ECLI:NL:RBAMS:2023:8184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
13/061007-23 (zaak A) en 13/011620-22 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en diefstal van motoren in Amsterdam

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van deelneming aan een criminele organisatie en diefstal van motoren. De verdachte was van juni 2021 tot en met februari 2023 betrokken bij een organisatie die zich professioneel bezighield met de diefstal, heling en witwassen van motoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een gestructureerd samenwerkingsverband vormde, waarbij hij verschillende rollen vervulde, zoals het uitvoeren van voorverkenningen en het huren van voertuigen voor het transport van gestolen motoren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie zwaar hebben meegewogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij de rechtbank de vorderingen van de officieren van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/061007-23 (zaak A) en 13/011620-22 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 13/134040-21 en 13/040574-19
Datum uitspraak: 14 december 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 juli 2023, 28 september 2023 en 30 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officieren van justitie, mr. A.L. Wagenaar en mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.C. van Klaveren, advocaat in Amsterdam naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
In zaak A:
Feit 1:
deelneming aan een criminele organisatie bestaande uit onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het stelen van motoren in vereniging, opzetheling van motoren en het witwassen van motoren in de periode van 1 april 2021 tot en met 27 februari 2023 in Amsterdam;
Feit 2 primair:
diefstal in vereniging van twee motoren met braak/verbreking op 6 augustus 2021 in Leiden;
subsidiair:
heling van twee motoren in vereniging op 6 augustus 2021 in Leiden;
Feit 3 primair:
diefstal in vereniging van twee motoren met braak/verbreking op 1 juni 2022 in Amsterdam;
subsidiair:
heling van twee motoren in vereniging op 1 juni 2022 in Amsterdam;
Feit 4 primair:
diefstal in vereniging van een motor met braak/verbreking op 12 juni 2021 in Amstelveen;
subsidiair:
medeplichtigheid aan diefstal in vereniging van een motor met braak/verbreking op 12 juni 2021 in Amstelveen.
In zaak B:
diefstal in vereniging van een motor met braak/verbreking op 16 februari 2021 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In 2021 is door de politie – naar aanleiding van onevenredig veel aangiften van motordiefstallen in Amsterdam – het opsporingsonderzoek NOMOTO gestart. In het kader van dat onderzoek is verdachte, samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 14 augustus 2021 op heterdaad aangehouden voor de diefstal van een motor in Amsterdam. Naar aanleiding van deze aanhoudingen zijn de telefoons van de drie verdachten in beslag genomen en onderzocht. Uit de data op deze telefoons kwamen aanwijzingen naar voren dat de verdachten zich samen met andere mogelijke betrokkenen op grote schaal bezighielden met motordiefstallen in Amsterdam en omstreken, die op georganiseerde wijze werden uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geleid tot de verdenking dat een min of meer vaste groep van personen betrokken was bij 53 motordiefstallen gepleegd in de afgelopen jaren in Amsterdam en omstreken, waarbij de werkwijze op grote lijnen telkens overeenkwam. In zes van deze zaken wordt verdachte ook verdacht van het medeplegen van de diefstallen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie (zaak A, feit 1), en aan de diefstal in vereniging met braak of verbreking van zes motoren (zaak A, feiten 2, 3 en 4 en zaak B).
