ECLI:NL:RBAMS:2023:7956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
10569462 CV EXPL 23-9032
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een huurcontract op oneerlijke bedingen en de gevolgen voor buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting (eiseres) en een huurder (gedaagde) over een huurcontract. De eiseres vorderde betaling van huurachterstand en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had de huurverhoging en de wijziging van servicekosten betwist, en stelde dat de eiseres onvoldoende uitleg had gegeven over de verhogingen. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de bedingen in de huurovereenkomst, met name die over buitengerechtelijke incassokosten, oneerlijk waren volgens de Richtlijn 93/13 EG. De rechter oordeelde dat het beding betreffende de buitengerechtelijke incassokosten oneerlijk was, omdat het afweek van de wettelijke regeling. Dit leidde tot de vernietiging van dat specifieke beding, terwijl het beding over de wettelijke rente in stand bleef. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres tot betaling van de huurachterstand en wettelijke rente toegewezen, maar de gedaagde werd niet ontheven van haar betalingsverplichting, ondanks haar financiële onmacht. De kosten van het geding werden aan de gedaagde opgelegd, en de veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 10569462 CV EXPL 23-9032

vonnis van7 december 2023
fno.: 399

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting [eiseres]

gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: dw. [gemachtigde]
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
aanvankelijk procederend bij gemachtigde: mr. J.J. Kruidenberg, nadien in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 16 juni 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het instructievonnis van 10 augustus 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
[eiseres] heeft ten behoeve van de mondelinge behandeling op voorhand een akte indiening producties tevens wijziging van eis ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2023. Voor [eiseres] is mr. A.Y. Lai verschenen namens de gemachtigde. [gedaagde] is hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen. [eiseres] is gehoord en heeft vragen van de kantonrechter beantwoord.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 november 2003 van (de rechtsvoorganger van) [eiseres] een woning gelegen aan het adres [adres] . De huur, inclusief servicekosten, bedroeg tot 31 december 2022 € 310,64 per maand en bedraagt per 1 januari 2023 € 375,89 per maand. De huur dient bij vooruitbetaling te worden voldaan, wat betekent dat deze vóór of uiterlijk op de eerste van de maand waarop de huur betrekking heeft moet worden voldaan.
1.2.
Op de huurovereenkomst zijn de bepalingen van het ‘Intermezzo huurreglement’ van toepassing. In dit reglement is – voor zover van belang – bepaald:

2.1 De huurprijs kan worden gewijzigd volgens de regels van de op dit punt geldende bepalingen en voorschriften van de overheid.2.2. Het bedrag dat huurder/huurster maandelijks verschuldigd is voor leveringen en diensten, kan door Intermezzo op grond van een redelijke calculatie worden gewijzigd. (…)19.1 Indien de huurder(..) in gebreke blijft in de nakoming van enige verplichting, welke ingevolge de wet en/of deze overeenkomst op hem rust en daardoor door Intermezzo rechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moeten worden genomen, zijn alle daaruit voor Intermezzo voortvloeiende kosten, welke reeds nu vooreerst gefixeerd worden op het daarvoor gebruikelijk percentage van de verschuldigde hoofdsom, voor rekening van de huurder(..). Vanaf de dag dat huurder(..) door Intermezzo in gebreke zal worden gesteld is huurder(..) voorts de wettelijke rente verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom. Een en ander laat onverlet de bevoegdheid van Intermezzo om de door de nalatigheid van de huurder(..) bij de Intermezzo veroorzaakte administratiekosten in rekening te brengen. (…)”.
1.3.
[eiseres] heeft in juli 2022 de (kale) huurprijs verhoogd.
1.4.
Bij brief van 4 december 2022, verzonden per e-mail, heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht: “
[eiseres] heeft tot 2022 altijd het voorschot servicekosten aangepast per 1 juli van elk jaar. Dit keer zal het plaatsvinden op 1 januari 2023. (…) De laatste wijziging in het voorschot servicekosten werd per 1-7-2021 doorgevoerd. Door het conflict in de Oekraïne zijn de energieprijzen in de afgelopen periode tot grote hoogten gestegen. (…) de prijzen waarvoor we nu energie moeten inkopen zijn dusdanig hoog dat we ons genoodzaakt zien om de energiekosten in de voorschotten vanaf januari fors te laten stijgen. (…) Je nieuwe bruto huurprijs bedraagt vanaf 1 januari 2023 € 375,89. (…) De kale huur verandert niet per 1 januari 2023, maar nog steeds per 1 juli 2023. (…)
1.5.
[gedaagde] is na december 2022 het oude bedrag aan huur en servicekosten blijven betalen. Zij heeft tussen eind februari en begin maart 2023 per e-mail meermaals bij [eiseres] om toelichting op de huurverhoging gevraagd, aangezien dit de tweede huurverhoging binnen een jaar is geweest. [eiseres] heeft op deze e-mails steeds gereageerd.
1.6.
Zowel [eiseres] als haar incassogemachtigde heeft [gedaagde] diverse malen tot betaling van de huurachterstand aangemaand.
Vordering
2. [eiseres] vordert - na vermindering van eis - dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 553,20 aan huurachterstand tot en met oktober 2023;
b. € 103,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 7,95 aan rente, berekend tot 8 juni 2023;
d. wettelijke rente vanaf 8 juni 2023;
e. de proceskosten.
3. [eiseres] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] bij herhaling en voortduring in gebreke is met het betalen van de per 1 januari 2023 geldende verhoging van het voorschot servicekosten als gevolg van de gestegen energiekosten.

