ECLI:NL:RBAMS:2023:8108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
C/13/734524 / HA RK 23-180
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een stichting continuïteit wegens achterhaalde beschermingsconstructie en niet meer te bereiken doel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan over de ontbinding van de stichting continuïteit. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], stelden dat het statutaire doel van de stichting niet meer kon worden bereikt, aangezien de stichting was opgericht ter bescherming van de continuïteit van [vastgoedbedrijf 1], dat inmiddels niet meer bestond. De rechtbank oordeelde dat de beschermingsgedachte uit 2013 achterhaald was en dat [verzoeker 1] geen familievennootschap meer was. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet meer nodig was en dat wijziging van het doel niet in aanmerking kwam. De rechtbank heeft de stichting ontbonden en het huidige bestuur benoemd tot vereffenaars van het vermogen. De vereffenaars zijn opgedragen om de prioriteitsaandelen in [verzoeker 1] te verkopen tegen maximaal de nominale waarde. De proceskostenveroordeling is afgewezen, omdat de stichting zich niet als verweerder had gemeld in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/734524 / HA RK 23-180
Beschikking van 14 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
1.
[verzoeker 1] B.V.,
gevestigd te [plaats1],
2.
[verzoeker 2],
wonende te [plaats1],
verzoekende partijen (hierna:
[verzoeker 1]en
[verzoeker 2]),
advocaat: mr. B.W. Brouwer te Amsterdam,
tegen
de stichting,
1.
[stichting continuïteit],
gevestigd te [plaats1],
belanghebbende (hierna:
[stichting continuïteit]),

2 2. [onafhankelijk bestuurder 1],

wonende te [plaats2],
3.
[onafhankelijk bestuurder 2],
wonende te [plaats1],
verweerders (hierna:
[onafhankelijk bestuurder 1]en
[onafhankelijk bestuurder 2]),
advocaat: mr. I. Wassenaar te Amsterdam,

4 [zoon],

wonende te [plaats1],
verweerder (hierna:
[zoon]),
advocaat: mr. J.W. Leedekerken te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 2 juni 2023,
- de tussenbeschikking van 20 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2023 en de daarin vermelde stukken,
-de brief van 8 november 2023 namens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] met opmerkingen bij het proces-verbaal en de reacties daarop namens [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2] respectievelijk [zoon].

2.De feiten

2.1.
Voordat [verzoeker 1] bestond, dreef de gelijknamige vennootschap [vastgoedbedrijf 1] B.V. (hierna:
[vastgoedbedrijf 1]) een onderneming in de projectontwikkeling en het beheer van onroerend goed. Dat deed zij vanaf haar oprichting in 1959 door de inmiddels overleden [vader] (hierna:
[vader]).
2.2.
De kinderen van [vader] zijn [verzoeker 2], [broer] (hierna:
[broer]) en [zus] (hierna:
[zus]).
2.3.
In 2013 vormden [vader] en [verzoeker 2] samen het bestuur van [vastgoedbedrijf 1]. De aandelen in [vastgoedbedrijf 1] waren toen als volgt verdeeld:
  • [verzoeker 2], [broer] en [zus] hadden ieder een minderheidsbelang van 31,05%, grotendeels verkregen uit de nalatenschap van hun moeder,
  • [vader] had nog een aandelenbelang van 5,03%,
  • een groep derden, door partijen en hierna ook wel ‘
2.4.
De familieverhoudingen waren niet altijd innig. Om te voorkomen dat tussen [verzoeker 2], [broer] en [zus] een situatie ontstond waarin twee aandeelhouders de derde broer of zus zouden kunnen overstemmen bij ingrijpende beslissingen, zonder dat de continuïteit van [vastgoedbedrijf 1] als familievennootschap daarmee zou zijn gediend, zijn [vader] en [verzoeker 2] na (fiscaal) advies van [onafhankelijk bestuurder 1] overgegaan tot de oprichting van [stichting continuïteit] als onderdeel van een beschermingsconstructie.
2.5.