4.2
Het onder feit 1 (zaak A) ten laste gelegde
4.2.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de periode van 1 april 2021 tot en met 27 februari 2023. Er is sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat het stelen, helen en witwassen van motoren tot oogmerk had. Hierbij werd telkens een vergelijkbare werkwijze gebruikt. Verdachte heeft binnen dat samenwerkingsverband meerdere rollen vervuld. Hij heeft verschillende voorverkenningen gedaan, waarbij hij foto’s en filmpjes van motoren heeft verstuurd naar andere leden van de organisatie die de motoren probeerden te verkopen via chatapplicaties. Ook was verdachte betrokken bij de diefstallen zelf en heeft hij busjes gehuurd waarmee de gestolen motoren werden vervoerd. Doordat verdachte op deze manier betrokken was bij meerdere motordiefstallen, heeft hij deelgenomen en bijgedragen aan het oogmerk van de criminele organisatie. De officieren van justitie hebben hierbij verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de bijbehorende bijlagen en zaaksdossiers 2, 6, 7, 8, 10, 11, 13, 18, 20 en 21.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, omdat geen sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waaraan verdachte heeft deelgenomen. Dat er veel motordiefstallen met een vergelijkbare werkwijze zijn gepleegd, maakt niet dat die allemaal tezamen kunnen worden gekwalificeerd als een duurzaam samenwerkingsverband. Er is geen leider, geen structuur, geen hiërarchie en niet elke betrokkene heeft zijn eigen taak en verantwoordelijkheid. Verdachte heeft op de tenlastelegging slechts twee zaken met [medeverdachte 3] staan en nul met [medeverdachte 1] . Verder staat op de tenlastelegging van verdachte maar één zaak met [medeverdachte 2] .
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader ten aanzien van artikel 140 Sr
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [1]
Feiten en omstandigheden
Aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot artikel 140 Sr, de 22 zaaksdossiers en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. [2]
Blijkens de stukken in het dossier is vanaf 12 juni 2021 sprake geweest van een samenwerking tussen met name verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [3] Daarnaast komen in het dossier ook andere personen (al dan niet in afwisselende samenstelling) in beeld. Deze groep personen hield zich op grote schaal bezig met de diefstal van motoren, waarbij ieder van hen één of meerdere rollen vervulden. In het dossier bevinden zich (samenvattingen van) chatgesprekken waaruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte een belangrijke rol in de organisatie hadden. [medeverdachte 2] had een aansturende en organisatorische rol en zocht kopers voor potentieel te stelen motoren. [medeverdachte 3] was met name betrokken bij de uitvoering van de diefstallen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij betrokken was bij de voorfase waarin de motoren werden uitgezocht, de zogenaamde voorverkenning, en nam in sommige gevallen ook deel aan het wegnemen van de motoren. Ook stelde hij zijn eigen auto ter beschikking en regelde hij busjes door deze op zijn naam te huren. Hij en andere personen controleerden het kenteken bij de RDW voor het bouwjaar. Verdachte bevestigde ter terechtzitting dat hij wist dat het onder andere ging om het bouwjaar te controleren om zo te bepalen of de motor het waard was om gestolen te worden. Het feit dat hij voor een ander een kentekencheck bij de RDW deed, hield niet automatisch in dat hij betrokken was bij de diefstal. Dit had te maken met risicospreiding, zoals verdachte dit uitlegde.
Door deze groep werd gehandeld volgens een vrijwel geheel vaststaande werkwijze. Verdachte voerde voorverkenningen uit op parkeerplaatsen en in parkeergarages, waarbij hij foto’s en filmpjes maakte van motoren. Dit beeldmateriaal stuurde hij door naar [medeverdachte 2] , die vervolgens een koper zocht voor de motoren. Ook werden door verschillende personen – waaronder verdachte – kentekenbevragingen gedaan bij de RDW om achter het bouwjaar (en dus de verkoopwaarde) van een motor te komen. Nadat door [medeverdachte 2] een koop was gesloten en opdracht was gegeven om een bepaalde motor weg te nemen, werd deze (veelal na braak in de parkeergarage waar de motor stond geparkeerd en/of verbreking van het slot van de motor) door meerdere personen in een gehuurd busje gerold en getransporteerd naar een tweede locatie. Ook bij het wegnemen van de motoren waren verdachte en [medeverdachte 3] in veel gevallen betrokken. Op deze tweede locatie, vaak de Brentanostraat of Hilversumstraat in Amsterdam, werden de motoren ‘koud gezet’. Als na een paar dagen de motor nog steeds op die locatie stond (en dus niet was getraceerd door de eigenaar of door de politie) dan werd deze weer middels een gehuurd busje opgehaald en getransporteerd naar een loodsencomplex aan de [loodsencomplex] .
