ECLI:NL:RBAMS:2023:7871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
13-243594-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal en opzetheling

Op 15 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die gedetineerd was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder diefstal van een rugtas en een handtas, verduistering van betaalkaarten en opzetheling van een elektrische fiets. De feiten vonden plaats in Amsterdam op verschillende data in 2023. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd en op tegenspraak geoordeeld na een terechtzitting op 1 november 2023. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de rugtas had gestolen, wat werd ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte had ook cocaïne bij zich voor eigen gebruik. Gezien de ernst van de feiten en het recidivegedrag van de verdachte, heeft de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-243594-23 (A), 13-195463-23 (B), 13-177879-23 (C)
Datum uitspraak: 15 november 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.P. Hopman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van der Brugge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij:
zaak A (13-243594-23):
op 23 september 2023 te Amsterdam een rugtas met inhoud heeft gestolen (primair), dan wel zich heeft schuldig gemaakt aan heling van deze rugtas met inhoud (subsidiair);
zaak B (13-195463-23), feit 1:
op 4 augustus 2023 te Amsterdam een handtas en een telefoon heeft gestolen;
zaak B (13-195463-23), feit 2:
op 4 augustus 2023 te Amsterdam zich heeft schuldig gemaakt aan heling van betaalkaarten en een ov-kaart (primair), dan wel dat hij deze kaarten heeft verduisterd (subsidiair);
zaak C (13-177879-23) feit 1:
op 16 juli 2023 te Amsterdam 4,92 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
zaak C (13-177879-23) feit 2:
op 16 juli 2023 te Amsterdam zich heeft schuldig gemaakt aan heling van een elektrische fiets.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder primair, het in zaak B onder 1 en 2 subsidiair, en het in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder primair en subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte heeft op de terechtzitting ontkend dat hij de rugtas met inhoud heeft gestolen. Kort voordat hij werd aangehouden had hij op straat onder een kartonnen doos een plastic tas met spullen, waaronder een laptop, aangetroffen. Deze tas heeft hij vervolgens bij zich genomen.
De raadsman heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de rugzak heeft gestolen. Op camerabeelden van het Centraal Station in Amsterdam is de diefstal van de tas te zien, maar het kan niet worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] de persoon is die de tas wegneemt. Verbalisant [verbalisant 1] zegt uitdrukkelijk dat hij door de kwaliteit van de beelden niet kan verklaren dat de man op de beelden verdachte [verdachte] is. Verbalisant [verbalisant 2] meent verdachte op beelden te herkennen, maar uit het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt niet over welke camerabeelden hij spreekt.
Ten aanzien van het in zaak onder B onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij op 4 augustus 2023 in de KFC te Amsterdam een tas heeft weggenomen. Hij had op het moment van zijn aanhouding nog niet in de tas gekeken, maar er bleek een mobiele telefoon in te zitten.
De raadsman heeft met betrekking tot dit feit geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het in zaak onder B onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de betaalkaarten en de OV-chipkaart die hij bij zijn aanhouding bij zich had, op straat had gevonden en bij zich heeft gehouden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde (heling) en heeft zich gerefereerd met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde (verduistering).
Ten aanzien van het in zaak onder C onder 1 tenlastegelegde:
Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij op 16 juli 2023 een hoeveelheid cocaïne bij zich had. Deze cocaïne was voor eigen gebruik.
De raadsman heeft met betrekking tot dit feit geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het in zaak onder C onder 2 tenlastegelegde:
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij op 16 juli 2023 een elektrische fiets had geleend van een vriend, genaamd [persoon 1] , omdat hij cocaïne wilde kopen. Hij wist niet dat deze fiets gestolen was.
De raadsman heeft, met het oog op de verklaring van verdachte, vrijspraak bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder primair en subsidiair tenlastegelegde:
[persoon 2] zat op 23 september 2023 op een bankje op het Centraal Station te Amsterdam. Omstreeks 19:05 uur ontdekte hij dat zijn rugtas, met daarin onder andere een portemonnee met bankpasjes, een paspoort en een ID-kaart, en een laptop, een iPad, twee brillen en drie of vier biljetten van 50 euro, verdwenen waren.