De beschermingsconstructie zat als volgt in elkaar. [vastgoedbedrijf 1] gaf prioriteitsaandelen uit aan [stichting continuïteit], waarmee [stichting continuïteit] een doorslaggevende meerderheid van 51% van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering van [vastgoedbedrijf 1] vertegenwoordigde. De prioriteitsaandelen kenden slechts een gering winstrecht; het overgrote deel van de winst ging naar de gewone aandeelhouders. In het bestuur van [stichting continuïteit] zetelden naast [vader], [verzoeker 2], [broer] en [zus], ook twee niet-familieleden die door partijen en hierna de ‘
onafhankelijke bestuurders’ worden genoemd. Deze onafhankelijke bestuurders waren [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2]. Door hun betrokkenheid konden [verzoeker 2], [broer] en [zus] uitsluitend met de goedkeuring van alle familieleden of met de goedkeuring van de twee onafhankelijke bestuurders een besluit nemen in de aandeelhoudersvergadering van [vastgoedbedrijf 1].
2.6.
In de statuten van [stichting continuïteit] staat onder meer het volgende:

DOEL
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel het bevorderen van de continuïteit als familievennootschap van [vastgoedbedrijf 1] B.V. en de met haar in een groep verbonden vennootschap(pen).
(…)
BESTUUR
Artikel 3.
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van ten minste drie personen. Van het bestuur dient de kleinst mogelijke meerderheid te bestaan uit de hierna omschreven partners, waaronder ten minste een bloedverwant in de rechte nederdalende lijn van de oprichter [[vader], Rb], en de grootst mogelijke minderheid uit de hierna omschreven bestuurders buiten de familie (…).
Onder partner wordt in deze statuten verstaan de bloedverwanten in de rechte nederdalende lijn van de oprichter [[vader], Rb], dan wel de echtgenoot of geregistreerd partner van een zodanige bloedverwant, dan wel de persoon met wie een zodanige bloedverwant een notarieel samenlevingsovereenkomst is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland.
Onder bestuurders buiten de familie worden verstaan personen die geen partner zijn, en evenmin aanverwant zijn van een zodanige partner.
(…)
ONTBINDING
Artikel 10.
(…)
4. De bestuurders zijn de vereffenaars van het vermogen van de stichting. (…)
5. Een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting wordt voor een door het bestuur te bepalen doel bestemd dat zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van de stichting.
(…)’
2.7. [
vader] overleed op 3 oktober 2018, waarna zijn 5,03%-belang in [vastgoedbedrijf 1] door [verzoeker 2] is verkregen.
2.8.
Op 3 januari 2019 verkreeg [verzoeker 2] het 31,05%-aandelenbelang van [broer] in [vastgoedbedrijf 1] ter uitvoering van een (uit)koopovereenkomst. [broer] is in het bestuur van [stichting continuïteit] opgevolgd door [zoon], de zoon van [verzoeker 2].
2.9.
Op 31 juli 2019 werd [vastgoedbedrijf 1] op initiatief van [verzoeker 2] en [zus] gesplitst met toepassing van artikel 2:334cc BW (hierna: de
ruziesplitsing), waaruit [verzoeker 1] en [vastgoedbedrijf 2] B.V. (hierna:
[vastgoedbedrijf 2]) ontstonden. De onafhankelijk bestuurders stonden hier afkeurend tegenover, maar werden overstemd doordat de op dat moment in [stichting continuïteit] zetelende familieleden eensgezind waren. [vastgoedbedrijf 1] hield op te bestaan, maar haar onderneming werd opgeknipt voortgezet na een verdeling van de vastgoedportefeuille tussen [verzoeker 1] en [vastgoedbedrijf 2]. [verzoeker 1] en [vastgoedbedrijf 1] zijn dus twee verschillende entiteiten.
2.10. [
zus] houdt alle aandelen in [vastgoedbedrijf 2]. In het [stichting continuïteit]-bestuur is zij opgevolgd door [levenspartner] (hierna:
[levenspartner]), de partner van [verzoeker 2].
2.11. [
zus] wilde niet dat [stichting continuïteit] prioriteitsaandelen verkreeg in [vastgoedbedrijf 2]. [verzoeker 2] en [zus] zijn daarom op (fiscaal) advies van [onafhankelijk bestuurder 1] een boeteclausule aangegaan op basis waarvan de één aan de ander een boete van € 100 miljoen zou zijn verschuldigd indien hij of zij binnen drie jaar na de ruziesplitsing de aandelen in de afgesplitste vennootschap of 30% van de betreffende vastgoedportefeuille zou vervreemden. Het doel hiervan was te voorkomen dat de fiscale vrijstellingen waarvan gebruik werd gemaakt alsnog zouden komen te vervallen, indien de fiscus de splitsing van de onderneming van [vastgoedbedrijf 1] en de overdracht van het vastgoed niet langer als ruziesplitsing zou kwalificeren.