Verdachte heeft in de periode van 14 februari 2022 tot en met 18 februari 2022 een Bo-Rent busje met kenteken [kenteken] gehuurd. [4] Uit de navigatiegegevens van dit busje blijkt dat dit op 15 februari 2022 om 03:07 uur op de [adres 2] is geweest, waarna het om 03:24 uur zeven minuten heeft stilgestaan op de [adres 3] . Tussen 4 januari 2022 en 5 maart 2022 is een motor gestolen vanuit een parkeergarage aan de [adres 4] .
Verdachte heeft ook in de periode van 31 mei 2022 tot en met 7 juni 2022 een Bo-Rent busje met kenteken [kenteken] gehuurd. [5] Uit de navigatiegegevens van dit busje blijkt dat dit op 1 juni 2022 om 03:41 uur heeft stilgestaan op de Professor J.H. Gunningstraat te Amsterdam, waar in de nacht van 31 mei 2022 op 1 juni 2022 een motor is gestolen. [6] Op de camerabeelden is te zien dat bij de diefstal van deze motor gebruik is gemaakt van een Bo-Rent busje. Deze diefstal betreft de motor die onder feit 3 primair ten laste is gelegd en waarvan verdachte heeft bekend dat hij deze samen met anderen heeft gestolen. Daarnaast is het busje in dezelfde nacht om 04:16 uur op de Brandslangstraat in Amsterdam geweest, welke straat grenst aan de Sprinklerstraat. Op de Sprinklerstraat bevindt zich een parkeergarage, van waaruit diezelfde nacht een andere motorfiets is gestolen. Om 04:27 uur en om 04:40 uur heeft het busje stilgestaan op de Hilversumstraat. Op 2 juni 2022 om 08:30 uur is het busje door de politie aangetroffen op de Werkendamstraat, waar de dag ervoor één van de gestolen motoren is teruggevonden.
Uit de gegevens verstrekt door Bo-Rent blijkt dat de door verdachte gehuurde busjes op de volgende data en tijdstippen bij een loodsencomplex op de [loodsencomplex] ter hoogte van nummers [nummer] - [nummer] in [plaats] zijn geweest [7] :
  • 15 februari 2022 om 20:23 en 22:30 uur;
  • 16 februari 2022 om 19:46 uur;
  • 22 februari 2022 om 20:27 uur;
  • 24 februari 2022 om 02:41 uur;
  • 10 mei 2022 om 23:22 uur;
  • 12 mei 2022 om 00:23 uur tot en met 13 mei 2022 om 20:18 uur;
  • 18 mei 2022 om 00:05 uur tot en met 19 mei 2022 om 00:50 uur, en
  • 2 juni 2022 om 20:47 uur tot en met 4 juni 2022 om 17:27 uur.
Op deze locatie zijn in garagebox nummer 31 op 25 januari 2023 zeven gestolen motoren aangetroffen, die allemaal deels of volledig waren gestript en verpakt in plastic. [8] Ook is op camerabeelden van 8 januari 2023 te zien dat een busje voor deze garagebox heeft geparkeerd, dat onbekend gebleven personen daar motoren hebben uitgeladen en deze in de garagebox hebben gezet.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoon met goednummer 6088726, die op 14 augustus 2021 in beslag is genomen, zijn telefoon is. Uit onderzoek aan deze telefoon is het volgende gebleken.
Op de telefoon zijn kentekenbevragingen bij de RDW van een groot aantal motoren gevonden. [9] Uit onderzoek is gebleken dat het allemaal kentekens betreffen van motoren die gestolen zijn geweest of nog steeds als gestolen staan gesignaleerd. Ook is gebleken dat de afbeeldingen van de kentekenbevragingen met de betreffende telefoon zijn gemaakt.
