ECLI:NL:RBAMS:2023:816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/13/728792 / HA RK 23-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 1 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. E. Akkermans, mr. L. Dolfing en mr. S.J. Mees-Bolle, die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker was gedetineerd en had een plan gepresenteerd om naar het buitenland te emigreren als alternatief voor een mogelijke ISD-maatregel. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 had de rechtbank het aanhoudingsverzoek van de raadsman afgewezen, wat leidde tot de wraking. De raadsman stelde dat de rechters vooringenomen waren omdat zij geen tijd gaven voor de reclassering om het plan van de verzoeker te onderzoeken.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de wrakingsgrond niet gegrond was. De rechters hadden niet in de wraking berust en gaven aan dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek geen aanwijzing was voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die wijzen op partijdigheid. De rechtbank had de afwijzing van het aanhoudingsverzoek gemotiveerd en de wrakingskamer vond geen bewijs dat deze motivering blijk gaf van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/13/728792 / HA RK 23/18
Beslissing van 1 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
hierna te noemen: verzoeker
raadsman: mr. M. Rafik
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E. Akkermans, voorzitter, mr. L. Dolfing en mr. S.J. Mees-Bolle, leden van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken te Amsterdam,
hierna: de rechters.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een verkort proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 25 januari 2023 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 25 januari 2023, met bijlage;
  • de schriftelijke reactie van de rechters.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 1 februari 2023. Namens verzoeker is zijn raadsman verschenen. De gewraakte rechters zijn verschenen. Voor het Openbaar Ministerie is officier van justitie mr. W.J. Nijkerk verschenen.
De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
Verzoeker is verdachte in een strafzaak die bij deze rechtbank is geregistreerd onder parketnummer 13/233749.
In deze zaak zijn aan verzoeker twee strafbare feiten ten laste gelegd, te weten diefstal en het overtreden van een winkelontzegging, en is een vordering tot ten uitvoerlegging ingediend.
Voorafgaand aan de zitting van 25 januari 2023 heeft verzoeker contact met de deskundige van de reclassering gezocht om een alternatief voor de mogelijk wederom op te leggen Maatregel Instelling Stelselmatige Daders (hierna: ISD-maatregel) te bespreken. Het plan houdt in de kern in dat verzoeker naar [locatie] wil emigreren om daar een nieuw leven op te bouwen. Verzoeker is boos weggelopen uit dit gesprek. De deskundige heeft geen onderzoek naar het plan gedaan en dit in een aanvullend rapport verwerkt.
Op de zitting van 25 januari 2023 heeft de raadsman aan de rechters het alternatieve plan van aanpak voorgehouden. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn pleidooi een e-mail overgelegd. In de e-mail staat vermeld : “
Hi Ik ben [naam 1] uit [plaats] . Maar ik woon in [locatie] . [naam 2] ken ik al meet dan 20 jaar. Ooit hebben whe samen isd door lopen 2005. Ik heb toen echt mijn leven op pad gezet. [naam 2] daarin tegen niet. Ik altijd contact proberen te houden. Tickets gekocht om naar [locatie] tekomen. Maar de drug was blangrijker. Ik zelf heb 2 kinderen nu ben su6 full head cheff. Mijn eigen huis. [naam 2] mag hier komen heb een kamer en werk voor hem. Ik geef hem 1 kans. Ook de laaste Mvh [naam 1]”.
Naar aanleiding van vragen van de raadsman heeft de deskundige ter zitting verklaard nog geen mening te hebben over het plan van verzoeker om naar [locatie] te gaan, omdat zij daarover nog geen achtergrondinformatie heeft. De raadsman heeft vervolgens voorgesteld de zitting te onderbreken om het plan met de deskundige te bespreken. De rechtbank heeft daarop laten weten de zitting hiervoor niet te zullen onderbreken, maar heeft aan de raadsman de keuze gegeven een aanhoudingsverzoek te doen of verder te gaan op basis van de huidige informatie. Daarop heeft de raadsman een aanhoudingsverzoek gedaan en daarbij te kennen gegeven de indruk te hebben dat de rechtbank niet geïnteresseerd is in het plan van verzoeker. De rechtbank heeft dit ontkend. De officier van justitie heeft zich vervolgens gemotiveerd verzet tegen het aanhoudingsverzoek. Na beraadslaging heeft de rechtbank meegedeeld dat het aanhoudingsverzoek van verzoeker, dat ten doel heeft de reclassering nader onderzoek uit te laten voeren naar de situatie in [locatie] , wordt afgewezen. Volgens het proces-verbaal van de zitting heeft de rechtbank daarbij het volgende overwogen: “
De raadsman heeft de e-mail van de heer [naam 1] vandaag op zitting voor het eerst naar voren gebracht. Pas op de zitting is het plan om naar [locatie] te gaan aan de rechtbank gepresenteerd. De beschikbare informatie is onvoldoende concreet om verder door de reclassering uit te laten zoeken. Voorts is niet duidelijk in welk strafrechtelijk kader de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek door de reclassering vormgegeven zou moeten worden.
