ECLI:NL:RBAMS:2023:775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
13/271686-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Oostenrijk met betrekking tot verdovende middelen

Op 1 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Oostenrijk. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van betrokkenheid bij de invoer van verdovende middelen uit Nederland naar Oostenrijk tussen maart 2019 en oktober 2020. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 januari 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de zaak heeft gepresenteerd en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende was onderbouwd en dat de terugkeergarantie niet voldeed, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten voldoende was en dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Oostenrijk wordt veroordeeld.

De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de OLW en dat er geen bewijsverweren zijn die in de weg staan aan de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon aan de Oostenrijkse autoriteiten wordt overgedragen voor de strafbare feiten zoals beschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/271686-22
RK nummer: 22/4785
Datum uitspraak: 1 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2020 door
the Salzburg Prosecutor's Office (approved by the Salzburg State Court [2] ),Oostenrijk en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1982 op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
verblijvende op het adres: [verblijfsadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 januari 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judicially approved arrest warrantvan 5 november 2020 uitgevaardigd door
the Salzburg Prosecutor's Office.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet concreet genoeg is omschreven voor de verschillende feiten in het EAB. Er is daarom nadere informatie vereist van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor genoemde vereisten, mede in aanmerking genomen dat sprake is van een verzoek tot overlevering in het kader van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. In het EAB wordt omschreven dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van betrokkenheid bij – kort gezegd – de invoer in Oostenrijk van verdovende middelen uit Nederland in de periode van maart 2019 tot 11 oktober 2020. Deze betrokkenheid bestond uit “accepting orders for controlled substances, organizing trips, making arrangements for deliveries and occasionally accompanying his civil partner, [persoon], thus helping to commit the illegal acts (…)”.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat in het EAB wordt omschreven waarop de verdenking is gebaseerd. Eventuele bewijsverweren kunnen in geval van overlevering pas aan de orde komen in de Oostenrijkse strafprocedure. De overleveringsrechter treedt immers niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek daarom af.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het
Landesgericht Salzburgheeft op 15 december 2022 de volgende garantie gegeven:
Upon application of the prosecutor's office in Salzburg (Staatsanwaltschaft Salzburg), it is assured in accordance with Section 29 (3) of the Act on judicial cooperation in criminal matters with the Member States of the European Union (EU-JZG) that [opgeëiste persoon] will be retransferred to the Netherlands after having been heard to serve a prison sentence, if such a sentence is imposed after criminal proceedings were concluded with final effect.
De raadsman heeft betoogd dat de terugkeergarantie niet voldoet omdat alleen over een
prison sentencewordt gesproken, terwijl ook de mogelijkheid bestaat dat niet een vrijheidsstraf wordt opgelegd, maar een vrijheidsbenemende maatregel. Als voorbeeld heeft de raadsman gewezen op de mogelijkheid van een veroordeling in Oostenrijk tot het ondergaan van elektronisch toezicht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de garantie ziet op de situatie dat aan de opgeëiste persoon in Oostenrijk een vrijheidsbenemende sanctie wordt opgelegd, welke sanctie kan bestaan uit een vrijheidsbenemende gevangenisstraf of een vrijheidsbenemende maatregel. In dit kader is van belang dat de vraag van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) in reactie waarop voornoemde garantie is verstrekt, verwijst naar Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Artikel 1 van dit kaderbesluit luidt, voor zover hier van belang:
In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:
a)
„vonnis”: een door een rechter van de beslissingsstaat gegeven onherroepelijke uitspraak of beschikking waarbij een sanctie aan een natuurlijke persoon wordt opgelegd;
b)
„sanctie”: een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel van bepaalde of onbepaalde duur die wegens een strafbaar feit in een strafprocedure is opgelegd;
Naar het oordeel van de rechtbank is de verstrekte garantie voldoende. De rechtbank merkt nog op dat een veroordeling tot elektronisch toezicht niet (zonder meer) een veroordeling tot een vrijheidsbenemende sanctie inhoudt. Het verweer wordt verworpen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • Het onderzoek is in Oostenrijk aangevangen.
  • Het bewijs bevindt zich in Oostenrijk.
  • Medeverdachten worden in Oostenrijk vervolgd.
  • Nederland is niet voornemens de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. De feiten zouden voornamelijk in Nederland zijn gepleegd, terwijl de opgeëiste persoon zich nu ook in Nederland bevindt en hier de zorg heeft voor zijn kinderen. De vrouw van de opgeëiste persoon is nu in Oostenrijk. Zij is de moeder van zijn kinderen, dus het levert vervelende familieomstandigheden op als de opgeëiste persoon ook naar Oostenrijk gaat. De kinderen van de opgeëiste persoon wonen nu bij hun oma, maar zij heeft medische klachten.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie genoemde argumenten, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Salzburg State Court,Oostenrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.De Oostenrijkse rechter die het EAB heeft goedgekeurd moet als uitvaardigende rechterlijke instantie worden beschouwd, zie ECLI:NL:RBAMS:2021:4015.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.