Daarnaast zijn er foto’s van een groot aantal kentekens van motoren op de telefoon aangetroffen. [10] Deze motoren zijn allemaal gestolen geweest of staan nog steeds als gestolen gesignaleerd. De afbeeldingen zijn met de betreffende telefoon gemaakt. In het bijzonder zijn op 4 augustus 2021 foto’s gemaakt van motoren, van de kentekens daarvan of van kentekenbevragingen van motoren die tussen 4 en 6 augustus 2021 in Leiden zijn gestolen. [11]
Op de telefoon zijn verder audiobestanden van het navigatiesysteem aangetroffen. [12] Op 12 juni 2021 om 02:21 uur is met de telefoon genavigeerd naar onder andere de Romeostraat in Amersfoort. Deze straat grenst aan de Fideliostraat, waar in de nacht van 12 op 13 juni 2021 drie motoren uit een parkeergarage zijn gestolen.
Ook tonen de audiobestanden aan dat op 15 juli 2021 om 23:46 uur met de telefoon is genavigeerd naar de [adres 5] . [13] Aan de Silodam bevindt zich een parkeergarage waar tussen 10 juni 2021 en 17 juli 2021 twee motoren gestolen zijn. In dezelfde nacht is met de telefoon vervolgens genavigeerd naar de Hilversumstraat. De audiobestanden wijzen ook uit dat op 4 augustus 2021 tussen 00:45 uur en 02:44 uur is genavigeerd naar verschillende locaties in Alphen aan den Rijn, Leiden en Amsterdam. [14]
Uit de GPS gegevens van de telefoon is gebleken dat deze telefoon op 16 juli 2021 om 01:46 uur aan de [adres 5] is geweest. [15] Ook is de telefoon volgens de GPS gegevens op 5 augustus 2021 om 16:18 uur in Leiden geweest, waar tussen 4 augustus 2021 om 20:00 uur en 6 augustus 2021 om 12:00 uur een motordiefstal heeft plaatsgevonden.
Daarnaast is op de telefoon een filmpje aangetroffen waarop een onbekend gebleven persoon wordt gefilmd, terwijl deze persoon met een slijpschijf bij het voorwiel van een motor bezig is. [16] Het filmpje is gelet op de
pathkennelijk met deze telefoon gemaakt op 6 augustus 2021 om 03:47 uur.
De telefoon van verdachte met IMEI-nummer [nummer] heeft in de nacht van 3 op 4 augustus 2021 zendmasten op verschillende locaties in Alphen aan den Rijn aangestraald, zoals blijkt uit de historische verkeersgegevens. [17]
Op de auto van verdachte, een Skoda Fabia met kenteken [kenteken] , is op 3 augustus 2021 een baken geplaatst. [18] Het voertuig is in de nacht van 3 op 4 augustus 2021 met drie donkergetinte mannen als inzittenden gesignaleerd, terwijl het reed naar meerdere locaties in Alphen aan den Rijn, Leiden en Amsterdam. Op verschillende van deze locaties stonden motoren geparkeerd.
Duurzaam samenwerkingsverband
De rechtbank is van oordeel dat het stelselmatige en georganiseerde toepassen van deze werkwijze gedurende een dergelijk lange periode met een groep van veelal dezelfde personen maakt dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit onder andere verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Het oogmerk van deze organisatie was gericht op het stelen, verkopen en witwassen van gestolen motoren. Verdachte en medeverdachten gingen op professionele en gestructureerde wijze tezamen te werk, waarbij ook aan risicospreiding werd gedaan.