Na een schorsing op verzoek van de raadsman heeft verzoeker de rechters gewraakt. Van de wrakingsgronden is een verkort proces-verbaal opgemaakt. Daarin is - voor zover relevant - het volgende opgenomen: “Ik heb nog nooit een rechtbank gewraakt. Ik doe dat niet lichtzinnig. Ik meen dat het moet. Ik meen dat sprake is van vooringenomenheid. De reclassering kan vragen worden gesteld over het plan van aanpak dat mijn cliënt vandaag op zitting heeft genoemd. Dit is het eerste moment dat het kan. Cliënt heeft geprobeerd het plan van aanpak te bespreken met de reclassering. Dat is uiteindelijk niet gelukt. Cliënt is boos geworden en weggelopen. De verdediging meent dat het alsnog moet worden besproken. U geeft aan dat het niet concreet en onduidelijk is. U geeft de reclassering geen tijd om het uit te zoeken. De reclassering geeft aan dat zij tijd nodig hebben. U geeft die tijd niet. Dat maakt dat u vooringenomen bent en daarom zal ik de rechtbank wraken. De rechtbank wil kennelijk niet geïnformeerd worden over het alternatief. Daaruit trek ik de conclusie dat de rechtbank kennelijk voornemens is een ISD-maatregel op te leggen en geen oog heeft voor de alternatieven. Ik wraak u alle drie omdat het een beslissing van de rechtbank is.”

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het wrakingsverzoek richt zich volgens verzoeker niet tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank op het aanhoudingsverzoek als zodanig (de raadsman beseft dat dit geen grond voor wraking kan zijn), maar tegen de bejegening ter zitting en de kennelijke onwil van de rechtbank om over het alternatieve plan van verzoeker geïnformeerd te worden. Nu er voorafgaand aan de zitting door de reclassering geen onderzoek naar het alternatieve plan was gedaan, was de zitting van 25 januari 2023 de eerste mogelijkheid om het plan voor te leggen. Ondanks het feit dat de raadsman op de zitting herhaaldelijk erop heeft gewezen dat een ISD-maatregel een ultimum remedium is en dat daarom mogelijke alternatieven onderzocht moeten worden, heeft de rechtbank zowel het daarop ziende verzoek tot onderbreking van de zitting als het aanhoudingsverzoek afgewezen. Volgens verzoeker blijkt hieruit dat de rechters niet geïnteresseerd zijn in een alternatief voor de ISD-maatregel. Daaruit trekt verzoeker de conclusie dat de rechtbank kennelijk voornemens is een ISD-maatregel op te leggen. Daarmee is sprake van vooringenomenheid, in ieder geval de schijn van vooringenomenheid.
2.2
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten. Zij hebben daartoe – kort gezegd –- aangevoerd dat de wrakingsgrond ziet op een processuele beslissing van de rechtbank. Daarnaast hebben zij er nog op gewezen dat het al dan niet opleggen van een ISD-maatregel op het moment van het wrakingsverzoek nog geen uitgemaakte zaak was. De officier van justitie was nog niet aan het woord was geweest, zodat nog niet eens vast staat of een ISD-maatregel geëist gaat worden. De rechtbank kan geen ISD-maatregel opleggen als die niet wordt geëist. Zo dit al het geval zou zijn, moet eerst worden beoordeeld of de ten laste gelegde feiten bewezen zijn en vervolgens of aan de voorwaarden voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Tot slot moet nog worden beoordeeld of de maatregel proportioneel is. Het afwijzen van het aanhoudingsverzoek is dan ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid, aldus de rechters

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat zij waardering heeft voor de inzet van de raadsman zich inzet voor het welzijn en de rechtspositie van verzoeker. Aan de raadsman is evenwel voorgehouden dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft geoordeeld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig inderdaad nimmer grond kan vormen voor wraking en dat ook de motivering van een (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking, tenzij uit de bewoordingen van de motivering blijkt van vooringenomenheid.
3.3
De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen met de motivering dat zij pas op zitting met het alternatieve plan werd geconfronteerd, dat dit plan nog onvoldoende concreet was en dat niet duidelijk was in welke vorm dit plan zou moeten worden gegoten. Gelet op voornoemd arrest geldt dat de juistheid van de motivering alleen kan worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel wordt aangewend en dat deze geen grond voor wraking kan opleveren. Dit geldt ook in het geval een motivering onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn en zelfs als die motivering zou ontbreken. Dat de door de rechtbank gegeven motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden gezien dan als blijk van vooringenomenheid, is niet gebleken. De door verzoeker aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mr. A.J.R.M. Vermolen en mr. R.A. Dudok van Heel, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.