ECLI:NL:RBAMS:2021:5218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
13/751766-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 16 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het EAB was uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen op 5 augustus 2020 en betreft een vrijheidsstraf van vier jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Marokkaanse nationaliteit, was gedetineerd in Nederland en heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting. De officier van justitie, mr. M. Westerman, en de raadsman, mr. I. Azarkan, waren aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om vragen over de detentieomstandigheden aan de Belgische autoriteiten voor te leggen. Tijdens de behandeling heeft de raadsman een grote hoeveelheid documenten ingediend ter onderbouwing van het rechtmatige verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland, maar deze werden als te laat en ongeordend beschouwd.

De rechtbank benadrukte de noodzaak van tijdige en geordende aanlevering van documenten en concludeerde dat de overlevering niet kon worden geweigerd op basis van de aangevoerde documenten. De detentieomstandigheden in België werden als voldoende beoordeeld, en de rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751766-20
RK nummer: 21/2952
Datum uitspraak: 16 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 augustus 2020 door het Hof van Beroep Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2021. Het verhoor heeft via een telehoor-verbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 22 juli 2021 heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen over de detentieomstandigheden aan de Belgische autoriteiten voor te leggen.
De rechtbank heeft om die reden voorts de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 9 september 2021. Het verhoor heeft via een telehoor-verbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest hof van Beroep Antwerpen d.d. 20 maart 2019 - C4 kamer, referentie: 2018/PGA/1463 (Griffienummer: C/286/19).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1348 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het dossier volgt dat op het feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De dag voorafgaand aan de zitting heeft de raadsman op verzoek van de opgeëiste persoon een omvangrijke hoeveelheid documenten aan de rechtbank en de officier van justitie doen toekomen over het rechtmatige verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland. De documenten werden zonder nadere motivering of ordening aan de rechtbank gezonden. Ter zitting heeft de raadsman toegelicht zich te realiseren dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste 5 jaren te onderbouwen.
De officier van justitie heeft primair verzocht om geen acht te slaan op de door de verdediging ingebrachte stukken omdat deze te laat en ongeordend zijn aangeleverd. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat met de documenten een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van ten minste 5 jaren niet is aangetoond.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank dienen stukken ter onderbouwing van een rechtmatig, ononderbroken verblijf in Nederland gedurende 5 jaren tijdig, gedocumenteerd en geordend, voorzien van een index en een conclusie aan de rechtbank te worden aangeleverd. [1]
De wetgever heeft er bij de her-implementatie van de Overleveringswet, ingaande op 1 april 2021, voor gekozen om de eis van tijdige aanlevering van de stukken in de wet op te nemen [2] .
In de toelichting bij de nota van wijziging met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel [3] wordt onder verwijzing naar de voormelde jurisprudentie gesteld:
“(…) De regering wenst de met zijn uitspraak beoogde werkwijze van de IRK kracht bij te zetten door in de wet vast te leggen dat de opgeëiste persoon tijdens het verhoor door de rechtbank en dus ter zitting de duur van zijn rechtmatige verblijf en zijn band met Nederland moet aantonen en daarbij eventuele bewijsstukken tijdig voorafgaand aan het verhoor moet overleggen. (…). Deze aanscherping bevordert een efficiënte werkwijze van de IRK en daardoor tevens de naleving van de termijnen die gelden voor de behandeling van een EAB als bedoeld in artikel 22 van de Overleveringswet.”
De rechtbank benadrukt tegen deze achtergrond nogmaals de noodzaak van een tijdige (en geordende) aanlevering van stukken. De onderhavige (omvangrijke hoeveelheid) documenten zijn te laat en zonder ordening aangeleverd. De rechtbank ziet hierin in dit geval aanleiding om aan de inhoud van die documenten voorbij te gaan. De rechtbank ziet in dat verband ook geen grond voor een gelijkstelling als bedoeld in artikel 6a, negende lid, OLW.

6.Detentieomstandigheden

Bij e-mail van 23 juli 2021 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit – voor zover hier relevant – het volgende meegedeeld:
“In geval we een datum op voorhand kunnen afspreken kan dhr. [opgeëiste persoon] direct worden overgeplaatst naar de gevangenis van Beveren , die nieuw is en op alle gebied aan de Europese normen voldoet. In het andere geval zal hij eerst een tijdje in de gevangenis van Antwerpen verblijven, in afwachting van een overplaatsing naar Beveren . In Beveren heeft hij een individuele cel ter beschikking, in Antwerpen zal hij alleen op een (duo)cel geplaatst worden, zonder celgenoten, waardoor hij voldoende celruimte voor zichzelf heeft. Betrokkene zal alleen op cel verblijven en dus ook voldoende privacy hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring voldoende om te concluderen dat:
- de opgeëiste persoon al dan niet direct in de gevangenis in Beveren zal worden geplaatst;
- de omstandigheden in de 7 detentie-instellingen ten aanzien waarvan de rechtbank een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden heeft aangenomen, geen betrekking hebben op de gevangenis in Beveren , en
- voor zover de opgeëiste persoon eerst kort in de gevangenis in Antwerpen zal verblijven in afwachting van overplaatsing naar Beveren , de inhoud van de genoemde e-mail een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in de gevangenis in Antwerpen uitsluit.
De detentieomstandigheden vormen dan ook geen aanleiding om de overlevering te weigeren.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Hof van Beroep Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Artikel 6, derde lid, en 6a, negende lid OLW
3.Kamerstuk van 28 januari 2021, dossiernummer 35535, ondernummer 7