afbeeldingen. De handelingen van veroordeelde met betrekking tot die afbeeldingen vallen
dus ook onder de hiervoor genoemde kwalificaties.
Ten aanzien van feit 4: child luring
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die ten grondslag liggen aan het Canadese strafbare feit
child luringnaar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en naar Nederlands recht de volgende kwalificaties opleveren:
door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een
communicatiedienst een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden
dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een ontmoeting voorstellen
met het oogmerk van ontuchtige handelingen met die persoon te plegen of een
afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die persoon is betrokken, te
vervaardigen, terwijl hij enige handeling onderneemt gericht op het verwezenlijken
van die ontmoeting
en
poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
De officier van justitie gaat ook uit van de eerstgenoemde kwalificatie. De raadsman heeft deze kwalificatie niet genoemd. De rechtbank vindt dat de omschrijving van de feiten in het Canadese vonnis deze kwalificatie opleveren.
De laatstgenoemde kwalificatie is in overeenstemming met het standpunt van de raadsman.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in de
omschrijving van de feiten in het Canadese vonnis die steun geven aan een voltooide vorm
van het hiervoor genoemde delict.
Ten aanzien van feit 5: criminal harassment
De rechtbank is van oordeel dat de feiten die ten grondslag liggen aan het Canadese strafbare feit
criminal harassmentnaar Nederlands recht als een zelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar zijn en naar Nederlands recht de volgende kwalificatie opleveren:
belaging.
Deze kwalificatie is in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie. De raadsman vindt echter dat naar Nederlands sprake is van bedreiging. De rechtbank vindt dat uit de omschrijving van de feiten in het Canadese vonnis naar voren komt dat de kern is dat veroordeelde stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . De kwalificatie belaging is daarom passend.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat ten aanzien van feiten 1 en 5 sprake is van eendaadse samenloop. De rechtbank deelt die opvatting van de raadsman. Uit de omschrijving van de feiten in het Canadese vonnis blijkt dat de belaging van [slachtoffer] door veroordeelde een middel was waarmee hij heeft geprobeerd haar ontuchtige handelingen te laten plegen.
3.5
Instemming veroordeelde
Veroordeelde heeft verklaard mee te werken aan deze procedure en heeft op 26 oktober 2022, door ondertekening van een schriftelijk verzoek, ingestemd met zijn overbrenging naar Nederland.
3.6
Slotsom
De tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing van
the Supreme Court of British Columbiavan 14 oktober 2022 dient toelaatbaar te worden verklaard nu aan alle daarvoor in het toepasselijk verdrag en de wet gestelde vereisten is voldaan. Het verlof tot de tenuitvoerlegging van deze rechterlijke beslissing zal op na te melden wijze worden verleend.

