ECLI:NL:RBAMS:2023:7970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
AMS 23/4243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van tegemoetkoming in het kader van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Amsterdamse, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een tegemoetkoming van € 10.000,- aangevraagd in het kader van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het primaire besluit van de Belastingdienst, waarin deze tegemoetkoming werd toegekend, werd later door een bestreden besluit I ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het bestreden besluit I werd ingetrokken en vervangen door een bestreden besluit II, dat opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde.

Eiseres voerde aan dat de tegemoetkoming van € 10.000,- niet voldoende was om de schade die zij had geleden door de toeslagenaffaire te dekken. Ze deed een beroep op de hardheidsclausule van de Wht, maar de rechtbank oordeelde dat deze clausule niet van toepassing was op de hoogte van de tegemoetkoming. De rechtbank stelde vast dat de wetgever de situatie van eiseres voor ogen had en dat de kindregeling niet bedoeld was als compensatie voor geleden schade. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de kindregeling bedoeld is als een vaste tegemoetkoming voor kinderen, ongeacht de specifieke omstandigheden van de ouders. Eiseres had geen recht op een hogere tegemoetkoming dan het vastgestelde bedrag van € 10.000,-. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een volledige heroverweging had plaatsgevonden in de bezwaarfase en dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder waren overgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.M. Buiter & mr. M. Burghout).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming van € 10.000,- toegekend in het kader van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht).
Bij besluit van 30 mei 2023 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 augustus 2023 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres nogmaals ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2023.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres ambtshalve een tegemoetkoming van € 10.000,- in het kader van de kindregeling uit de Wht toegekend. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres voert aan dat de tegemoetkoming van € 10.000,- de schade die zij heeft geleden als gevolg van de toeslagenaffaire niet dekt. Eiseres doet een beroep op de hardheidsregeling. Naar de mening van eiseres kan worden afgeweken van de hoogte van de tegemoetkoming op grond van artikel 2.10 Wht en artikel 9.1 Wht. Zij eist immateriële schadevergoeding van € 130,- per dag vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat volledig tot herstel is gekomen. Eiseres stelt daarnaast dat de bezwaarfase met de hoorzitting inhoudsloos is geworden, omdat verweerder op het standpunt staat dat niet kan worden afgeweken van de bedragen van de tegemoetkoming. Eiseres verzoekt nogmaals om haar persoonlijk dossier en die van haar ouders.
Het oordeel van de rechtbank
Beoordeling bestreden besluit I
3. Gelet op artikel 6:19 van de Awb, heeft het beroep tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu het bestreden besluit I door verweerder – naar de rechtbank begrijpt – niet is gehandhaafd en is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
Beoordeling bestreden besluit II
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden aan eiseres een tegemoetkoming van € 10.000,- op grond van de kindregeling uit de Wht heeft toegekend.
5. Op grond van artikel 2.10 van de Wht komt een kind van een aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking voor een tegemoetkoming in de zin van artikel 2.12 Wht. Het kind dient dan wel op 1 januari 2005 jonger te zijn dan 21 jaar of in de periode van 1 januari 2005 tot en met de dag waarop dit artikel in werking is getreden, te zijn geboren. De Wht is op 5 november 2022 in werking getreden. In artikel 2.12, eerste lid onder e van de Wht is bepaald dat de tegemoetkoming van een kind dat op 1 juli 2023 ten minste achttien jaar is € 10.000,- bedraagt.
Hardheidsclausule
6. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 lid 1 van de Wht. Omdat het bedrag van € 10.000,- haar schade niet dekt, moet van de tegemoetkoming van
€ 10.000,- worden afgeweken. Volgens haar moet een bedrag worden toegekend van € 130,- per dag vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat volledig tot herstel is gekomen. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule slaagt niet. De rechtbank is -met verweerder- van oordeel dat de hardheidsregeling niet ziet op de hoogte van de tegemoetkoming, maar op (uitbreiding van) de doelgroep van de kindregeling. In artikel 9.1 lid 1 van de Wht staat opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken. In dat artikel wordt artikel 2.12 van de Wht uitdrukkelijk niet genoemd. De hardheidsclausule biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming. Verweerder heeft de tegemoetkoming in overeenstemming met artikel 2.12 van de Wht terecht vastgesteld op € 10.000,-.
