ECLI:NL:RBAMS:2023:7818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
731175
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van besluitvorming binnen een bewonersvereniging van senioren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 15 november 2023, staat de rechtsgeldigheid van de besluitvorming van de Woongroep Abraham-Silodam centraal. De eiser, een lid van de vereniging, heeft zijn lidmaatschap verloren na een bestuursbesluit van 30 oktober 2022 en een bekrachtiging daarvan door de algemene vergadering op 6 december 2022. De eiser betwist de rechtsgeldigheid van deze besluiten, stellende dat ze in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid en met de statuten van de vereniging. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de eiser zijn standpunten heeft gepresenteerd, en heeft vastgesteld dat de besluiten van de algemene vergadering rechtsgeldig zijn. De rechtbank oordeelt dat de ontzetting van de eiser uit zijn lidmaatschap gerechtvaardigd is, gezien de voortdurende frictie tussen de eiser en de andere leden van de Woongroep. De rechtbank concludeert dat de algemene vergadering in redelijkheid tot het ontzettingsbesluit heeft kunnen komen, en wijst de vorderingen van de eiser af. Tevens wordt de eiser veroordeeld in de proceskosten van de Woongroep, die zijn begroot op € 1.872.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/731175 / HA ZA 23-301
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B.J.M. Vernooij te Amsterdam,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
WOONGROEP ABRAHAM-SILODAM,
met zetel te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Woongroep,
advocaat: mr. W. van Egmond te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2023, met producties, van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord, met producties, van de Woongroep,
- het tussenvonnis van 7 juni 2023, waarbij de mondelinge behandeling van 29 september 2023 is bepaald,
- de mondelinge behandeling op 29 september 2023, waarvan een proces-verbaal is opgesteld door de rechtbank.
1.2.
Daarna is bepaald dat de rechtbank uitspraak zal doen.

2.De zaak en de beslissing in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of twee besluiten van het bestuur en de algemene vergadering van de Woongroep rechtsgeldig zijn. Het gaat om (1) het bestuursbesluit van 30 oktober 2022 om [eiser] als lid van de Woongroep te ontzetten en (2) het besluit van de algemene vergadering van 6 december 2022 om het bestuursbesluit van 30 oktober 2022 te bekrachtigen (hierna: de besluiten). Volgens [eiser] zijn de besluiten niet rechtsgeldig, omdat deze in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid en in strijd met een reglement van de Woongroep.
2.2.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel. Het besluit van de algemene vergadering is rechtsgeldig omdat dit besluit niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid of een reglement van de Woongroep. Dit betekent dat [eiser] is ontzet uit zijn lidmaatschap van de Woongroep. Gezien dit oordeel laat de rechtbank in het midden of ook het bestuursbesluit rechtsgeldig is; [eiser] heeft bij dit oordeel geen belang.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
De Woongroep is een vereniging die is opgericht op 16 mei 2002 en zij heeft elf leden. De leden van de Woongroep zijn alleenstaande senioren van 50 jaar of ouder. Zij huren ieder individueel een appartement in het gebouw “de Silodam” in Amsterdam van Woonstichting De Key.
3.2.
[eiser] is sinds 2015 lid van de Woongroep en woont sindsdien in een appartement in de Silodam.
3.3.
In de statuten van de Woongroep is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP
Artikel 5
1. Het lidmaatschap van de vereniging eindigt: (…)
d. door ontzetting door de algemene vergadering.
2. Ontzetting kan worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, niet voldaan heeft aan enige financiële verplichting jegens de vereniging of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
3. De ontzetting wordt vervolgens met redenen omkleed door het bestuur aan het betrokken lid schriftelijk medegedeeld.
4. Bij ontzetting moet een termijn van tenminste vier maanden in acht worden genomen; deze termijn behoeft niet in acht te worden genomen indien van de vereniging, dan wel van het betrokken lid redelijkerwijs niet kan worden gevergd het lidmaatschap gedurende die termijn te laten voortduren.”
3.4.
De algemene vergadering van de Woongroep (hierna: de algemene vergadering) heeft [eiser] op 2 september 2018 uit zijn lidmaatschap ontzet. [eiser] was het daar niet mee eens en heeft de zaak voorgelegd aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Tijdens de zitting in het kort geding hebben [eiser] en de Woongroep een afspraak gemaakt die – kort gezegd – inhoudt dat zij de zaak aan een arbiter voorleggen. Omdat partijen geen geschikte arbiter konden vinden, hebben zij in gezamenlijk overleg besloten om het geschil te laten beslechten door middel van bindend advies.
3.5.
[eiser] en de Woongroep zijn op 26 september 2019 een overeenkomst aangegaan voor het bindend advies. De bindend adviescommissie heeft op 23 december 2019 een bindend advies uitgebracht. Dat advies luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De vereniging mag [eiser] naar aanleiding van de kwestie in geding het lidmaatschap niet ontnemen. (…)
[eiser] blijft met ingang van 1 november 2019 maximaal 3 jaar geschorst als lid van de vereniging. De schorsing eindigt daarmee uiterlijk tegen 1 november 2022 (…)
In het vierde kwartaal van 2020 krijgt [eiser] de gelegenheid om een schriftelijk en gemotiveerd verzoek te doen aan het bestuur van de vereniging om de schorsing op te heffen.”
3.6.
[eiser] heeft in 2020 en 2022 verzoeken ingediend bij het bestuur van de Woongroep (hierna: het bestuur) voor opheffing van de schorsing van zijn lidmaatschap. Beide verzoeken zijn afgewezen.
3.7.
[eiser] heeft op 24 oktober 2022 van het bestuur een uitnodiging gekregen voor een gesprek over [eiser] deelname aan de Woongroep. Op de voorgestelde data was [eiser] niet beschikbaar. Vervolgens heeft [eiser] op 31 oktober 2022 een brief van het bestuur (gedateerd 30 oktober 2022) ontvangen, waarin – kort gezegd – is vermeld dat het bestuur heeft besloten tot ontzetting van [eiser] als lid van de Woongroep per 1 november 2022.
3.8.
Op 6 december 2022 heeft een algemene vergadering van de Woongroep plaatsgevonden. Het bestuur heeft de bekrachtiging van het bestuursbesluit van 30 oktober 2022 geagendeerd. Na ongeveer tien minuten heeft [eiser] de vergadering verlaten. Negen andere leden waren aanwezig op deze algemene vergadering en hebben unaniem besloten tot bekrachtiging van het bestuursbesluit van 30 oktober 2022. Van deze algemene vergadering heeft de Woongroep een bandopname gemaakt. Op basis van de bandopname is een transcriptie gemaakt.
3.9.
Hierna gaat de rechtbank in op de standpunten van partijen en licht zij haar oordeel toe. De vorderingen van [eiser] zijn weergegeven in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht.

4.Wat is de motivering van het oordeel van de rechtbank?

Vernietiging van het besluit van de algemene vergadering
4.1.
[eiser] is het niet eens met de besluiten. Hij vordert in deze procedure daarom vernietiging van de besluiten. De rechtbank ziet aanleiding om eerst het besluit van de algemene vergadering te beoordelen, omdat de algemene vergadering op grond van 5 lid 1 onder d van de statuten van de Woongroep bevoegd is tot het nemen van een ontzettingsbesluit.
4.2.
Hoewel in de tekst van het besluit van de algemene vergadering staat dat dit een bekrachtiging is van het bestuursbesluit, begrijpt de rechtbank – uit het debat van partijen – dat de algemene vergadering het bestuursbesluit niet alleen heeft bekrachtigd, maar inhoudelijk ook alsnog zelf het ontzettingsbesluit heeft genomen. Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling.
4.3.
Volgens [eiser] is het besluit van de algemene vergadering in strijd met de redelijkheid en billijkheid en in strijd met een reglement van de Woongroep (namelijk: het bindend advies), en moet het besluit van de algemene vergadering daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om eerst te beoordelen of het besluit in strijd is met een reglement van de Woongroep (als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder c BW).
Is het besluit tot ontzetting van de algemene vergadering in strijd met een reglement van de Woongroep?
4.4.
[eiser] stelt dat het bindend advies als reglement heeft te gelden. De rechtbank volgt hem daarin niet. Uit artikel 15 van de statuten van de Woongroep volgt dat een reglement regels bevat ter aanvulling van de statuten en dat de algemene vergadering een reglement vaststelt. Het bindend advies is echter gegeven door een bindend adviescommissie en vloeit voort uit een overeenkomst, gesloten tussen [eiser] en (het bestuur van) de Woongroep. Omdat het bindend advies niet is vastgesteld door de algemene vergadering geldt dit niet als een reglement.
Is het besluit tot ontzetting van de algemene vergadering in strijd met de redelijkheid en billijkheid?
4.5.
De rechtbank begrijpt dat het besluit van de algemene vergadering tot ontzetting uit het lidmaatschap is gebaseerd op het door [eiser] op onredelijke wijze benadelen van de Woongroep. Verder heeft de ontzetting met onmiddellijke ingang plaatsgevonden, omdat – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van de Woongroep – niet in redelijkheid van de Woongroep kon worden gevergd het lidmaatschap van [eiser] gedurende de in beginsel voorgeschreven opzegtermijn van vier maanden te laten voortduren.
4.6.
Ter toelichting op het ontzettingsbesluit van de algemene vergadering verwijst de Woongroep naar de brief van het bestuur van 30 oktober 2022. Daaruit volgt – samengevat – de volgende onderbouwing:
- het aanspannen van juridische procedures door [eiser] ;
- het storende gedrag en de nare en opdringerige communicatie van [eiser] naar de leden van de Woongroep;
- door aanwezigheid van [eiser] is het niet mogelijk om de doelstelling van de Woongroep na te streven;
- de door de leden gevoelde onveiligheid in aanwezigheid van [eiser] .
4.7.
Vooropstaat dat de rechterlijke toetsing van besluiten van een orgaan van een rechtspersoon aan de redelijkheid en billijkheid (als bedoeld in artikel 2:15 lid 1 onder b BW) een marginaal karakter heeft, omdat de algemene vergadering beleidsvrijheid toekomt. De toetsing door de rechter komt neer op de vraag of de algemene vergadering in redelijkheid tot het ontzettingsbesluit heeft kunnen komen. Daarvan zal pas dan geen sprake zijn indien het ontzettingsbesluit tegenover [eiser] en gelet op alle omstandigheden onaanvaardbaar is. Dit betekent dat de lat hoog ligt en de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling of de Woongroep alle bij het besluit in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. [1]
4.8.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het besluit tot ontzetting niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daartoe is het volgende van belang.
4.9.
De Woongroep is ontstaan uit een initiatief van een vriendengroep (merendeels alleenstaanden) die een vorm van “in elkaars nabijheid wonen” wilde onderzoeken. De oprichting van de Woongroep werd ingegeven door de wens om bij het ouder worden met elkaar een vertrouwde en veilige woonomgeving te hebben waarin de leden zelfstandig wonen, elkaar kunnen inspireren en zodoende ook op den duur, zonder bijzondere hulp van buiten, zelfstandig kunnen blijven wonen in groepsverband. Daarbij is onderdeel van de doelstelling van de Woongroep “goed nabuurschap”.
4.10.
De oorzaak van de frictie tussen [eiser] en de Woongroep komt voort uit een kwestie in 2018. Kort gezegd was er sprake van een persoonlijke crisis van [eiser] , geworteld in de privésfeer tussen [eiser] en een ander lid van de Woongroep. Kort daarna heeft de algemene vergadering besloten tot ontzetting van [eiser] als lid. Over de ontzetting is uiteindelijk een bindend advies uitgebracht. Uit het bindend advies volgt dat de Woongroep [eiser] naar aanleiding van die kwestie niet het lidmaatschap mag ontnemen. In het bindend advies is beslist dat [eiser] vanaf 1 november 2019 voor maximaal drie jaar als lid van de Woongroep is geschorst. Volgens [eiser] mocht de algemene vergadering in 2022 niet opnieuw besluiten tot ontzetting vanwege de kwestie uit 2018, omdat aan die kwestie al de sanctie van schorsing was verbonden. Na die drie jaar eindigt de schorsing en is hij weer volwaardig lid, zo betoogt [eiser] . Op zich is die stelling juist: dat staat inderdaad in het bindend advies. Maar dat betekent, anders dan [eiser] heeft betoogd, niet dat die kwestie uit het verleden uit 2018 in het geheel geen rol meer zou mogen spelen in het door de algemene vergadering genomen besluit en de door de rechter te maken belangenafweging.
4.11.
De kwestie uit 2018 is niet de enige reden voor het ontzettingsbesluit uit 2022 geweest; er is sprake van een voortdurende frictie tussen (een aantal) leden van de Woongroep aan de ene kant en [eiser] aan de andere kant. Zo kijken [eiser] en de Woongroep anders naar de gang van zaken tijdens de schorsingsperiode (1 november 2019 tot 31 oktober 2022). [eiser] meent dat hij zich die jaren keurig heeft gedragen. Dat ziet de Woongroep anders: volgens de Woongroep hebben er in die periode wel incidenten plaatsgevonden. Op de zitting heeft de Woongroep enkele confrontaties genoemd tussen leden van de Woongroep en [eiser] . [eiser] heeft deze confrontaties op zichzelf niet ontkend. Hij heeft alleen betoogd dat hij zich tijdens de schorsingsperiode keurig heeft gedragen. Hierdoor heeft [eiser] deze confrontaties onvoldoende weersproken. Het beeld van deze confrontaties is niet alleen toegelicht op de zitting, maar blijkt ook uit de overgelegde verklaringen van acht leden van de Woongroep. Uit deze verklaringen volgt op zijn zachtst gezegd dat diverse leden negatieve effecten hebben ondervonden van [eiser] gedrag en dat dit voor onrust heeft gezorgd binnen de Woongroep. De rechter vroeg tijdens de zitting aan [eiser] of hij zich in dit beeld herkent. Tijdens de zitting heeft [eiser] verklaard dat er geen incidenten hebben plaatsgevonden. Maar ook deze enkele ontkenning is onvoldoende tegenover de verklaringen van bijna alle andere leden. Hiermee heeft [eiser] deze verklaringen niet voldoende weersproken.
4.12.
[eiser] heeft op de zitting aangevoerd dat de onvrede binnen de Woongroep bij de leden van de Woongroep ligt. Volgens [eiser] praten de leden vooral over hun eigen ziektes, familieomstandigheden, trauma’s en andere omstandigheden. [eiser] meent dat hij daar niks mee te maken heeft. Ook heeft [eiser] de Woongroep op de zitting een idealistische groep genoemd, waarbij “de leden van deze groepen (…) vaak koppig [zijn] om hun zaken door te drijven en doelen te behalen”. Deze verklaringen schetsen (wederom) het beeld van een confronterende houding vanuit [eiser] tegenover de Woongroep. De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat [eiser] perspectief op de Woongroep ook in de toekomst tot conflicten kan leiden. Verder miskent [eiser] met deze verklaringen ook de doelstelling van de Woongroep. Binnen de Woongroep staan immers de uitdagingen van het ouder worden centraal. Ook blijkt hieruit onvoldoende of en in hoeverre [eiser] in de toekomst de doelstellingen en uitgangspunten zoals opgenomen in de statuten en het huishoudelijk reglement van de Woongroep zal nastreven.
4.13.
[eiser] heeft op de algemene vergadering van 6 december 2022 de kans gekregen om een toelichting te geven op de door hem gewenste voortzetting van zijn lidmaatschap en daarover in gesprek te gaan met de leden van de Woongroep. [eiser] heeft deze kans onvoldoende aangegrepen; na tien minuten heeft hij de vergadering (vroegtijdig) verlaten. Ook heeft [eiser] tijdens deze vergadering twee (bestuurs)leden van de Woongroep uitgemaakt voor “debiel”. Toen de rechter tijdens de zitting aan [eiser] voorhield wat maakt dat hij dit heeft gezegd, heeft [eiser] verklaard dat hij al vier keer hetzelfde antwoord had gegeven op een vraag van de bestuursvoorzitter van de Woongroep. Uit de transcriptie van de algemene vergadering blijkt echter dat de bestuursvoorzitter aan [eiser] had gevraagd om zijn visie op het (voorgenomen) ontzettingsbesluit. [eiser] had geantwoord dat hij zich had gehouden aan het bindend advies. Daarop had de bestuursvoorzitter aan [eiser] gevraagd wat volgens hem het bindend advies dan inhield. Daar had [eiser] vervolgens geen antwoord op gegeven. De rechtbank kan [eiser] daarom niet in zijn standpunt volgen; [eiser] heeft uiteindelijk geen concreet antwoord gegeven op de laatste vraag van de voorzitter. Ook begrijpt de rechtbank niet dat [eiser] zich op deze manier heeft uitgelaten tegenover leden van de Woongroep, juist op een moment dat hij zijn verhaal had kunnen doen. De rechtbank begrijpt dat het voor [eiser] lastig was om zich te verdedigen tegen de (voorgenomen) ontzetting. Maar doordat [eiser] zich op deze manier heeft gedragen op de algemene vergadering, heeft [eiser] fatsoensnormen overschreden die gelden tussen de Woongroep en [eiser] , maar ook tussen de leden van de Woongroep onderling.
4.14.
Tijdens de zitting vroeg de rechtbank hoe [eiser] terugkijkt op hoe het was gegaan op de algemene vergadering van 6 december 2022. [eiser] heeft toen verder (onder meer) nog verklaard: “Als mensen zich niet netjes gedragen dan vind ik dat ik dat mag zeggen. Ik ben ook niet degene hier die scheldwoorden gebruikt.” en “Ik heb destijds gezegd wat ik ervan vond en ik sta daar nog steeds achter.”. Hieruit blijkt dat [eiser] geen blijk heeft gegeven van zelfinzicht en wat zijn aandeel was in deze situatie. Hiermee bagatelliseert [eiser] de confrontaties op de algemene vergadering en legt [eiser] de schuld voor problemen in de communicatie alleen bij de Woongroep. Dat is niet terecht.
4.15.
Verder is gebleken dat de algemene vergadering bij de besluitvorming voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. [eiser] heeft voorafgaand aan de algemene vergadering een agenda ontvangen met het voorgenomen besluit. Ook heeft hij op de vergadering van 6 december 2022 de gelegenheid gehad om daarop te reageren. Dat het bestuur hierover al eerder heeft besloten is niet gelukkig (omdat het daartoe niet bevoegd was), maar dit is later “gerepareerd” door het alsnog aan de algemene vergadering te laten om een besluit over het lidmaatschap van [eiser] te nemen. Dat besluit is vervolgens bij e-mail van 6 december 2022 aan [eiser] medegedeeld.
4.16.
Aan [eiser] kan wel worden toegegeven dat de Woongroep ook een aandeel heeft gehad in de verstoorde relatie. Zo is de Woongroep niet ingegaan op [eiser] voorstel om een onafhankelijk vertrouwenspersoon te betrekken bij zijn herintegratie in de Woongroep. Volgens de Woongroep hebben zij dat voorstel afgewezen, omdat al voor het kort geding in 2018 gesprekken tussen de Woongroep en [eiser] met een vertrouwenspersoon hebben plaatsgevonden waarin [eiser] beterschap had beloofd. Dat die beloftes volgens de Woongroep niet zijn waargemaakt, is echter geen goede reden om vijf jaar later niet opnieuw een poging te doen. Hierdoor heeft de Woongroep ook een kans laten liggen om het vertrouwen met [eiser] te herstellen.
4.17.
Wel kan worden vastgesteld dat de voortdurende confrontaties de Woongroep zodanig heeft belast dat inmiddels moet worden vastgesteld dat de relatie tussen [eiser] en de Woongroep onherstelbaar is verstoord. De rechtbank beseft dat het voor [eiser] niet makkelijk zal zijn om verder te gaan zonder het lidmaatschap van de Woongroep. Tegelijkertijd hebben partijen afgesproken dat [eiser] huurrecht niet zal worden aangetast door het ontzettingsbesluit. De rechtbank begrijpt dat de algemene vergadering dat belang ook heeft onderkend bij haar besluit. [eiser] mag, ook bij ontzetting, blijven wonen in de Silodam. Waar het [eiser] om draait is, kort gezegd, het gemis aan steun van (de leden van) de Woongroep. Maar dat belang weegt, gezien alle omstandigheden, minder zwaar dan het belang van de Woongroep bij rust en veiligheid binnen de Woongroep.
4.18.
Om die reden komt de rechtbank tot de conclusie dat de algemene vergadering in redelijkheid tot ontzetting van [eiser] als lid heeft kunnen besluiten. Het besluit van de algemene vergadering is dus geldig en wordt niet vernietigd. [eiser] is dan ook ontzet als lid van de Woongroep.
Vernietiging van het bestuursbesluit
4.19.
Omdat het besluit van de algemene vergadering geldig is, laat de rechtbank in het midden of ook het bestuursbesluit geldig is. Ook al zou de rechtbank tot de conclusie komen dat het bestuursbesluit ongeldig is, dan leidt die conclusie niet tot enig (juridisch) gevolg. [eiser] is door het kort daarna genomen en geldige besluit van de algemene vergadering namelijk ontzet. Om die reden heeft [eiser] geen belang bij de beoordeling van de geldigheid van het bestuursbesluit of bij een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit geen rechtsgevolg heeft.
Slotsom
4.20.
Dit alles leidt tot de slotsom dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
4.21.
Omdat [eiser] in het ongelijk is gesteld, zal hij in de proceskosten van de Woongroep worden veroordeeld. Deze proceskosten worden als volgt begroot:
- griffierecht
676
- salaris advocaat
1.196
(2 punten × € 598)
Totaal
1.872
4.22.
De nakosten worden toegewezen voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot, zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Woongroep tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872‬,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling, zoals vermeld onder 5.2 en 5.3, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.M.J.A. Crul en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
Bijlage als bedoeld in 3.9 (de vorderingen zoals door [eiser] ingesteld bij dagvaarding)
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het besluit van de woongroep van 30 oktober en/of van 6 december 2022 betreffende de uitzetting van het lidmaatschap van [eiser] met onmiddellijke ingang te vernietigen;
II. voor recht te verklaren dat het besluit van 30 oktober en/of 6 december 2022 betreffende de uitzetting van het lidmaatschap geen rechtsgevolg heeft, zodat [eiser] lid is van de vereniging Woongroep Abraham — Silodam;
III. de woongroep te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis [eiser] als lid van de woongroep te erkennen, met alle rechten, plichten en bevoegdheden die aan het lidmaatschap toekomen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 (zegge honderd euro) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat woongroep niet aan dit bevel voldoet, met een maximum van € 25.000,00 (zegge vijfentwintigduizend euro);
IV. de Woongroep te veroordelen in de kosten van deze procedure, waarbij deze kosten [eiser] als lid van de Woongroep niet direct of indirect (bijvoorbeeld door omslag) mogen belasten;
V. de Woongroep te veroordelen tot betaling van de nakosten volgens het liquidatietarief indien zij niet tijdig voldoen aan de veroordeling.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702 en Hoge Raad 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145.