Deelneming van verdachte
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden, stelt de rechtbank vast dat verdachte een belangrijke rol vervulde binnen de organisatie. Zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, was hij betrokken bij de voorverkenning waarbij motoren werden gescout. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan het stelen en verkopen van de motoren. Ook heeft hij, zoals hijzelf ter terechtzitting heeft verklaard, zijn auto en telefoon ter beschikking gesteld aan anderen, die daarmee de motordiefstallen konden plegen en kentekenbevragingen bij de RDW konden doen. Verder heeft verdachte busjes gehuurd waarmee de gestolen motoren zijn getransporteerd, en heeft hij zelf kentekenbevragingen voor anderen gedaan bij de RDW, in het kader van risicospreiding.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is het feit dat verdachte niet met een vast groepje samenwerkte of dat hij niet altijd bekend was met andere verdachten, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet een vereiste voor het kunnen aanmerken van de rol van verdachte als deelnemer aan een criminele organisatie. [19] Verdachte heeft met zijn aandeel bijgedragen aan het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie met als oogmerk het stelen, helen en witwassen van motoren.
4.3
Het onder feit 2 (zaak A) ten laste gelegde (zaaksdossier 13)
4.3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben betoogd dat de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal van twee motoren op 6 augustus 2021 in Leiden bewezen kan worden. De auto en telefoon van verdachte zijn op 4 augustus 2021 in Leiden en Alphen aan den Rijn bij een vermoedelijke voorverkenning ter plaatse geweest. Op de telefoon van verdachte zijn foto’s en filmpjes van één van de gestolen motoren en kentekenbevragingen van beide motoren aangetroffen. Uit onderzoek zou blijken dat deze bestanden in de nachten van 4 en 6 augustus 2021 zijn gemaakt met de telefoon van verdachte.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de op de plaats delict gesignaleerde auto en telefoon wel van hem zijn, maar dat die niet altijd uitsluitend door hem werden gebruikt. Dit blijkt uit het dossier, nu deze auto in de periode van 12 mei 2021 tot en met 30 augustus 2021 (waarin de auto op naam stond van verdachte) acht keer is gecontroleerd door de politie en verdachte bij vijf keren daarvan niet de bestuurder was. Bij twee van die controles was verdachte zelfs gedetineerd. Verder is bij de observatie van de auto op 4 augustus 2021 door zes verbalisanten gezien dat er drie donkergetinte mannen in de auto zaten. Verdachte is evident licht getint. Dit ondersteunt zijn verklaring dat hij niet de enige gebruiker van zijn auto was.
Het voorgaande geldt ook voor zijn telefoon. Daarop is een filmpje aangetroffen waarop te zien is dat iemand een slot open slijpt. Uit het dossier volgt niet dat dit verdachte is. De filmer filmt ook zichzelf en ook van die persoon is niet komen vast te staan dat het verdachte is. Dit ondersteunt zijn verklaring dat ook zijn telefoon door anderen werd gebruikt.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal omdat er onvoldoende bewijs is dat hij de motoren zou hebben weggenomen.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte de motoren voorhanden heeft gehad, heeft verworven of heeft overgedragen.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat – hoewel de auto en telefoon van verdachte bij de diefstal van de motoren zijn gebruikt – op basis van het dossier aannemelijk is geworden dat verdachte niet altijd de enige gebruiker van de auto en de telefoon was. De rechtbank baseert zich hierbij op de veelvuldige controles van de auto waarbij verdachte niet altijd als bestuurder is aangetroffen, en de observatie van drie donkergetinte mannen bij de vermoedelijke voorverkenning van de diefstal op 4 augustus 2021, terwijl verdachte duidelijk niet donker getint is. Met betrekking tot het filmpje oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat verdachte één van de daarop zichtbare personen is. Hoewel de auto en telefoon van verdachte bij de diefstal zijn gebruikt, is dus niet komen vast te staan dat verdachte degene was die de diefstal heeft gepleegd.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde heling, is de rechtbank van oordeel dat ook hiervoor onvoldoende bewijs is. De op de telefoon van verdachte aangetroffen kentekenbevragingen en foto’s van de gestolen motoren zijn op zichzelf en in het licht van bovenstaande overwegingen onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat verdachte de motoren voorhanden heeft gehad, heeft verworven of heeft overgedragen.