4.Motivering van de strafoplegging

4.1
Inleiding
Aan veroordeelde is in een Nederlandse strafzaak (in beroep) bij arrest van 14 december 2018 van het gerechtshof in Amsterdam een gevangenisstraf van tien jaar en 243 dagen opgelegd. Dit arrest en de rechterlijke beslissing van
the Supreme Court of British Columbiavan
14 oktober 2022 zien op gelijksoortige strafbare feiten. Het gaat om – in de kern – het afpersen van minderjarige meisjes door contact met hen te zoeken via internet/webcam, vervolgens seksueel getinte afbeeldingen/filmpjes van die meisjes te verkrijgen en daarna te dreigen met het openbaar maken van die afbeeldingen/filmpjes en dat ook daadwerkelijk te doen. De Nederlandse strafzaak ziet op vele (Nederlandse en buitenlandse) slachtoffers. De Canadese strafzaak ziet op één slachtoffer, de Canadese [slachtoffer] . Veroordeelde is op
13 januari 2014 in de Nederlandse strafzaak aangehouden en op 17 april 2015 is hij aangeklaagd in de Canadese strafzaak. Op 10 juni 2015 heeft Canada om de uitlevering van veroordeelde verzocht om hem te berechten in de Canadese strafzaak. De Nederlandse strafzaak verkeerde op dat moment nog in de vervolgingsfase. De raadsman heeft tevergeefs getracht de vervolging voor de toen nog vermeende strafbare feiten ten aanzien van [slachtoffer] door Canada aan Nederland te laten overdragen. Daarbij heeft hij onder meer de gelijksoortigheid van de beschuldigingen en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) naar voren gebracht. De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 juni 2016 de verzochte uitlevering van veroordeelde toelaatbaar verklaard. De raadsman heeft in de uitleveringszaak het verweer gevoerd dat gelet op de vervolging van veroordeelde in de Nederlandse strafzaak op grond van de goede rechtsbedeling en het wederkerigheidsbeginsel de uitlevering moet worden geweigerd en de rechtbank verzocht te bepalen dat veroordeelde in Nederland zou worden vervolgd voor de beschuldigingen waarop het uitleveringsverzoek ziet. De rechtbank heeft dat verweer verworpen. In de Canadese strafzaak hebben de Canadese advocaten het arrest in de Nederlandse strafzaak naar voren gebracht en bepleit – kort samengevat – dat dit tot (forse) strafmatiging in de Canadese strafzaak zou moeten leiden. De Canadese rechter heeft in zijn vonnis de Nederlandse veroordeling uitgebreid besproken, uiteindelijk oplegging van een gevangenisstraf van dertien jaar passend geacht en daarbij bepaald – kort samengevat – dat veroordeelde de Nederlandse en Canadese vrijheidsstraf niet gelijktijdig maar opeenvolgend moet ondergaan (
“Having made the Dutch and Canadian sentences consecutive”). Daarnaast heeft de Canadese rechter acht
ancillary ordersopgelegd.
In de
Certified case summary of foreign national transfer to The Netherlandsis als
Official Version of the Offencewaarop het Canadese vonnis ziet, vermeld:
“Between November 2009 and February 2012, Mr. [veroordeelde] used 22 online aliases on four different social media platforms to extort and lure [slachtoffer] (who was only twelve years old) into performing pornographic cam shows for him. He extorted [slachtoffer] by persistent and harassing threats that he would distribute images and videos of her, which he did when she refused to comply with his demands. Mr. [veroordeelde] distributed child pornographic materials depicting [slachtoffer] to her friends, family and community.”
De Canadese autoriteiten hebben, onder meer naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank, de volgende informatie verstrekt over de regeling van vervroegde invrijheidstelling in Canada en de toepassing daarvan op de gevangenisstraf van veroordeelde in het geval hij die straf in Canada zou ondergaan.
Bij e-mail van 27 juni 2023:

Had Mr. [veroordeelde] ’s sentence been executed in Canada, he would have been eligible for the following conditional releases:
Unescorted Temporary Absence: 2024/12/13
Day Parole Eligibility Date: 2026/08/12
Full Parole Eligibility Date: 2027/02/12
Statutory Release Date: 2031/06/14**
Warrant Expiry Date: 2035/10/13**
**The only mandatory release dates, for this sentence, are the statutory release and warrant expiry dates.”
Bij e-mail van 24 juli 2023:
“We can confirm that the various eligibility dates were calculated from the date of sentencing (October 14, 2022).
In Canada, under the Corrections and Conditional Release Act (CCRA), all offenders must be considered for some form of conditional release during their sentence. All eligibility release dates are dates on which an inmate has completed serving the portion of the term of imprisonment required to be served before he may be considered for release on either temporary absence, day parole, or full parole, as the case may be.
As described in the email below, Mr. [veroordeelde] would have been eligible for different forms of release at different periods. Unescorted temporary absence (UTA) occurs when an inmate leaves the institution unaccompanied by staff for a limited duration. To receive a UTA, the offender must apply to the Parole Board of Canada (PBC). UTA’s are discretionary in that the PBC may grant or refuse this type of release.
Day parole provides offenders with the opportunity to take part in ongoing community-based activities. Usually the offender resides at a correctional institution or community-based residential facility and must return to said facility on a daily basis. Full parole allows an offender to serve part of their sentence in the community, under conditions. To receive
day or full parole, an offender must apply to the PBC. The PBC assesses the case and grants parole only when the offender’s risk is assessed as being acceptable and manageable in the community.
Finally, statutory release (SR), is a mandatory form of release available to offenders serving determinate sentences, subject to limited exceptions. SR allows offenders to serve the final third of their sentence in the community, subject to conditions similar to those imposed on offenders on parole. Certain inmates may remain detained in a penitentiary during their period of statutory release until the end of their sentence (WED) if the PBC finds there are reasonable grounds to believe that an offender is likely to commit before the end of their sentence:

An offence causing death or serious harm;