2.12. [
verzoeker 2] houdt 97,35% van de gewone aandelen in [verzoeker 1]. De outsiders hebben tezamen 2,65%. [verzoeker 2] heeft ervoor gekozen om [stichting continuïteit] boven [verzoeker 1] te plaatsen uit fiscale overwegingen, namelijk om voor de duur van in ieder geval drie jaar (de ‘
driejaarstermijn’) naar de fiscus toe de schijn op te houden dat hetzelfde bedrijf werd gecontinueerd, vanwege de fiscale vrijstellingen waarvan gebruik werd gemaakt (zoals bijvoorbeeld beschreven onder 2.11). [stichting continuïteit] houdt alle prioriteitsaandelen in [verzoeker 1] waarmee zij wederom 51% van de stemrechten vertegenwoordigt, dit keer in [verzoeker 1].
2.13.
In de statuten van [verzoeker 1] is onder meer het volgende opgenomen:

BLOKKERINGSREGELING
GOEDKEURINGSREGELING
Artikel 16.
1. Indien een aandeelhouder, waaronder begrepen de vennootschap bij verkoop van ingekochte aandelen, aandelen wil overdragen, of als aandelen krachtens een door een aandeelhouder gemaakt legaat worden overgedragen, behoeft een dergelijke overdracht, wil zij geldig zijn, de goedkeuring van de prioriteit, met dien verstande dat een aandeelhouder zijn aandelen vrijelijk mag overdragen:
an [[verzoeker 2], Rb],
aan de bloedverwanten in rechte lijn onbeperkt van [[verzoeker 2], Rb],
aan de te Roermond gevestigde stichting: Stichting Natura Africae, (…)’
2.14.
Het huidige bestuur van [stichting continuïteit], bestaande uit [verzoeker 2], [zoon], [levenspartner], [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2], stemt niet in met het voorstel van [verzoeker 2] om [stichting continuïteit] te ontbinden.

3.Het verzoek en het verweer

3.1. [
verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzoeken dat de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I [stichting continuïteit] ontbindt,
II als vereffenaar van het vermogen van [stichting continuïteit] benoemt primair [verzoeker 2] en subsidiair een onafhankelijke derde,
III de vereffenaar de instructie geeft om de prioriteitsaandelen in het vermogen van [stichting continuïteit] enkel aan [verzoeker 1] te verkopen,
IV [stichting continuïteit] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het verzoek is gegrond op artikel 2:301 lid 1 aanhef en onder b BW. Kort gezegd stellen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] ten aanzien van de verzochte ontbinding het volgende. Het statutaire doel van [stichting continuïteit] is tenietgegaan: [stichting continuïteit] is een achterhaalde beschermingsconstructie ten behoeve van [vastgoedbedrijf 1]. Die vennootschap bestaat niet meer. [verzoeker 1], waarvan [stichting continuïteit] de prioriteitsaandelen houdt, is geen familievennootschap en ook fiscaal gezien is er geen enkele reden meer om de huidige structuur te handhaven. [stichting continuïteit] is bovendien contraproductief, omdat het nog slechts een administratieve last en kostenpost vormt door voornamelijk de jaarlijkse bestuurdersbeloningen van € 25.000 voor [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2]. [stichting continuïteit] vormt een risico voor fiscaal (boeken)onderzoek, wat zou worden beperkt als [verzoeker 2] zonder op schrift genotuleerde vergaderingen eigenhandig kan beslissen. Daarnaast zijn de onderlinge verhoudingen in het bestuur van [stichting continuïteit] verstoord, waardoor de samenwerking moeizaam verloopt ten nadele van [verzoeker 1]. Aangezien [vastgoedbedrijf 1] niet meer bestaat en [verzoeker 1] geen familievennootschap is, kan ook niet met een wijziging van het statutaire doel van [stichting continuïteit] worden aangesloten bij de originele oprichtersbedoeling, aldus steeds [verzoeker 1] en [verzoeker 2].