Rond 19:40 uur zag verbalisant [verbalisant 3] verdachte op het Damrak lopen met een Albert Heijntas en een Intertoystas. In deze Intertoystas zat een legergroene rugtas. [verbalisant 3] zag dat verdachte de tassen even op de grond zette en vervolgens een stapel met pasjes in zijn handen nam, waarna hij deze pasjes aandachtig één voor één bekeek. Kort daarna werd verdachte staande gehouden. In zijn rechterbroekzak zaten onder ander 5 pasjes op naam van aangever [persoon 2] . De groene rugtas die verdachte bij zich droeg en de daarin aanwezige oplaadkabels, oordopjes, een iPad, een MacBook, een Ray Ban zonnebril en een Specsavers bril, bleken eveneens van [persoon 2] te zijn.
De korte tijdspanne tussen het wegnemen van de tas en het aantreffen van deze tas bij verdachte, maakt het door de verdachte geschetste scenario dat de tas door een ander is achtergelaten en vervolgens door verdachte gevonden, niet aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is die korte tijdspanne een sterke aanwijzing dat verdachte deze tas zelf gestolen heeft. Dat verdachte de tas heeft weggenomen blijkt echter ook uit camerabeelden waarop de diefstal is vastgelegd. Verbalisant [verbalisant 1] , die deze camerabeelden heeft beschreven, heeft geconstateerd dat de man op de camerabeelden die de tas heeft weggenomen exact hetzelfde is gekleed als verdachte [verdachte] op het moment van zijn aanhouding. Ook heeft hij geconstateerd dat de man op de camerabeelden wat betreft huidskleur en haardracht, zowel hoofd als gezicht, exact overeenkomt met verdachte.
Verbalisant [verbalisant 2] kent verdachte ambtshalve ongeveer 29 jaar en is tijdens zijn politiewerkzaamheden in het verleden met hem in contact geweest, zowel op straat als in het politiebureau. Bij het bekijken van de camerabeelden herkende hij de man die de tas wegnam direct als verdachte [verdachte] . Anders dan de raadsman staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verbalisant [verbalisant 2] over dezelfde camerabeelden spreekt als de beelden die zijn beschreven door verbalisant [verbalisant 1] . De zaakregistratienummers van de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen komen immers overeen, terwijl ook de door [verbalisant 2] omschreven gedragingen van de man op de camerabeelden overeenkomen met de door verbalisant [verbalisant 1] omschreven beelden. Bij het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] zijn schermafdrukken van de camerabeelden gevoegd, waarop de dader is te zien. De rechtbank constateert een opvallende gelijkenis tussen deze man en verdachte. Zij ziet geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De rechtbank acht de door verbalisant [verbalisant 2] gedane herkenning dan ook valide en bruikbaar voor het bewijs en acht bewezen dat verdachte degene is geweest die op 23 september 2023 op het Centraal Station te Amsterdam de tas met inhoud van aangever [persoon 2] heeft weggenomen.
Ten aanzien van het in zaak onder B onder 1 tenlastegelegde:
De rechtbank acht, op grond van de bekennende verklaring van verdachte, ook ter zitting, en de in bijlage 2 opgenomen processen-verbaal van bevindingen, bewezen dat verdachte op 4 augustus 2023 een handtas met daarin een mobiele telefoon heeft gestolen.
Ten aanzien van het in zaak onder B onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte had op 4 augustus 2023 bankpassen en een OV-chipkaart op naam van respectievelijk [persoon 3] en [persoon 4] bij zich, maar er is geen bewijs dat hij op het moment dat hij deze kaarten onder zich kreeg wist dat ze gestolen waren. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpassen en de OV-chipkaart heeft gevonden en dat hij deze vervolgens bij zich heeft gehouden. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het in zaak onder C onder 1 tenlastegelegde:
De rechtbank acht, op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte op 16 juli 2023 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4,92 gram cocaïne.
Ten aanzien van het in zaak onder C onder 2 tenlastegelegde:
Op 16 juli 2023 reed verdachte op een dure elektrische fiets, die drie dagen daarvoor was gestolen. Het slot van de accu was beschadigd en de accu was niet opgeladen en stond dus uit. Op de fiets zaten twee externe sloten, een hoefijzerslot en een hangslot. Verdachte had de sleutel van het hangslot bij zich. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets had geleend van een zekere [persoon 1] , maar nadere gegevens op basis waarvan zijn verklaring kan worden geverifieerd heeft hij niet gegeven. De rechtbank hecht dan ook geen waarde aan deze verklaring van verdachte. Het kan niet worden vastgesteld hoe verdachte aan deze elektrische fiets is gekomen, maar gezien de braakschade aan het slot van de accu en de niet opgeladen accu, moet het verdachte volstrekt duidelijk zijn geweest dat de fiets van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A (13-243594-23) primair tenlastegelegde:
op 23 september 2023 te Amsterdam een rugtas en bankpassen en geldbiljetten (totaal € 150) en opladers en een bril (merk Specsavers) en een zonnebril (merk Ray Ban) en oordopjes en een tablet (merk Apple) en een notebook (merk Apple), die aan [persoon 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak B (13-195463-23) onder 1 tenlastegelegde:
op 4 augustus 2023 te Amsterdam een handtas en telefoon, die aan de Nationale Politie toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak B (13-195463-23) onder 2 subsidiair tenlastegelegde:
op 4 augustus 2023 te Amsterdam opzettelijk betaalkaarten en een OV-Chipkaart, toebehorende aan respectievelijk [persoon 3] en [persoon 3] , en welke goeden verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van het in zaak C (13-177879-23) onder 1 tenlastegelegde:
op 16 juli 2023 te Amsterdam opzettelijk heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4,92 gram cocaïne;
ten aanzien van het in zaak C (13-177879-23) onder 2 tenlastegelegde:
op 16 juli 2023 te Amsterdam een elektrische fiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat van de zijde van de overheid en de reclassering nooit enige poging is gedaan om verdachte te helpen. Verdachte heeft geen verblijfstitel in Nederland en heeft een inreisverbod. Op voorhand ontbreekt elk perspectief op een inhoudelijke invulling van de ISD-maatregel. De ISD-maatregel biedt geen oplossing en houdt feitelijk niets anders in dan een vrijheidsberoving van twee jaren. Vervolgens staat hij weer op straat. Oplegging van de ISD-maatregel is daarom niet passend. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 september 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:6432).
Er kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel, aldus de raadsman.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een rugtas met goederen, aan diefstal van een tas met daarin een mobiele telefoon, aan verduistering van bankpassen en een OV-chipkaart en aan opzetheling van een elektrische fiets. Dit zijn bijzonder hinderlijke strafbare feiten, die naast schade ook veel overlast en ergernis voor de gedupeerde eigenaren tot gevolg hebben gehad.
Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid cocaïne voor eigen gebruik bij zich gehad.
Cocaïne levert een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof verslavend is en regelmatig gebruik gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. De handel in verdovende middelen gaat bovendien gepaard met (zware) criminaliteit en zorgt voor overlast en gevoelens van onveiligheid voor de omgeving.
Uit diverse processen-verbaal die zich in het dossier bevinden komt het beeld naar voren dat verdachte langdurig door de stad zwerft op zoek naar potentiële slachtoffers, vaak toeristen, bij wie hij ongemerkt goederen kan wegnemen. De bewezenverklaarde feiten zijn geen incidenten, maar zijn een levenswijze van verdachte geworden. Dit blijkt ook uit het strafblad van verdachte. Verdachte is sinds begin jaren negentig van de vorige eeuw in Nederland en vanaf die tijd is sprake van een groot aantal veroordelingen voor met name vermogensdelicten.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de in de zaken A en B bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 oktober 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten op 4 augustus 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hierna te noemen rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens genoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Op het moment van het plegen van de in zaak C bewezen geachte feiten voldeed verdachte nog niet aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
In het door reclasseringswerker [persoon 5] over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 25 oktober 2023 is te lezen dat verdachte oorspronkelijk uit [geboorteland] komt en al decennialang zonder verblijfsrecht in Nederland is en een inreisverbod opgelegd heeft gekregen. Betrokkene leidt al die jaren een dakloos bestaan waarbij het hem ontbreekt aan een inkomen of structurele dagbesteding en waarbij het verwerven en gebruiken van harddrugs en alcohol centraal lijkt te staan. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor de bewezen verklaarde feiten en de feiten waarvoor hij in het verleden is veroordeeld. Interventies zijn volgens de reclassering geïndiceerd om het risico op recidive te verlagen. Vanwege zijn onrechtmatige verblijfstatus kan verdachte echter geen aanspraak maken op structurele sociale voorzieningen, waardoor aan een hulpverleningstraject en/of een drang/dwangtraject onvoldoende inhoud gegeven kan worden. Een reclasseringstraject is daarom niet uitvoerbaar. Verdachte voldoet daarom naar de mening van de reclassering aan de zachte ISD-criteria, waarbij hij in aanmerking komt voor de Vreemdelingen (VRIS) ISD-maatregel. De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan het adviseren van de ISD-maatregel.