Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB was uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen op 5 augustus 2020 en betreft een vrijheidsstraf van vier jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Marokkaanse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting. De officier van justitie, mr. M. Westerman, en de raadsman, mr. I. Azarkan, waren aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om vragen over de detentieomstandigheden aan de Belgische autoriteiten voor te leggen. Tijdens de behandeling heeft de raadsman een grote hoeveelheid documenten ingediend ter onderbouwing van het rechtmatige verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland, maar deze werden als te laat en ongeordend beschouwd.
De rechtbank benadrukte de noodzaak van tijdige en geordende aanlevering van documenten en concludeerde dat de overlevering niet kon worden geweigerd op basis van de aangevoerde documenten. De detentieomstandigheden in België werden als voldoende beoordeeld, en de rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet zijn toegepast.