Verweer

4. [gedaagde] heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat het aanvankelijk voor haar niet duidelijk was waarom haar woonlasten met ingang van januari 2023 weer verder omhooggingen, nadat de huur in juli 2022 al was verhoogd. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] de achtergronden van deze wijziging onvoldoende duidelijk gemaakt. Inmiddels begrijpt [gedaagde] door uitleg van haar toenmalige gemachtigde wat de achterliggende reden is van de verhoging en heeft zij [eiseres] een voor haar haalbare betalingsregeling voorgesteld. Daarmee is [eiseres] echter niet akkoord gegaan. [gedaagde] wijst op haar benarde financiële positie en verzoekt om die reden een deel van de vordering af te wijzen en voor het overige de vordering via een betalingsregeling te mogen voldoen. Voorts verzoekt [gedaagde] de kantonrechter te bepalen dat elk van partijen de eigen proceskosten zal dragen.

Beoordeling

5. De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen, hierna: de richtlijn). De kantonrechter heeft dit ook ter zitting aan [eiseres] voorgehouden.
6. [eiseres] heeft de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden (het huurreglement) in het geding gebracht, zodat de kantonrechter ambtshalve kan beoordelen of de bedingen die daarin staan en waarop de vordering ziet een oneerlijk karakter hebben.
7. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
8. De bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten artikel 2.1, 2.2 en 19.1 in de algemene voorwaarden zijn door de kantonrechter getoetst.
9. De artikelen 2.1 (huurprijsverhoging), 2.2. (wijziging voorschot servicekosten) en artikel 19.1 (voor wat betreft de wettelijke rente) in de huurovereenkomst worden niet oneerlijk bevonden.
10. Ten aanzien van artikel 19.1 van de algemene voorwaarden wordt het volgende overwogen. Het hiervoor onder 1.2. geciteerde beding in de algemene voorwaarden is naar haar aard te beschouwen als een beding dat is bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt. Ze wordt niet als een kernbeding aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat over dat beding is onderhandeld.
11. De kantonrechter is van oordeel dat het in artikel 19.1 van het reglement opgenomen beding voor zover dit ziet op administratieve en buitengerechtelijke incassokosten als oneerlijk moeten worden aangemerkt, omdat het ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van het Hoge Raad-arrest van 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4) is contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen oneerlijk. Op grond van het in het reglement opgenomen beding wordt de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ‘gefixeerd op het daarvoor gebruikelijke percentage van de verschuldigde hoofdsom’. Nu nergens uit blijkt wat het gebruikelijke percentage is, wijkt dit mogelijk af van de tarieven zoals opgenomen in het Besluit incassokosten. Daarnaast kan [eiseres] op grond van deze bepaling daarnaast ook nog administratiekosten in rekening brengen. Dat zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de consument op grond van het beding belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. Dit terwijl de consument in de wettelijke regeling uitsluitend gemaximeerde buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. Het beding heeft aldus een aanzienlijk bredere strekking dan wat aan de consument op grond van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit incassokosten in rekening mag worden gebracht. Het beding betreffende de administratieve en buitengerechtelijke incassokosten is daarom oneerlijk.
12. Artikel 19.1 van de algemene voorwaarden bevat een beding over de buitengerechtelijke incassokosten en een beding over de wettelijke rente. Zoals uit hetgeen hiervoor onder randnummer 11 is overwogen, is het beding ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten oneerlijk. Het beding dat ziet op de wettelijke rente is, zoals hiervoor overwogen onder randnummer 9, niet oneerlijk.
