ECLI:NL:RBAMS:2023:8128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
13.245675-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2023 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is in Nederland ingeschreven en heeft de Poolse nationaliteit. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 november 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M. van der Zwan, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en de opgeëiste persoon in de gelegenheid gesteld om zijn gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen. Dit verweer is van belang omdat de opgeëiste persoon mogelijk rechtmatig in Nederland verblijft en de rechtbank moet beoordelen of hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon moet aantonen dat hij gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat hij reële arbeid heeft verricht. De raadsman heeft verzocht om aanhouding om dit verweer verder te onderbouwen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te schorsen tot een nieuwe zitting op 6 december 2023, waarbij de raadsman en de officier van justitie de nodige informatie moeten aanleveren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.245675-23
Datum uitspraak: 22 november 2023
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 27 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 maart 2017 door
the District Court in Koszalin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [1976],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M. van der Zwan, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Local Court in Szczecinekvan 5 juli 2004, met referentienummer II K 212/04.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar en 20 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich te toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat met de overgelegde stukken is aangetoond dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld. Als de overgelegde stukken niet voldoende zijn, verzoekt de raadsman om aanhouding, zodat het verweer nader kan worden onderbouwd; de opgeëiste persoon dient niet de dupe te worden van de wijze waarop de stukken tot nu toe zijn aangeleverd.
Standpunt van de officier van justitie
De door de raadsman ter zitting overgelegde stukken zijn te laat ingeleverd en moeten buiten beschouwing worden gelaten. Ook als de rechtbank deze stukken niet buiten beschouwing laat, bestaat geen aanleiding om de opgeëiste persoon gelijk te stellen. De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit en is sinds maart 2020 ingeschreven in Nederland. Daarvoor heeft hij tot 2017 ingeschreven gestaan in Nederland. Als hij in de periode voor 2017 gelijkgesteld kon worden heeft hij dat verblijfsrecht verloren door het verblijfsgat tussen 2017 en 2020. Uit niets blijkt dat de opgeëiste persoon een onafgebroken verblijf van vijf jaar in Nederland heeft en in die periode inkomen heeft genoten. Een beroep op gelijkstelling kan daarom niet slagen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de OLW en naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank is het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om het gestelde ononderbroken rechtmatige verblijf tijdig en onderbouwd aan te tonen. Het niet voldoen aan het tijdig verstrekken van gegevens kan er toe leiden dat stukken buiten beschouwing worden gelaten. [4]
Tijdens de zitting heeft de raadsman aangegeven dat uit de stukken zou blijken dat de opgeëiste persoon al meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland woont en werkt. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze conclusie onvoldoende is onderbouwd. Het is aan de verdediging te onderbouwen dat de opgeëiste persoon (in de afgelopen vijf jaar) in Nederland heeft gewoond en voorts dat hij reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en welke inkomsten hij daarmee heeft verdiend. Dit alles moet gestaafd worden door objectieve bescheiden (bijvoorbeeld belastingaanslagen, jaaropgaven, loonstroken).
De raadsman heeft verzocht om aanhouding om de opgeëiste persoon niet de dupe te laten worden van de wijze waarop dit verweer tot nu toe niet voldoende inhoud heeft gekregen. Bovendien heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard wel degelijk over deze stukken te beschikken en deze alsnog te kunnen verstrekken.
Gelet hierop zal de rechtbank het onderzoek heropenen, teneinde de raadsman en de opgeëiste persoon in staat te stellen het gelijkstellingsverweer op adequate wijze te onderbouwen.
De rechtbank geeft de raadsman de volgende opdracht mee:
- het zo snel mogelijk, maar uiterlijk vijf dagen vóór de volgende inhoudelijke behandeling, aanleveren van een conclusie/samenvatting waaruit over een periode van ten minste vijf jaar duidelijk blijkt wat de opgeëiste persoon in elk jaar verdiend heeft en waar hij in die periode heeft verbleven;
- dit alles onder verwijzing naar objectieve bewijsstukken, bijvoorbeeld aanslagen inkomstenbelasting en loonstroken. De aan te leveren stukken dienen geordend te zijn en moeten voorzien zijn van een inhoudsopgave/leeswijzer;
- voor elke conclusie die niet volledig kan worden onderbouwd wenst de rechtbank een verklaring voor het ontbreken van die onderbouwing;
- het niet tijdig aanleveren van de stukken kan ertoe leiden dat de stukken buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank verzoekt de officier van justitiedaarnaast om, in het kader van de tweede voorwaarde, een verklaring op te vragen van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de in Polen aan hem opgelegde straf.

6.Slotsom

Gelet op de in rechtsoverweging 5 geformuleerde opdrachten aan de raadsman en de officier van justitie heropent de rechtbank het onderzoek, om dit vervolgens te schorsen tot de in het dictum bepaalde zittingsdatum en -tijd.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot de hierna te noemen zittingsdatum- en tijd om de raadsman in de gelegenheid te stellen te voldoen aan de in rechtsoverweging 5 geformuleerde opdrachten en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een verklaring van de IND op te vragen zoals overwogen in rechtsoverweging 5.
BEPAALTdat de zaak opnieuw op zitting moet worden gepland op de zitting van
6 december 2023 om 09:30 uur.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de bovengenoemde datum en het bovengenoemde tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen de bovengenoemde datum en het bovengenoemde tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.F. Wormhoudt en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. ÁG113091044247LÈ
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie Rb Amsterdam, 16 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5218) en Rb. Amsterdam 3 november 2022 (parketnummer: 13/751978-20).