A sexual offence involving a child; or

A serious drug offence.
Offenders on statutory release are inmates who:

did not apply for release on parole

were denied release on parole by the PBC.”
Bij e-mail van 28 augustus 2023:
“Unfortunately, the Correctional Service of Canada (CSC) cannot provide specific dates of probable release as requested by the Dutch authorities. Further to internal consultation, we can provide added clarification.
Please be advised that Temporary Absences, Day Parole, and Full Parole are conditional release eligibility dates in that offenders must apply for the release, which will take effect only if the Parole Board of Canada (PBC) grants conditional release to the offender. The PBC has sole jurisdiction over these decisions and must consider a variety of factors, including an offender’s behaviour while under sentence. CSC cannot opine on the likelihood of the PBC granting conditional release as this is outside of its jurisdiction and is based on a multitude of factors that cannot be assessed hypothetically.
Statutory release is a legislated release which requires an offender to be released on a specific date which is established at the 2/3’s point of the determinate sentence, also known as a sentence of fixed length (i.e. 3 years, 8 years etc). Release at the established statutory release date will occur unless the offender is already subject to day parole or full parole release, the offender received a life or indeterminate sentence or the offender has been detained in custody
until expiration of their sentence by Parole Board of Canada. For detention to expiration of sentence to occur, an offender serving a determinate sentence may be referred by CSC to the Parole Board of Canada if CSC believes, on reasonable grounds, that an offender is likely to commit before the end of their sentence an offence causing death or serious harm, a sexual offence involving a child, or a serious drug offence. As with other forms of conditional release, the PBC has sole jurisdiction over these decisions to detain an offender serving an indeterminate sentence until expiration of that sentence.
Further to the above explanation, the probability of release cannot be assessed based on an offenders’ index offence.”
4.2
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat in plaats van de buitenlandse sanctie dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden. Dit heeft hij als volgt onderbouwd.
Allereerst is van belang dat in deze procedure artikel 63 Sr niet van toepassing is (zie ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8135, NJ 2004/12 en HR 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:306 en HR:2019:1458 en HR:2009:BG9198). De veroordeling in de Nederlandse strafzaak bij arrest van 14 december 2018 van het gerechtshof in Amsterdam tot de maximale gevangenisstraf tien jaar en 243 dagen kan dus niet in dat kader worden meegewogen.
Vervolgens moet worden bezien wat naar Nederlandse maatstaven een passende straf zou zijn. Daarbij moet rekening gehouden met de ernst van de feiten zoals verwoord in het Canadese vonnis en de gevolgen voor het slachtoffer, die zelfmoord heeft gepleegd, en voor de nabestaanden. Ook de strafmotivering in de Nederlandse strafzaak is van belang en daaruit volgt dat de strafmaatoverwegingen in de Canadese zaak de duidelijke kenmerken bevatten van wat veroordeelde systematisch heeft gedaan: het vertrouwen winnen van een slachtoffer dat zwakker is dan hij, en daar vervolgens op hardvochtige wijze misbruik van maken, met desastreuze gevolgen voor het leven van het slachtoffer. Ook de oriëntatiepunten voor strafoplegging voor de rechtbanken en de richtlijnen voor strafvordering, voor zover van toepassing op de feiten waarvoor de Canadese straf is opgelegd, zijn relevant. Verder bieden de straffen die zijn opgelegd in enkele vergelijkbare zaken een kader voor een passende strafoplegging. Tot slot moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat veroordeelde niet heeft meegewerkt aan enige vorm van rapportage. Al het voorgaande afwegende, zou naar Nederlandse maatstaven een gevangenisstraf van vier jaar passend zijn.
Er moet vervolgens ook rekening worden gehouden met internationale gevoeligheden en dat maakt dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van zes jaar passend is.
Vanwege de omstandigheid dat veroordeelde een deel van de hem in de Nederlandse strafzaak opgelegde gevangenisstraf in Canada heeft moeten ondergaan, is nog een korting van één jaar passend.
Tot slot is nog een korting van een half jaar passend. Daartoe zijn de detentieomstandigheden in Canada redengevend. Ook is van belang dat nu in Nederland een straf wordt opgelegd voor feiten die in de periode van 2009 tot en met 2012 zijn gepleegd, terwijl veroordeelde in 2016, dus nadat die feiten zijn gepleegd, in Nederland (in eerste aanleg) is veroordeeld in een andere zaak.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de informatie die is verstrekt over de vervroegde invrijheidstelling van de opgeëiste persoon in het geval hij de straf in Canada zou hebben ondergaan, geen aanleiding geeft de gevangenisstraf verder te matigen.