3.3. [
onafhankelijk bestuurder 1], [onafhankelijk bestuurder 2] en [zoon] voeren verweer en concluderen tot primair afwijzing van de verzoeken en subsidiair, ingeval [stichting continuïteit] wordt ontbonden, de benoeming van het huidige [stichting continuïteit]-bestuur tot vereffenaars. In beide gevallen verlangen zij een proceskostenveroordeling van [verzoeker 1] en [verzoeker 2], met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
3.4.
Ten aanzien van de verzochte ontbinding, voeren [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2] – samengevat – het volgende aan. [stichting continuïteit] is geen loze instelling en handelt nog steeds naar haar doelomschrijving. [stichting continuïteit] is opgericht om in het belang van de familie Verhagen, inclusief opvolgende generaties, de continuïteit van de onderneming als familievennootschap te waarborgen. De rol en positie van [stichting continuïteit] ten opzichte van [vastgoedbedrijf 1] werd één-op-één gehandhaafd bij [verzoeker 1] met dezelfde bevoegdheden, waarbij [verzoeker 1] dezelfde
core businessheeft als [vastgoedbedrijf 1]. [stichting continuïteit] is dus doelbewust voortgezet als beschermingsconstructie van [verzoeker 1]. De vrees bestaat dat [verzoeker 2] [verzoeker 1] in de nabije toekomst wil verkopen. Het tegengaan van een verkoop of opsplitsing van [verzoeker 1] waarbij de continuïteit van de onderneming niet is gewaarborgd, raakt aan de kern van het doel van [stichting continuïteit]. Er is geen plotselinge noodzaak voor een gerechtelijke ontbinding zonder eerst het gesprek te voeren over het voortbestaan van [stichting continuïteit] in aangepaste vorm of een andere constructie waarbij de toekomst van [verzoeker 1] en de positie van [zoon] als opvolgende generatie van de familie Verhagen worden gewaarborgd, aldus steeds [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2].
3.5. [
zoon] voert hoofdzakelijk als volgt verweer ten aanzien van de verzochte ontbinding. Een gerechtelijke ontbinding van een stichting is een
ultimum remedium.[broer] en [zus] zijn dan wel niet meer betrokken bij de familievennootschap, maar [zoon] is ook familie. Het gedachtegoed van [vader] was dat de familievennootschap zou worden voortgezet door opvolgende generaties. Als [stichting continuïteit] wordt ontbonden is het zeer wel denkbaar dat de familievennootschap in vreemde handen komt. Onderhavig ontbindingsverzoek is dan ook precies waarvoor [stichting continuïteit] in 2014 in het leven is geroepen. [stichting continuïteit] kan haar doel nog steeds behalen en gebruikt daarvoor haar bevoegdheden zoals haar stemrecht in [verzoeker 1] en het goedkeuringsrecht dat [stichting continuïteit] als prioriteit heeft bij inkoop of vervreemding van aandelen in [verzoeker 1]. Op deze wijze waarborgt [stichting continuïteit] de continuïteit van de familievennootschap, zodat [zoon] ervan is verzekerd dat hij [verzoeker 1] in de toekomst door erfopvolging zal verkrijgen. Bovendien is een wijziging van het statutaire doel mogelijk aangezien de statuten in wijziging voorzien, aldus steeds [zoon].

4.De beoordeling

4.1.
De ontbinding van een stichting uit hoofde van artikel 2:301 aanhef en onder b BW vereist dat i) het doel van de stichting is bereikt of niet meer kan worden bereikt en ii) wijziging van het doel niet in aanmerking komt. In dat geval heeft het bestaan van de stichting geen redelijke zin meer.
Het doel van de stichting
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag wat het doel is van de stichting, komt het aan op een uitleg van de statutaire doelomschrijving. Bij overeenkomsten wordt als uitlegmaatstaf de Haviltex-norm vooropgesteld, met een zwaar gewicht voor de partijbedoelingen. Hier gaat het om statuten die bij notariële akte zijn opgemaakt en openbaar te raadplegen zijn, omdat zij ook betekenis hebben voor derden. Als een geschrift derden bindt, komt de CAO-norm in beeld met een zwaar gewicht voor de gekozen bewoordingen.
4.3.