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Binnen de ISD-VRIS kan verdachte een programma volgen gericht op scholing/werk. Er zijn ook mogelijkheden voor psychische begeleiding, medische/verslavingszorg en diverse gedragstrainingen die zouden kunnen bijdragen aan stabiliteit bij zijn eventuele terugkeer naar het land van herkomst. Deze ISD maatregel is echter niet gericht op resocialisatie, maar op repatriëring met een zogenoemde zachte landing. Reclasseringswerker [persoon 5] heeft op de terechtzitting haar in het rapport opgenomen bevindingen bekrachtigd.
De rechtbank neemt de bevindingen van de reclassering over. Door het ontbreken van een legale verblijfstatus is een hulpverleningstraject door de reclassering of andere forensische instelling niet mogelijk. De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat ook aan de ‘zachte’ ISD-criteria is voldaan.
De rechtbank vindt dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte de ISD-maatregel opleggen met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten in de zaken A en B. Verdachte heeft inmiddels vele gevangenisstraffen opgelegd gekregen en ondergaan, maar die hebben niet geleid tot vermindering van zijn delictgedrag.
Verdachte heeft ter zitting op emotionele wijze te kennen gegeven dat hij niet terug naar [geboorteland] wil en dat Nederland het land is waar hij thuis hoort. De rechtbank ziet hierin geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Tijdens de ISD-maatregel kan verdachte wellicht op andere gedachten worden gebracht. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de maatregel met name bijdragen aan speciale preventie, omdat verdachte voor langere tijd in detentie verblijft en de maatschappij op die manier beschermd wordt tegen zijn criminele activiteiten.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Met betrekking tot de in zaak C bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank, in het licht van de op te leggen ISD-maatregel voor de bewezen verklaarde feiten in de zaken A en B, een straf niet opportuun. Zij zal daarom bepalen dat voor deze feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende geldbedragen in beslag genomen:
- € 695,- (PL1300-2023216054-G6399126)
- 8 MYR (PL1300-2023216054-G6399127)
De rechtbank zal bepalen dat deze geldbedragen aan verdachte worden teruggegeven.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 2]vordert
€ 201,20aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is bovendien onderbouwd met een kwitantie. De vordering zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (23 september 2023).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] wordt aan verdachte de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, als extra waarborg voor betaling aan [persoon 2] .
De benadeelde partij
[persoon 6]vordert € 2.187,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering dateert van 21 juli 2023 en ziet op de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de diefstal van zijn elektrische fiets (zaak C onder 2). Het gevorderde bedrag is de aankoopprijs van de fiets op 4 januari 2023. Uit het dossier blijkt dat de onder verdachte inbeslaggenomen fiets op 24 juli 2023 aan de benadeelde partij is geretourneerd. De grondslag van de vordering van de benadeelde partij is daarmee komen te vervallen. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder primair, het in zaak B onder 1 en 2 subsidiair en het in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder primair en het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
telkens: diefstal:
ten aanzien van het in zaak B onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
verduistering;
ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het in zaak A onder primair en het in zaak B onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd onder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
- € 695,- (PL1300-2023216054-G6399126);
- 8 MYR (PL1300-2023216054-G6399127).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]toe tot een bedrag van
€ 201,20(tweehonderdéén euro en twintig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 201,20 (tweehonderdéén euro en twintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[persoon 6]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. D. Bode en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2023.
[...]

1.[...]

[...]

2.[...]

[...]

3.[...]

[...]

4.[...]

[...]

9.[...]

[...]

12.[...]

[...]

13.[...]

[...]