Beoordeling
5. De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen, hierna: de richtlijn). De kantonrechter heeft dit ook ter zitting aan [eiseres] voorgehouden.
6. [eiseres] heeft de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden (het huurreglement) in het geding gebracht, zodat de kantonrechter ambtshalve kan beoordelen of de bedingen die daarin staan en waarop de vordering ziet een oneerlijk karakter hebben.
7. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
8. De bedingen die voor de beoordeling van de vordering relevant zijn, te weten artikel 2.1, 2.2 en 19.1 in de algemene voorwaarden zijn door de kantonrechter getoetst.
9. De artikelen 2.1 (huurprijsverhoging), 2.2. (wijziging voorschot servicekosten) en artikel 19.1 (voor wat betreft de wettelijke rente) in de huurovereenkomst worden niet oneerlijk bevonden.
10. Ten aanzien van artikel 19.1 van de algemene voorwaarden wordt het volgende overwogen. Het hiervoor onder 1.2. geciteerde beding in de algemene voorwaarden is naar haar aard te beschouwen als een beding dat is bedoeld om in meerdere overeenkomsten te worden gebruikt. Ze wordt niet als een kernbeding aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat over dat beding is onderhandeld.
11. De kantonrechter is van oordeel dat het in artikel 19.1 van het reglement opgenomen beding voor zover dit ziet op administratieve en buitengerechtelijke incassokosten als oneerlijk moeten worden aangemerkt, omdat het ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke regeling over buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van het Hoge Raad-arrest van 10 februari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.4) is contractuele afwijking van dwingendrechtelijke bepalingen oneerlijk. Op grond van het in het reglement opgenomen beding wordt de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ‘gefixeerd op het daarvoor gebruikelijke percentage van de verschuldigde hoofdsom’. Nu nergens uit blijkt wat het gebruikelijke percentage is, wijkt dit mogelijk af van de tarieven zoals opgenomen in het Besluit incassokosten. Daarnaast kan [eiseres] op grond van deze bepaling daarnaast ook nog administratiekosten in rekening brengen. Dat zou dus tot gevolg kunnen hebben dat de consument op grond van het beding belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. Dit terwijl de consument in de wettelijke regeling uitsluitend gemaximeerde buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, mits is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning als bedoeld in dat artikellid moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. Het beding heeft aldus een aanzienlijk bredere strekking dan wat aan de consument op grond van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit incassokosten in rekening mag worden gebracht. Het beding betreffende de administratieve en buitengerechtelijke incassokosten is daarom oneerlijk. 12. Artikel 19.1 van de algemene voorwaarden bevat een beding over de buitengerechtelijke incassokosten en een beding over de wettelijke rente. Zoals uit hetgeen hiervoor onder randnummer 11 is overwogen, is het beding ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten oneerlijk. Het beding dat ziet op de wettelijke rente is, zoals hiervoor overwogen onder randnummer 9, niet oneerlijk.
13. Wanneer een beding een bepaling bevat die van de overige bepalingen van dat beding kan worden gescheiden, die aan een afzonderlijk onderzoek van het oneerlijke karakter ervan kan worden onderworpen en waarvan de schrapping het herstel van een werkelijk evenwicht tussen de partijen mogelijk zou maken zonder de kern van de betrokken overeenkomst aan te tasten, dan heeft dit niet tot gevolg dat dit beding, of zelfs deze overeenkomst, als geheel ongeldig moet worden verklaard. (ECLI:EU:C:2023:911).
14. Het gevolg van de oneerlijkheid ten aanzien van het beding, betrekking hebbende op de buitengerechtelijke incassokosten, is dat het hiervoor aangehaalde deel van artikel 19.1, gelet op de vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, volledig buiten toepassing moet worden gelaten. Op het beding met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten kan dus geen beroep worden gedaan. Evenmin kan ingevolge de Dexia-arresten van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C: 2021:68) aanspraak worden gemaakt op een wettelijke regeling van aanvullend recht dat van toepassing zou zijn geweest als de bedingen niet in de overeenkomst stonden.
15. De kantonrechter zal gelet op het voorgaande dan ook het beding betreffende de administratieve en buitengerechtelijke incassokosten in artikel 19.1 van het huurreglement vernietigen vanwege het oneerlijke karakter. Het beding dat ziet op de wettelijke rente kan in stand blijven.
16. Met betrekking tot de gevorderde betalingsachterstand wordt het volgende overwogen. [eiseres] heeft met de brief van 4 december 2022 voldoende onderbouwd dat zij aan [gedaagde] uitleg heeft gegeven over de reden waarom zij het voorschot met betrekking tot de servicekosten per 1 januari 2023 aanzienlijk heeft verhoogd, maar dat de kale huur niet wordt verhoogd. In die brief is ook een overzicht opgenomen met daarin uitgesplitst alle kosten zowel in de oude als de nieuwe situatie. Ook blijkt uit de door [eiseres] overgelegde e-mailberichten dat zij naar aanleiding van de vragen van [gedaagde] steeds heeft geprobeerd uitleg te geven over deze verhoging. Door [gedaagde] is de ontvangst van deze brief en e-mails niet betwist. Dat [gedaagde] pas in een later stadium heeft begrepen dat [eiseres] tot deze verhoging gerechtigd was, kan [eiseres] niet worden aangerekend.
17. Blijkens het bij akte overgelegde overzicht bedraagt de betalingsachterstand tot en met oktober 2023 (664,90 minus 85,74 minus 18,01 minus 7,95) € 553,30. Omdat [gedaagde] de verschuldigdheid van dit bedrag niet heeft betwist, zal dit bedrag aan betalingsachterstand ter zake van servicekosten worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
18. Financiële onmacht ontheft [gedaagde] niet van haar betalingsverplichting, terwijl [eiseres] niet kan worden verplicht met betaling in termijnen genoegen te nemen. Voor een mogelijke betalingsregeling dient [gedaagde] zich (opnieuw) te wenden tot (de gemachtigde van) [eiseres] , aangezien de kantonrechter [eiseres] niet kan verplichten met betaling in termijnen genoegen te nemen.
19. Er bestaat geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat [gedaagde] als (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld wordt in de kosten van het geding.