De Hoge Raad heeft in het
DSM/Fox-arrest geoordeeld dat tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. [1] Kortom, de uitleg naar objectieve maatstaven wint aan gewicht naarmate het geschrift meer bestemd is om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende (in dit geval: oprichtende) partijen uit dat geschrift en de eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen.
4.4.
De rechtbank is om het voorgaande van oordeel dat de oprichtersbedoeling van [vader] en [verzoeker 2] bij het uitleg van het statutaire doel van [stichting continuïteit] weliswaar meeweegt, maar uitsluitend voor zover derden het uit de statuten kunnen afleiden.
4.5.
Met [stichting continuïteit] werd bewerkstelligd dat [verzoeker 2], [broer] en [zus] uitsluitend unaniem of met de goedkeuring van de twee onafhankelijke bestuurders besluiten konden nemen in de aandeelhoudersvergadering van [vastgoedbedrijf 1] (zie onder 2.4 en 2.5). Zo werd voorkomen dat twee familieleden het derde familielid zouden kunnen overstemmen, met een beslissing die afbreuk zou doen aan de continuïteit van de familievennootschap. Dit was voor derden kenbaar uit de opzet van de statuten van [stichting continuïteit] met de rol van onafhankelijke bestuurders en de uit de prioriteit voortvloeiende doorslaggevende zeggenschap in [vastgoedbedrijf 1] in combinatie met de stemverhoudingen daar. Minder duidelijk is wat de statutaire doelomschrijving van [stichting continuïteit] bedoelt met de continuïteit ‘als familievennootschap’.
4.6.
Duidelijk is dat [verzoeker 1] wezenlijk anders is dan [vastgoedbedrijf 1], aangezien [verzoeker 2] vanaf de oprichting 97,35% van de aandelen in [verzoeker 1] bezit en enig bestuurder is. Er bestaat in [verzoeker 1] zodoende geen risico dat [verzoeker 2] wordt overstemd door andere familieleden. Hij noch enig ander familielid heeft in de aandeelhoudersvergadering van [verzoeker 1] de bescherming nodig waar hij samen met [vader] met de oprichting van [stichting continuïteit] bij [vastgoedbedrijf 1] in voorzag. De vastgoedonderneming die door de verschillende familieleden destijds werd gehouden is opgeknipt en verdeeld over [verzoeker 1] en [vastgoedbedrijf 2]. Daarmee is het karakter van een familieonderneming verloren gegaan; de onderneming zoals [verzoeker 1] die nu drijft zonder [broer], [zus] of andere familieleden is niet (meer) een familieonderneming. Ook het enkele feit dat [verzoeker 2] op grond van de blokkeringsregeling in de statuten van [verzoeker 1] zijn aandelen niet vrij mag overdragen aan derden maakt niet dat [verzoeker 1] kan worden gezien als familievennootschap.
4.7.
De statuten van [stichting continuïteit] zijn na de ruziesplitsing niet aangepast en zien nog steeds op de situatie van [vastgoedbedrijf 1] in 2013 getuigen onder meer de bepalingen ten behoeve van de inmiddels overleden oprichter [vader]. Het statutaire doel van [stichting continuïteit] ziet sinds haar oprichting op ‘het bevorderen van de continuïteit als familievennootschap van [vastgoedbedrijf 1] B.V.’ De statuten van [stichting continuïteit] zijn in zoverre onbegrijpelijk: zoals hiervoor is overwogen is [verzoeker 1] geen familievennootschap. Dat in het bestuur van [stichting continuïteit] nog steeds drie familieleden en twee onafhankelijke bestuurders zitten maakt dat niet anders. Het gaat immers om [verzoeker 1] met de onderneming die zij voert en de rol die [stichting continuïteit] in [verzoeker 1] vervult. Op dit moment is die rol dat [stichting continuïteit] zich keert tegen het bestuur en de overgrote aandeelhoudersmeerderheid van [verzoeker 1].
4.8.
Ook uit het plaatsen van [stichting continuïteit] boven [verzoeker 1] kan niet worden vastgesteld dat daarmee het statutaire doel van [stichting continuïteit] nog wordt nagestreefd. [verzoeker 2] heeft die beslissing genomen op basis van fiscale overwegingen ter voorkoming van de heffing van overdrachtsbelasting bij de overgang van een deel van de onderneming van [vastgoedbedrijf 1] op [verzoeker 1]. Nergens blijkt uit dat [verzoeker 2] bij die beslissing ook het doel heeft gehad dat [stichting continuïteit] vanaf de ruziesplitsing daadwerkelijk als beschermingsconstructie zou dienen.