De officier van justitie gaat er vanuit dat het in deze procedure alleen gaat om de omzetting van de gevangenisstraf van dertien jaar en dat de door de Canadese rechter opgelegde
ancillary ordersgeen rol spelen. Hij heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Standpunt van de verdediging
Primair: toepassing artikel 9a Sr
De samenloopregeling van artikel 57 Sr is van toepassing ten aanzien van de feiten waarop het Canadese vonnis ziet. Deze bepaling is gelet op artikel 63 Sr ook van toepassing op de samenloop van de feiten waarop het Canadese vonnis ziet met de feiten waarvoor veroordeelde in Nederland is berecht. De feiten waarvoor veroordeelde in Canada is berecht, zijn namelijk gepleegd voordat het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2018 vonnis heeft gewezen in de Nederlandse strafzaak en hadden dus in die zaak kunnen worden meegenomen. Voor zover in jurisprudentie is bepaald dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in een omzettingsprocedure gaat dat niet op in deze zaak. Die jurisprudentie ziet op buitenlandse vonnissen, waarmee rekening zou moeten worden gehouden. In deze zaak gaat het echter om een Nederlandse veroordeling, waarmee rekening moet worden gehouden. Van belang is verder dat het gelet op de gelijksoortigheid van de feiten en het beschikbare bewijs volkomen logisch was geweest om veroordeelde voor de feiten, die nu in Canada zijn berecht, ook in Nederland te berechten. De zaak tegen [slachtoffer] is kunstmatig losgekoppeld van de Nederlandse strafzaak. Dat mag niet tot gevolg hebben dat het bepaalde in artikel 57 Sr wordt omzeild. Artikel 63 Sr biedt daarvoor de oplossing omdat die bepaling juist is bedoeld om de omzeiling van artikel 57 Sr te voorkomen.
De toepassing van artikel 63 Sr moet ertoe leiden dat de in Canada opgelegde vrijheidsstraf wordt omgezet naar een gevangenisstraf van 0 dagen. Het gerechtshof Amsterdam heeft in de Nederlandse strafzaak, rekening houdende met artikel 57 Sr, namelijk al de maximaal mogelijk op te leggen gevangenisstraf opgelegd. Gelet op de cumulatiebeperkingen die volgen uit de artikelen 57 en 63 Sr moet toepassing worden gegeven aan het rechterlijk pardon van artikel 9a Sr.
Subsidiair: gevangenisstraf van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk passend
Als de rechtbank vindt dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in deze omzettingsprocedure, dan moet de Canadese gevangenisstraf van dertien jaar worden aangepast naar Nederlandse maatstaven.
De samenloopregeling van artikel 57 Sr is dan wel van toepassing op de feiten waarop de Canadese veroordeling ziet en dat maakt dat de maximumstraf die kan worden overgenomen een gevangenisstraf van zeven jaar, drie maanden en tien dagen is [1] . De straf moet echter nog verder worden gematigd gelet op het volgende.
In Canada is, ook voor Canadese begrippen, een exorbitant hoge straf opgelegd. Gelet op de overwegingen van de Canadese rechter komt dit mogelijk door de zelfmoord van [slachtoffer] . Dit is opmerkelijk, omdat in de Final Instructions to the Jury staat: “
’s death, and the circumstances of her death, are not part of this trial.”De dood van [slachtoffer] moet niet worden meegewogen bij het bepalen van de straf naar Nederlandse maatstaven.
Met de omstandigheid dat twee afbeeldingen naar Nederlands recht niet als kinderpornografisch kunnen worden aangemerkt, moet ook rekening worden gehouden.
Verder volgt uit de richtlijn van het Openbaar Ministerie en de Nederlandse jurisprudentie in vergelijkbare zaken de Nederlandse maatstaf.
Dat de zaak van [slachtoffer] is losgetrokken van de Nederlandse strafzaak, waarin veroordeelde voor gelijksoortige feiten is berecht, moet ook worden meegewogen. Dit heeft ertoe geleid dat de procedures lang hebben geduurd.
Ook van belang is dat veroordeelde zware detentieomstandigheden heeft moeten ondergaan in Canada en dat sprake is van privacy schending door het verstrekken van zeer persoonlijke informatie door Canadese autoriteiten aan de media.
Verder heeft veroordeelde in de Nederlandse VI-zaken niet willen meewerken, omdat alles wat hij zou zeggen in Nederland tegen hem zou kunnen worden gebruikt in Canada. Dit is een begrijpelijke houding en heeft ertoe geleid dat de VI in de Nederlandse strafzaak is uitgesteld.
Uit de letters of support van de moeder, zus en beste vriend van veroordeelde blijkt voorts dat bij vrijlating van veroordeelde er meteen een sterk netwerk van familie en vrienden klaarstaat om veroordeelde op te vangen met onderdak, geld, transport en mentale ondersteuning. Dit verlaagt de recidivekans.
Alles afwegende, is omzetting naar een gevangenisstraf van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend.
Verzoek ten aanzien van ancillary orders
Bij zowel het primair als subsidiair verzochte wordt tevens verzocht de bij de strafmotivering opgesomde bevelen (court orders) niet over te nemen, nu dat niet kan naar Nederlands recht, en dit ook expliciet op te nemen in de omzettingsbeslissing.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Omzetting van de straf
De rechtbank houdt bij de omzetting naar een Nederlandse straf om te beginnen rekening met de in Canada opgelegde straf en hoogte daarvan.
Bij de vaststelling van de duur van de straf neemt de rechtbank verder in overweging dat de Nederlandse overheid er regelmatig en nadrukkelijk voor waarschuwt dat aan het plegen van strafbare feiten in het buitenland grote risico's zijn verbonden, gezien de veelal aanzienlijk hogere straffen die daar worden opgelegd. Door zich in Canada aan voornoemde delicten schuldig te maken, althans de delicten te plegen ten aanzien van een slachtoffer in Canada, heeft veroordeelde het risico genomen daarvoor zwaarder te worden gestraft dan in Nederland. Dit risico is voor zijn rekening.
Strafmodaliteit en duur
De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de bepaling van de duur daarvan, uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur. Gezien de bewezenverklaring gaat het om het tussen november 2009 en februari 2012 op verschillende sociale mediaplatforms door veroordeelde afpersen van [slachtoffer] , die pas twaalf jaar oud was, en haar verleiden tot het uitvoeren van pornografische camshows voor hem. Hij perste [slachtoffer] af door aanhoudende en intimiderende dreigementen dat hij afbeeldingen en video's van haar zou verspreiden, wat hij deed toen zij weigerde aan zijn eisen te voldoen. Veroordeelde verspreidde kinderpornografisch materiaal waarin [slachtoffer] werd afgebeeld onder haar vrienden, familie en gemeenschap. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de overige omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, zoals vastgesteld in het Canadese vonnis.
De rechtbank stelt verder vast geen inzicht te hebben in de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde. Hij is, ook nadat de Canadese rechter uitspraak deed, in de onderhavige procedure niet op de zitting verschenen om zijn actuele persoonlijke omstandigheden toe te lichten. De raadsman heeft wel verklaringen van de moeder, zus en beste vriend van veroordeelde overgelegd. Deze verklaringen zijn echter in de Canadese strafzaak overgelegd en dus niet actueel. Gelet hierop en omdat de informatie niet uit objectieve bronnen afkomstig is, hecht de rechtbank aan die verklaringen niet de strafmatigende betekenis die de raadsman eraan hecht.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken in Nederland worden opgelegd en die doorgaans lager zijn dan de in Canada aan veroordeelde opgelegde straf.
De rechtbank stelt voorts vast dat artikel 63 Sr niet van toepassing is in deze procedure nu zij niet komt tot een “schuldigverklaring aan een misdrijf of overtreding” in de zin van die bepaling, maar tot een omzetting van de Canadese straf naar een Nederlandse straf. [2] Het verzoek van de raadsman om met toepassing van dit artikel rekening te houden met het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018 wordt dus niet ingewilligd. De Canadese rechter heeft overigens de Nederlandse veroordeling wel bij zijn beoordeling betrokken. Met dit gegeven zal de rechtbank, bij het bepalen van een passend en geboden straf, dan ook rekening houden.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar passend. De straf is aanzienlijk lager dan de in Canada opgelegde straf, omdat de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de straffen die in Nederland in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor strafkorting vanwege de detentie(omstandigheden) in Canada. Daarom wijkt de rechtbank af van de vordering van de officier van justitie.
De informatie die is verstrekt over de vervroegde invrijheidstelling van de opgeëiste persoon in het geval hij de straf in Canada zou hebben ondergaan, geeft geen aanleiding de gevangenisstraf verder te matigen.
Geen omzetting ten aanzien van de ancillary orders
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat het in deze procedure alleen gaat om de omzetting van de gevangenisstraf van dertien jaar en dat de door de Canadese rechter opgelegde
ancillary ordersgeen rol spelen.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

de artikelen 45, 55, 57, 240b, 246, 248, 248a, 248e en 285b van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 3, 20, 27, 28, 29, 30, en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
de artikelen 2, 3, 6 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten te Straatsburg op 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, Trb. 1987, 163).

6.Beslissing

VERKLAART TOELAATBAARde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van
the Supreme Court of British Columbia(Canada) van 14 oktober 2022 opgelegde gevangenisstraf en verleent daartoe verlof.
LEGT OPeen gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaar.
Aldus gewezen door:
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2023.

Voetnoten

1.De raadsman gaat hierbij nog uit van enkele andere kwalificaties dan de kwalificaties die de rechtbank heeft vastgesteld.
2.HR 27 maart 1990,