13. Wanneer een beding een bepaling bevat die van de overige bepalingen van dat beding kan worden gescheiden, die aan een afzonderlijk onderzoek van het oneerlijke karakter ervan kan worden onderworpen en waarvan de schrapping het herstel van een werkelijk evenwicht tussen de partijen mogelijk zou maken zonder de kern van de betrokken overeenkomst aan te tasten, dan heeft dit niet tot gevolg dat dit beding, of zelfs deze overeenkomst, als geheel ongeldig moet worden verklaard. (ECLI:EU:C:2023:911).
14. Het gevolg van de oneerlijkheid ten aanzien van het beding, betrekking hebbende op de buitengerechtelijke incassokosten, is dat het hiervoor aangehaalde deel van artikel 19.1, gelet op de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, volledig buiten toepassing moet worden gelaten. Op het beding met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten kan dus geen beroep worden gedaan. Evenmin kan ingevolge de Dexia-arresten van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C: 2021:68) aanspraak worden gemaakt op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als de bedingen niet in de overeenkomst stonden.
15. De kantonrechter zal gelet op het voorgaande dan ook het beding betreffende de administratieve en buitengerechtelijke incassokosten in artikel 19.1 van het huurreglement vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. Het beding dat ziet op de wettelijke rente kan in stand blijven.
16. Met betrekking tot de gevorderde betalingsachterstand wordt het volgende overwogen. [eiseres] heeft met de brief van 4 december 2022 voldoende onderbouwd dat zij aan [gedaagde] uitleg heeft gegeven over de reden waarom zij het voorschot met betrekking tot de servicekosten per 1 januari 2023 aanzienlijk heeft verhoogd, maar dat de kale huur niet wordt verhoogd. In die brief is ook een overzicht opgenomen met daarin uitgesplitst alle kosten zowel in de oude als de nieuwe situatie. Ook blijkt uit de door [eiseres] overgelegde e-mailberichten dat zij naar aanleiding van de vragen van [gedaagde] steeds heeft geprobeerd uitleg te geven over deze verhoging. Door [gedaagde] is de ontvangst van deze brief en e-mails niet betwist. Dat [gedaagde] pas in een later stadium heeft begrepen dat [eiseres] tot deze verhoging gerechtigd was, kan [eiseres] niet worden aangerekend.
17. Blijkens het bij akte overgelegde overzicht bedraagt de betalingsachterstand tot en met oktober 2023 (664,90 minus 85,74 minus 18,01 minus 7,95) € 553,30. Omdat [gedaagde] de verschuldigdheid van dit bedrag niet heeft betwist, zal dit bedrag aan betalingsachterstand ter zake van servicekosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
18. Financiële onmacht ontheft [gedaagde] niet van haar betalingsverplichting, terwijl [eiseres] niet kan worden verplicht met betaling in termijnen genoegen te nemen. Voor een mogelijke betalingsregeling dient [gedaagde] zich (opnieuw) te wenden tot (de gemachtigde van) [eiseres] , aangezien de kantonrechter [eiseres] niet kan verplichten met betaling in termijnen genoegen te nemen.
19. Er bestaat geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat [gedaagde] als (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld wordt in de kosten van het geding.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- een bedrag van € 553,30 als betalingsachterstand ter zake van servicekosten tot en met oktober 2023;
- een bedrag van € 7,95 aan wettelijke rente tot 8 juni 2023;
- de wettelijke rente over € 553,30 vanaf 8 juni 2023 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
exploot € 130,49
salaris € 248,00
griffierecht € 322,00
-----------------
totaal € 700,49
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.