4.9.
Onduidelijk is bijvoorbeeld waartegen zou moeten worden beschermd. Voor zover die bescherming zou inhouden dat [verzoeker 2] daarmee het doel heeft gehad om zichzelf aan een (kennelijk niet voor wijziging vatbare) uiterste wilsbeschikking te binden zodat zeker is gesteld dat de onderneming aan [zoon] wordt nagelaten, zoals met name [zoon] betoogt, geldt het volgende. [stichting continuïteit] kan het doel dat [zoon] voor ogen staat niet verwezenlijken, aangezien het niet de middelen heeft om [verzoeker 2] te beperken in zijn erfrechtelijke testeervrijheid. Het staat [verzoeker 2] vrij om zijn nalatenschap in te richten zoals het hem goeddunkt. De statutaire blokkeringsregeling staat immers niet in de weg aan een verkrijging van de aandelen in [verzoeker 1] (door wie dan ook) onder algemene titel.
4.10.
Kortom, het statutaire doel van [stichting continuïteit] kan niet meer worden bereikt. De beschermingsgedachte uit 2013 is achterhaald. [verzoeker 1] is geen familievennootschap zoals [vastgoedbedrijf 1] dat voor de ruziesplitsing wel was. [stichting continuïteit] kan bovendien het doel dat [zoon] voor ogen staat niet verwezenlijken. Tot zover komt [stichting continuïteit] voor ontbinding in aanmerking.
Wijziging van de doelstelling
4.11.
Onder de hiervoor besproken omstandigheden ligt een statutenwijziging ook niet in de rede. Zonder dat binnen de aandeelhoudersvergadering van [verzoeker 1] de kenbare noodzaak bestaat van een beschermingsconstructie, voert het te ver om deze op te tuigen. Die noodzaak werd in 2013 gezien in de betrokkenheid van [broer] en [zus] binnen de aandeelhoudersvergadering van [vastgoedbedrijf 1], maar is nu wezenlijk anders voor [verzoeker 1] waarbij [verzoeker 2] 97,35% van de gewone aandelen bezit. [verzoeker 1] heeft [stichting continuïteit] niet nodig en heeft, met [verzoeker 2], de continuïteit van haar onderneming volledig in eigen hand.
4.12.
Dat betekent dat wijziging van het doel niet in aanmerking komt, waardoor ook aan dat vereiste voor de ontbinding van [stichting continuïteit] is voldaan.
4.13.
Wijziging van de statuten naar het fiscale doel dat [verzoeker 2] nog voor ogen heeft gestaan met het handhaven van [stichting continuïteit] is overigens ook niet meer nodig, voor zover dat een legitiem doel kan zijn. Dit doel had [verzoeker 2] immers slechts voor de duur van de driejaarstermijn van de fiscus, gelijklopend aan de boeteclausule die met [zus] is overeengekomen (zie onder 2.13).
Slotsom
4.14.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het verzoek om [stichting continuïteit] te ontbinden zal toewijzen. [stichting continuïteit] is dus vanaf heden in liquidatie.
Vereffening
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat er een vereffening van het vermogen dient plaats te vinden. Dat impliceert dat [stichting continuïteit] (mogelijk onbekende) schuldeisers heeft die nog moeten worden voldaan. [stichting continuïteit] drijft geen onderneming en zal geen groot schuldenbestand hebben. De vereffening zal dus van geringe omvang zijn. Artikel 2:23 lid 1 laatste zin BW bepaalt dat het vermogen van een door de rechter ontbonden rechtspersoon wordt vereffend door één of meer door de rechter te benoemen vereffenaars.
4.16.
De statuten van [stichting continuïteit] wijzen het voltallige bestuur aan als vereffenaars (zie onder 2.6). [verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzoeken dat de rechtbank daarvan afwijkt door [verzoeker 2] of een onafhankelijke derde als vereffenaar te benoemen. Zij stellen dat goed denkbaar is dat de meerderheid van het bestuur niet zal meewerken aan de vereffening, vanwege de onderling verstoorde verhoudingen. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] vrezen in het bijzonder dat de rest van het bestuur niet zal meewerken aan de teruggave van de prioriteitsaandelen aan [verzoeker 1]. Zij verzoeken daarom tevens dat de rechtbank de vereffenaars instrueert om de prioriteitsaandelen uitsluitend aan [verzoeker 1] te verkopen.