Contra-legem toetsing
7. Ter zitting voert de gemachtigde van eiseres aan dat bij de totstandkoming van de Wht geen rekening is gehouden met de rapportage van het College van de Rechten van de Mens waarin het handelen van verweerder als discriminatoir wordt bestempeld en het feit dat de civiele rechter inmiddels heeft geoordeeld dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld. De gemachtigde van eiseres ziet hierin aanleiding voor een contra-legem toetsing en dat op grond van de Wht de tegemoetkoming gelijk moet zijn aan de door eiseres geleden schade. Zij verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023. [1]
8. De rechtbank overweegt dat het bij contra-legem toetsing gaat om de vraag óf de wetgever aan de specifieke omstandigheden van het geval heeft gedacht. Heeft de wetgever hier niet aan gedacht, dan is het mogelijk om de wet toch aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht te toetsen. Dat wordt contra legem (tegen de wet) toetsing genoemd. Als de wetgever het specifieke geval wel onder ogen heeft gezien, is contra legem toetsing niet toegestaan. In dat geval zou rechterlijke toetsing van de wet de afweging van de wetgever namelijk doorkruisen.
9. In de Memorie van Toelichting van de Wht is onder 3.2.3 (eerste en tweede alinea) het volgende opgenomen: “
Het kabinet wil kinderen perspectief en toekomst teruggeven. Er is daarom voor gekozen om een vaste financiële tegemoetkoming toe te kennen en om geen onderscheid te maken in geleden leed. Uitgangspunt van de kindregeling is namelijk de situatie van kinderen op dit moment. In samenspraak met de kinderen is een indeling per leeftijdsfase gemaakt omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren hiermee samenhangen. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen, hebben recht op de kindregeling en krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur van het leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. De vergoeding is bedoeld als steun in de rug en als basis voor herstel.” en in de laatste alinea: “
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming. De compensatie die de aanvrager(rechtbank: dus de ouder)
ontvangt is ter compensatie bedoeld voor het hele gezin. Als de verstrekte tegemoetkoming niet dekkend is voor de werkelijke geleden schade kan de aanvrager, namens het gezin, een aanvraag indienen bij de Commissie Werkelijke Schade”. Onder 14. in de Memorie van Toelichting is het doel van de kindregeling opgenomen. De tegemoetkoming is in eerste plaats bedoeld als erkenning voor de armoede en stressvolle omgeving waarin deze kinderen zijn opgegroeid. De tegemoetkoming dient als steun in de rug en om vertrouwen te krijgen in de toekomst.
De rechtbank stelt vast dat de wetgever de situatie van eiseres voor ogen heeft gehad. De wetgever heeft blijkens de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld was als compensatie voor geleden schade of schulden. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Voorzover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden, een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. Nu de wetgever met de situatie van eiseres voor ogen een uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling de schade niet te betrekken, is voor een contra-legem toetsting geen plaats. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Hoorzitting
10. Voor zover eiseres aanvoert dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase nu verweerder niet kan afwijken van de hoogte van de tegemoetkoming, volgt de rechtbank haar niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel van een volledige heroverweging in de bezwaarfase gebleken. Zo blijkt dat verweerder de beslissing op bezwaar van 30 mei 2023 heeft ingetrokken en in de nieuwe beslissing op bezwaar van 14 augustus 2023 de aanvullende bezwaargronden van de gemachtigde van eiseres heeft meegenomen. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder toetst aan het wettelijke kader uit de Wht. Hieruit blijkt volgens de rechtbank geen vooringenomenheid.
Verzoek persoonlijk dossier
11. Eiseres voert aan dat de persoonsdossiers tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren en deze stukken daarom aan haar overlegd hadden moeten worden door verweerder. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eiseres heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eiseres kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder aangeleverd. De persoonsdossiers van eiseres of haar ouders vallen daar niet onder.
Conclusie
12. Het beroep tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
13. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.