4.4
Het onder feit 3 (zaak A) ten laste gelegde (zaaksdossiers 20 en 21)
4.4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Met betrekking tot feit 3 hebben de officieren van justitie aangevoerd dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft de diefstal van de motor van aangever [aangever 1] bekend. Ook de diefstal van de motor van aangever [aangever 2] kan bewezen worden verklaard op grond van zijn aangifte, de camerabeelden, de herkenning van verdachte daarop, de navigatiegegevens van het huurbusje dat verdachte heeft gehuurd en de op zijn telefoon aangetroffen kentekenbevraging van die motor.
4.4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de diefstal van de motor van aangever [aangever 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Met betrekking tot de diefstal van de motor van aangever [aangever 2] heeft de raadsman vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte aanwezig was bij deze diefstal, nu hij heeft verklaard na de diefstal van de motor van aangever [aangever 1] , in een andere auto te zijn gestapt en te zijn weggereden. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte één van de personen was die de motor van aangever [aangever 1] het busje in duwde en dus kan hij niet ook de bestuurder van het busje zijn geweest. Daarnaast is er geen bewijs dat hij de motor van aangever [aangever 2] heeft weggenomen. Tot slot is het enkele huren van het busje en de op zijn telefoon gevonden kentekenbevraging van deze motor onvoldoende om bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van de diefstal op te kunnen leveren.
In aanvulling op het voorgaande heeft de raadsman ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde heling bepleit dat er geen bewijs is dat verdachte de motor van aangever [aangever 2] voorhanden heeft gehad, heeft verworven of heeft overgedragen.
4.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal van de motor van aangever [aangever 1] bewezen kan worden verklaard. Nu verdachte dit feit heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van dit feit volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [20]
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte ook aanwezig was bij de diefstal van de motor van aangever [aangever 2] later op dezelfde nacht. Hoewel verdachte de huurder van het busje was, is uit de camerabeelden van de eerste diefstal gebleken dat verdachte niet de bestuurder daarvan was. Ook anderszins is de betrokkenheid van verdachte bij deze diefstal niet gebleken. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van de diefstal in vereniging van deze motor.
Verdachte zal ook worden vrijgesproken van de heling van de motor van aangever [aangever 2] , nu er onvoldoende bewijs is dat hij deze voorhanden heeft gehad, heeft verworven of heeft overgedragen.
4.5
Het onder feit 4 (zaak A) ten laste gelegde (zaaksdossier 7)
4.5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het onder feit 4 primair ten laste gelegde kan volgens de officieren van justitie bewezen worden verklaard op grond van de aangifte van [naam] , de camerabeelden en de herkenning van verdachte als NN1 op die beelden. Deze herkenning is voldoende betrouwbaar en kan daarom worden gebezigd voor het bewijs. Daarnaast is het zo dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard zichzelf te herkennen op de camerabeelden in zaaksdossier 20. De personen op beide camerabeelden dragen allebei een zwarte The North Face jas en zwarte schoenen met witte zolen van het merk Under Armour.
4.5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde. Primair is hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte betrokken was bij de diefstal, nu de herkenning van verdachte als NN1 op de camerabeelden onbetrouwbaar is. Daarnaast is er geen steunbewijs voor zijn betrokkenheid. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat niet bewezen kan worden dat sprake is van medeplegen of medeplichtigheid, nu uit de camerabeelden blijkt dat NN1 geen deelnemingshandeling heeft uitgevoerd.
4.5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voorafgaande opmerking in verband met de herkenningen door verbalisanten
De rechtbank stelt vast dat het bewijs, naast de aangiften, grotendeels berust op de camerabeelden en de herkenningen van verdachte daarop door verbalisanten. De rechtbank stelt daarbij voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Daartoe dient eerst te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Verder is van belang hoe goed de verbalisant de persoon op de beelden kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij is ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Ten slotte kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
Vrijspraak
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank ten aanzien van het onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde van oordeel dat aan het proces-verbaal van herkenning niet die waarde kan worden toegekend, die de officieren van justitie daaraan toekennen. De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden en stills op basis waarvan de herkenning is gedaan van slechte kwaliteit zijn. Daarnaast is verdachte niet aan de hand van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken herkend, maar slechts aan vage en algemene kenmerken zoals zijn postuur. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit wegens onvoldoende bewijs.
4.6
Het in zaak B ten laste gelegde
4.6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten slotte hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat het in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte van Wijnands, de camerabeelden en de herkenning van verdachte als NN3 daarop.
4.6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde wegens een gebrek aan bewijs. De herkenning van verdachte als NN3 op de camerabeelden is onvoldoende betrouwbaar en moet daarom worden uitgesloten van het bewijs. De camerabeelden op basis waarvan de herkenning is gedaan, zijn van slechte kwaliteit. Ook zijn de persoonskenmerken aan de hand waarvan verdachte zou zijn herkend onvoldoende specifiek en niet op de beelden waar te nemen. Verder heeft een andere verbalisant verdachte duidelijk wel herkend op camerabeelden in één van de andere zaaksdossiers, maar niet op deze camerabeelden. Tot slot is er onvoldoende steunbewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
4.6.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar het onder rubriek 4.5.3 besproken beoordelingskader ten aanzien van herkenningen, zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de herkenning van verdachte als NN3 op de camerabeelden onvoldoende betrouwbaar is omdat deze beelden – die de rechtbank ter terechtzitting heeft bekeken – van slechte kwaliteit zijn en daarop geen onderscheidende persoonskenmerken te zien zijn. Nu deze herkenning hierdoor niet gebruikt kan worden, is er onvoldoende bewijs. Ook van dit feit zal verdachte dus worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
hij in de periode van 12 juni 2021 tot en met 27 februari 2023 te Amsterdam en meer plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en meerdere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het (mede)plegen van (gekwalificeerde) diefstallen van motoren (art. 310 / 311 Sr) en
- het verkopen van motoren afkomstig van diefstal (opzetheling) (art. 416 Sr /417 Sr) en
- het van motoren de herkomst verbergen en verhullen dan wel verbergen en verhullen wie de rechthebbenden op die motoren waren.
Feit 3 primair:
op 1 juni 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een motor, te weten een KTM, type 790 Duke, gekentekend [kenteken] die aan [aangever 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van de door hen onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair in zaak A en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om er in de strafmaat rekening mee te houden dat verdachte het onder 3 primair in zaak A bewezen verklaarde feit heeft bekend en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte het contact met zijn moeder verloren is mede naar aanleiding van onderhavige feiten, dat hij zijn 83 jaar oude vader mogelijk niet meer niet zal zien als hij een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt en dat hij een dochter van zeven jaar heeft. Verder is verdachte gemotiveerd om zijn leven te veranderen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in vereniging een motor gestolen en gedurende een periode van ruim anderhalf jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die het stelen, helen en witwassen van motoren als oogmerk had en dit op een professionele manier deed. Binnen deze organisatie heeft hij een belangrijke rol gespeeld, doordat hij voorverkenningen heeft gedaan waarbij hij motoren van nietsvermoedende burgers heeft gescout, de diefstallen heeft medegepleegd, het transport en de verkoop van de gestolen motoren heeft gefaciliteerd. Verdachte heeft op deze manier bewust bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen motoren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met deze delicten geen enkel respect voor de eigendommen van anderen heeft getoond. Hij heeft slechts aan zijn eigen financiële gewin gedacht.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Verder is gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Vakinhoud Strafrecht afspraken (LOVS) die rechtbanken hebben vastgesteld. Bij een diefstal van een motorfiets, waarbij sprake is braak/verbreking en van recidive, geldt dat een gevangenisstraf van 3 maanden het uitgangspunt is. Er zijn geen oriëntatiepunten voor deelneming aan een criminele organisatie.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf rekening gehouden met artikel 63 Sr.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren diverse keren is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder meerdere veroordelingen voor motorvoertuigendiefstal.
Strafoplegging
Alles afwegende – en gelet op het feit dat de rechtbank tot minder bewezenverklaarde feiten komt dan de officieren van justitie – komt de rechtbank tot de volgende straf. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 100,00 (zegge: honderd euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd ter zake het onder feit 2 in zaak A ten laste gelegde en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 30 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 15 november 2023, in de zaak met parketnummer 13/040574-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 maart 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken de op 15 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/134040-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 augustus 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich bij de stukken twee geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Nu verdachte is vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde, aan welke zaak de beide vorderingen zijn gekoppeld, zullen de vorderingen tenuitvoerlegging worden afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 140 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feiten 2 en 4 in zaak A en het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1 en 3 primair in zaak A ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van feit 3 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis met parketnummer 13/040574-19 van 9 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke straf.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis met parketnummer 13/134040-21 van 23 augustus 2021 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mr. R.A. Overbosch en mr. V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2023.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 en Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen van het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Amsterdam-Oost met documentnummer 17312335 (proces-verbaal van bevindingen criminele organisatie), afgesloten en ondertekend op 2 maart 2023.
3.Deze datum is gebaseerd op de audiobestanden van 12 juni 2021 die hieronder besproken zullen worden. Zie ook voetnoot 12.
4.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1100-2022043012-7 op 30 oktober 2022, zaaksdossier 18, p. 4-5.
5.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2022111850-10 op 17 juni 2022, zaaksdossier 21, p. 5.
6.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2022111850-11 op 17 juni 2022, zaaksdossier 21, p. 26-27.
7.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] met nummer 2021165684, documentcode 17622948 (aanvullend PV 2 relaas algemeen dossier), op 27 februari 2023, p. 49.
8.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] met nummer 2021165684, documentcode 17496204 (aanvullend PV 2 relaas algemeen dossier), op 31 januari 2023, p. 55.
9.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] met nummer 2021165684, documentcode 17091090, op 3 november 2022, zaaksdossier 2, p. 13.
10.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] met nummer 2021165684, documentcode 17091564, op 3 november 2022, zaaksdossier 6, p. 26-32.
11.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2021158658-4 op 11 januari 2023, zaaksdossier 13, p. 72.
12.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2021165684-169 op 22 april 2022, zaaksdossier 8, p. 61.
13.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2021147417-6 op 4 mei 2022, zaaksdossier 10, p. 31-32.
14.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2021158658-4 op 11 januari 2023, zaaksdossier 13, p. 69-72.
15.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] met nummer 2021165684, documentcode 17276262, op 12 december 2022, zaaksdossier 10, p. 40.
16.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2021165684-81 op 21 december 2021, zaaksdossier 13, p. 33-38.
17.Bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] met nummer PL1300–2021158658 in 2022, zaaksdossier 13, p. 59 en bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] met nummer PL1300-2021165684 op 1 februari 2022, zaaksdossier 10, p. 42.
18.Bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , [verbalisant 8] , [verbalisant 9] en [verbalisant 10] met nummer PL1300-2021158658-3 op 4 augustus 2021, zaaksdossier 13, p. 55-56.
19.Zie bijvoorbeeld HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134.
20.De bekennende verklaring die verdachte op de zitting van 30 november 2023 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting, de aangifte van [aangever 1] inclusief bijlage goederen met nummer PL1300-2022112159-4 van 1 juni 2022, p. 01-04 en de bevindingen inclusief fotobijlagen van verbalisant [verbalisant 1] met nummer PL1300-2022112159-7 van 20 juni 2022, p. 18-45.