4.17. [
onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2] betwisten dat zij niet zullen meewerken aan de vereffening. Zij voeren aan dat ze bij de vereffening zoveel als mogelijk het doel van [stichting continuïteit] en dus de continuïteit van de familieonderneming in het belang van de familie Verhagen, onder wie [zoon], blijven waarborgen. [zoon] sluit zich hierbij aan en stelt ook het statutaire doel voorop. Verder voeren [onafhankelijk bestuurder 1] en [onafhankelijk bestuurder 2] aan dat ze zullen meewerken aan de verkoop van de prioriteitsaandelen aan [verzoeker 1], zolang is verzekerd dat de toekomst van de familievennootschap door een andere constructie wordt gewaarborgd.
4.18.
Gelet op het voorgaande miskennen [onafhankelijk bestuurder 1], [onafhankelijk bestuurder 2] en [zoon] dat het vereffeningsproces zoals geregeld in artikel 2:23b lid 1 BW niet draait om het achterhaalde doel van [stichting continuïteit] maar om het voldoen van schuldeisers en het uitkeren van het resterende batig saldo. Artikel 10 lid 5 van de statuten van [stichting continuïteit] voorziet in de wijze waarop de bestemming van een batig saldo moet worden vastgesteld, namelijk dat het bestuur een bestemming bepaalt die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van de stichting. Daarbij moet in acht worden genomen dat het statutaire doel van [stichting continuïteit] achterhaald is en geeft de rechtbank in overweging mee om een eventueel batig saldo uit te keren aan de door wijlen [vader] opgerichte Stichting Natura Africae.
4.19.
Omdat de vereffening niet veel zal behelzen, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van wat de oprichters van [stichting continuïteit] statutair hebben bepaald, namelijk dat het voltallige bestuur als vereffenaars zal optreden. De verhoudingen lijken bovendien niet dermate verstoord dat er geen constructief gesprek meer kan worden gevoerd. Het huidige bestuur is prima in staat om de vereffening adequaat te laten verlopen, waarbij zij de liquidatie van [stichting continuïteit] als doel voor ogen dienen te houden. De rechtbank zal daarbij toepassing geven aan artikel 23a lid 3 BW met een dwingende aanwijzing aan de vereffenaars om de prioriteitsaandelen in [verzoeker 1] aan [verzoeker 1] te verkopen tegen maximaal de nominale waarde. Daarbij wordt gekozen voor de nominale waarde, omdat de stichting geen winstoogmerk heeft. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het verzoek onder 3.1(III).
Proceskosten
4.20. [
verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn de in het gelijk gestelde partij. Zij verzoeken uitsluitend een proceskostenveroordeling van [stichting continuïteit], terwijl belanghebbende [stichting continuïteit] geen verweer heeft gevoerd. Het voltallige bestuur van [stichting continuïteit] is weliswaar op zitting geweest, maar heeft (met uitzondering van [levenspartner]) op persoonlijke titel verweer gevoerd. Zonder dat [stichting continuïteit] zich in de procedure als verweerder heeft gemeld, kan zij niet in de proceskosten worden veroordeeld. Overigens zou toewijzing een extra schuldeiser opleveren in het vereffeningsproces. De verzochte proceskostenveroordeling wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
ontbindt [stichting continuïteit],
5.2.
draagt de griffier op aan de registers opgaaf te doen van de ontbinding,
5.3.
benoemt tot vereffenaars van het vermogen het huidige bestuur, bestaande uit:
  • [verzoeker 2],
  • [levenspartner],
  • [zoon],
  • [onafhankelijk bestuurder 1],
  • [onafhankelijk bestuurder 2],
5.4.
beveelt de vereffenaars om de prioriteitsaandelen in [verzoeker 1] B.V. ([verzoeker 1]) aan [verzoeker 1] B.V. ([verzoeker 1]) te verkopen tegen maximaal de nominale waarde,
5.5.
draagt de vereffenaar op om zodra de vereffening eindigt, daarvan aan de registers opgaaf te doen,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wouters, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (