ECLI:NL:RBAMS:2023:7633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/13/739511 / FA RK 23/6194
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing met minderjarige en gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verhuizing van een minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen de vrouw en de man. De vrouw, die de Oekraïense nationaliteit heeft, verzocht om toestemming om met de minderjarige te verhuizen van [plaats] naar [woonplaats 1]. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzette zich tegen deze verhuizing en voerde aan dat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd waarom de verhuizing naar [woonplaats 1] noodzakelijk was en dat de belangen van de man, die betrokken wil blijven bij de opvoeding van de minderjarige, zwaarder wogen. De rechtbank heeft de vrouw daarom de tijd gegeven om uiterlijk op 1 september 2024 terug te verhuizen naar [plaats]. Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw om financiële bijdragen en wijziging van de zorgregeling afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Nederlandse paspoort van de minderjarige aan de man moet worden overhandigd, terwijl het Oekraïense paspoort in bewaring blijft bij de vrouw.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/739511 / FA RK 23/6194
Beschikking van 1 december 2023 betreffende een geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.M.E. Bowmer, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Reichmann, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vrouw van 14 september 2023, ingekomen op de griffie op 18 september 2023;
  • het verweerschrift van de man, ingekomen op de griffie op 10 november 2023;
  • een F9-formulier met nadere stukken van de zijde van de vrouw, ingekomen op de griffie op 13 november 2023;
  • een F9-formulier met nadere stukken van de zijde van de man, ingekomen op de griffie op 14 november 2023;
  • een F9-formulier met nadere stukken van de zijde van de man, ingekomen op de griffie op 14 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2023.
Verschenen zijn: partijen en de advocaten.
Na de mondelinge behandeling zijn op 23 november 2023 nog van de zijde van de vrouw onder andere een afschrift van een huurovereenkomst van de datum 23 augustus 2023 voor een periode van 1 jaar, ingaande 1 augustus 2023, een ‘Addendum op die huurovereenkomst van de datum 20 oktober 2023 en een reactie op deze stukken van de man op 28 november 2023 bij de rechtbank binnengekomen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 december 2020 in Amsterdam met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 18 januari 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2023 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de gemeente Amsterdam.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren de nu nog minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.5.
De vrouw heeft de Oekraïense nationaliteit, de man heeft de Nederlandse nationaliteit en [minderjarige] heeft de Oekraïense en Nederlandse nationaliteit.
2.6.
Bij vonnis in kort-geding van 25 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter de vrouw vervangende toestemming verleend om per 1 augustus 2023 naar [woonplaats 1] te verhuizen met [minderjarige] en bepaald dat de vrouw geen rechten kan ontlenen aan deze vervangende toestemming als zij niet uiterlijk op 15 september 2023 bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin zij (vervangende) toestemming voor deze verhuizing vraagt.

3.Het verzoek van de vrouw

De vrouw heeft verzocht:
haar definitief toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige] van [plaats] naar [woonplaats 1] ;
te bepalen dat de man gehouden is het bedrag van € 221,- te voldoen tot de maand volgend op de datum waarop de vrouw kind gebonden budget voor [minderjarige] heeft aangevraagd, althans heeft kunnen aanvragen;
de man te veroordelen de achterstand in de bijdrage in het levensonderhoud van [minderjarige] vanaf 1 augustus 2023 aan de vrouw te voldoen;
de man te veroordelen om 70% van de netto opvangkosten van [minderjarige] vanaf 1 augustus 2023 te voldoen.
De vrouw heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd.
Na het uiteengaan van partijen verbleef de vrouw met [minderjarige] in het appartement van de man aan het [adres 1] . In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de vrouw de woning per 15 januari 2023 zou verlaten en mocht deze datum niet gehaald worden dan zou de vrouw € 800,- per maand aan de man voor de woning moeten betalen.
Het is de vrouw, ondanks grote inspanningen, niet gelukt voor 15 januari 2023 een nieuwe woning te vinden in [plaats] . De man heeft zich – tijdens een zakenreis van de vrouw – op 1 februari 2023 toegang tot de woning verschaft en alle sloten vervangen. De vrouw kon een week lang niet in de woning. Bij terugkeer bleken al haar spullen doorzocht te zijn.
Bij vonnis van 19 april 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om een andere woning te zoeken. Haar is bevolen de woning uiterlijk per 31 augustus 2023 te verlaten zodat zij nog een redelijke termijn heeft om geschikte woonruimte te vinden. De vrouw heeft haar zoektocht naar een woning uitgebreid en een geschikte woning in [woonplaats 1] gevonden met een huurprijs van € 1.300, - per maand. De man heeft de vrouw toestemming om te verhuizen geweigerd.
Met instemming van de voorzieningenrechter is de vrouw per 1 augustus 2023 met [minderjarige] naar [woonplaats 1] verhuisd.
De lopende zorgregeling die door de man eenzijdig was gewijzigd is door de voorzieningenrechter weer vastgelegd. [minderjarige] wordt wekelijks op dinsdag tussen 18.00 uur en 19.00 uur naar de vrouw gebracht door de man en de vrouw brengt [minderjarige] op zaterdag weer bij de man tussen 18.00 uur en 19.00 uur. De vrouw heeft ook hulp gezocht de communicatie tussen partijen te verbeteren maar tot op heden is dat niet gelukt. De man weigert nog steeds toestemming voor de verhuizing. De man woont in het centrum van [woonplaats 2] , hemelsbreed 20 kilometer van [woonplaats 1] . De man houdt de verhuizing ook tegen omdat [minderjarige] over anderhalf jaar naar school gaat en de zorgregeling dan volgens de man niet meer goed uit te voeren valt. De vrouw meent dat de verkeersbewegingen dan beperkt kunnen worden door bijvoorbeeld de omgangsregeling aan de schooltijden aan te passen. De man werkt full time en zijn moeder neemt een groot deel van de opvangtaken van [minderjarige] op zich.
De vrouw wenst rust in de zorgregeling. Het is niet redelijk van haar te verlangen dat zij in [plaats] gaat wonen. Er zijn daar geen geschikte, betaalbare woningen te vinden. De vrouw heeft een nieuwe baan en werkt in Den Haag.
Partijen hebben daarnaast ook een geschil over de uitvoering van de financiële afspraken uit het ouderschapsplan. De man heeft de overeengekomen kinderopvangkosten voor [minderjarige] niet voldaan en partijen hebben afgesproken, zolang de vrouw geen kindgebonden budget ontvangt, de man € 221,- alimentatie voor [minderjarige] per maand zou betalen. Hiervoor is nodig dat de man zijn medewerking verleent aan de overschrijving van [minderjarige] en dat heeft hij tot op heden niet gedaan

4.Het verweerschrift, tevens inhoudend zelfstandige verzoeken, van de man

4.1.
De man heeft naar voren gebracht dat de door de vrouw aangevoerde gronden voor de verhuizing naar [woonplaats 1] oneigenlijk zijn, dat zij geen inzicht verschaft in de werkelijke situatie en dat niet is voldaan aan de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld met betrekking tot een verhuisverzoek en toestemming voor een definitieve vestiging in [woonplaats 1] van de vrouw en [minderjarige] .
Feit is dat [minderjarige] zijn leven lang in dezelfde mate door beide ouders wordt verzorgd en opgevoed. Nadat de man de echtelijke woning had verlaten, had hij binnen twee maanden een nieuwe woning in [plaats] gevonden. In het ouderschapsplan staat in artikel 2 dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw is en dat zij in overleg zal treden als zij plannen heeft om te verhuizen. De vrouw overlegt niet, zij stelt de man steeds voor een fait accompli.
Partijen hebben de zorgregeling inmiddels gewijzigd. [minderjarige] verblijft elke zaterdag van 18.00 uur tot dinsdag 18.00 uur bij de man. Op woensdag en vrijdag gaat [minderjarige] naar de kinderopvang in [woonplaats 1] . Op donderdag gaat [minderjarige] of naar de opvang of past de familie van de nieuwe partner van de vrouw op [minderjarige] . De man vindt dit onwenselijk en wil daarom de zorgregeling aanpassen in die zin dat [minderjarige] tot en met woensdagavond bij de man blijft en op donderdag naar de opvang gaat.
Partijen hadden afgesproken dat de vrouw uiterlijk op 15 januari 2023 de woning van de man aan het [adres 1] zou verlaten. Tot die datum zou de vrouw de man een bijdrage voor de woning van € 213,95 per maand betalen, waarbij de man gedurende die periode geen kinderbijdrage voor [minderjarige] aan de vrouw hoefde te voldoen.
De verhouding tussen partijen is na ondertekening van het ouderschapsplan helaas verslechterd met alle gevolgen van dien.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vrouw tot 31 augustus 2023 in de woning aan het [adres 1] mocht blijven wonen waardoor zij voldoende tijd had om andere woonruimte te vinden.
Bij vonnis van 25 juli 2023 heeft de vrouw toestemming gekregen om voorlopig naar [woonplaats 1] te verhuizen. De toestemming is verleend op de voorwaarde dat de vrouw voor 15 september 2023 een procedure aanhangig diende te maken ter verkrijging van definitieve toestemming.
De man meent dat de vrouw niet heeft aangetoond dat haar belang om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats 1] zwaarder dient te wegen dan het belang van de man om in directe omgeving van [minderjarige] te kunnen blijven wonen.
De vrouw stelt dat het noodzakelijk was naar [woonplaats 1] te verhuizen omdat het haar niet lukte in [plaats] een woning te vinden. Volgens de man geeft de vrouw op dit punt geen openheid van zaken en is de wens van de vrouw om in [woonplaats 1] te gaan wonen op iets heel anders gebaseerd dan wat de vrouw de rechtbank wil doen laten geloven. De man denkt dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner, die overigens uit die regio afkomstig is. Bij alle overdrachten is de nieuwe partner steeds aanwezig.
De vrouw heeft de verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid.
Als [minderjarige] straks naar school gaat dan zal de man [minderjarige] in de ochtend en de middag moeten halen en brengen naar school. De reistijd op die dagen zal dan bijna 3 uur zijn, wat niet in het belang van [minderjarige] is.
Partijen hebben gezamenlijk afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in een convenant en een ouderschapsplan. Het enige wat de man aan de vrouw vraagt is zich te houden aan die afspraken.
4.2.
De man heeft primair verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat:
1. de vrouw uiterlijk op 1 augustus 2024 weer in [plaats] dan wel op een plaats met een maximale reisafstand van 15 minuten van de woning van de man gaat wonen;
2. de zorgregeling met onmiddellijke ingang wordt gewijzigd in die zin dat [minderjarige] iedere week van zaterdag einde dag tot woensdag einde dag bij de man verblijft en iedere woensdag einde dag tot zaterdag einde dag bij de vrouw verblijft. De man zal [minderjarige] op woensdagen naar de vrouw brengen en de vrouw zal [minderjarige] op zaterdag bij de man ophalen;
3. de vrouw het Nederlandse paspoort van [minderjarige] aan de man afgeeft;
4. de man vervangende toestemming verleend wordt om met [minderjarige] op vakantie te gaan in februari/maart 2024 naar Griekenland of Turkije en de vrouw te gebieden het daartoe bestemmende toestemmingsformulier te tekenen en in geval zij dit niet twee weken voor aanvang van de reis gedaan heeft, de toestemming van de rechtbank daarvoor in de plaats zal komen.
De man heeft als zelfstandige voorwaardelijke verzoeken verzocht te bepalen dat:
1. indien de vrouw uiterlijk 1 augustus 2024 nog niet is terugverhuisd naar [plaats] , de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man in [woonplaats 2] te bepalen;
2. de zorgregeling per [geboortedatum] 2025 wordt gewijzigd als de vrouw dan nog niet in [plaats] woont en wel in die zin [minderjarige] op doordeweekse dagen bij de man in [woonplaats 2] verblijft alsmede één weekend per drie weken. In de twee achtereenvolgende weekenden zal [minderjarige] van vrijdag uit school tot zondagavond na het eten bij de vrouw verblijven.
4.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

Rechtsmacht
5.1.
De Nederlands rechter komt rechtsmacht toe omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Verhuizing
5.2.
Het gezamenlijk gezag brengt met zich dat over belangrijke beslissingen, zoals over het verzoek van de moeder om haar definitief toestemming te verlenen voor een verhuizing met [minderjarige] naar [woonplaats 1] , tussen de gezaghebbende ouders overeenstemming moet bestaan, althans dat de niet-verhuizende gezaghebbende ouder de verhuizing moet accepteren of gedogen. Het uitblijven van overeenstemming levert een geschil op zoals bedoeld in artikel 1:253a van het BW.
5.3.
In de beoordeling bij een verzoek tot verhuizing dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen mee te wegen. Het belang van het kind is daarbij leidend, maar niet altijd doorslaggevend. Afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, kunnen andere belangen zwaarder wegen. Het gaat dan om enerzijds het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [woonplaats 1] te verhuizen en anderzijds het belang van de vader om ook voor [minderjarige] te zorgen op gelijke wijze als voor de verhuizing van moeder en [minderjarige] naar [woonplaats 1] het geval was en hem in zijn directe omgeving te zien opgroeien.
De volgende omstandigheden kunnen in de beoordeling een rol spelen:
- het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten dan wel financiële consequenties van de omgang na de verhuizing.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De wens van de vrouw om definitief te verhuizen naar [woonplaats 1] is ingegeven door het feit dat het haar niet lukte om in [plaats] geschikte woonruimte te vinden en zij inmiddels in [woonplaats 1] een woning huurt, en [minderjarige] daar naar de kinderopvang gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende gebleken dat er voor de vrouw een noodzaak is om definitief te verhuizen naar [woonplaats 1] . De vrouw heeft – zeker in het licht van de gemotiveerde stellingname van de man - niet concreet gemaakt hoe zij aan de woning in [woonplaats 1] is gekomen, waarom haar sociale netwerk daar zo belangrijk is dat haar belang om daar te mogen blijven wonen zou moeten prevaleren boven het belang van de man, die wenst dat partijen een evenwichtig en gelijkwaardig co-ouderschap over hun zoon kunnen uitoefenen en wenst dat de vrouw en [minderjarige] op een maximale reisafstand van 15 minuten wonen. De verhuizing is door de vrouw onvoldoende zorgvuldig voorbereid en zij heeft daarnaast onvoldoende maatregelen getroffen om de gevolgen van de verhuizing – vooral op het moment dat de minderjarige vier jaar oud wordt en naar de basisschool zal gaan – te verzachten of te compenseren.
De man woont inmiddels in een appartement aan de [adres 2] , niet ver van de woning aan het [adres 1] . Hij heeft zijn oude appartement aan de [adres 3] aan de vrouw aangeboden. Ter zitting heeft de man aangegeven dat zijn woning aan het [adres 1] gehuurd kan worden door de vrouw, welk aanbod de man in diens laatste schriftelijke reactie van 28 november 2023 herhaalt, maar dan wel ingaande vanaf augustus 2024 voor het geval de vrouw tegen die tijd geen alternatieve woonruimte in/rond [plaats] kan vinden. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden waarom de vrouw het aanbod heeft afgeslagen en geen gebruik zou willen maken van het aanbod om het appartement aan het [adres 1] weer te huren voor een soortgelijk bedrag als van haar huidige huurwoning (ongeveer 1300 euro). Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de noodzakelijkheid voor de verhuizing komen te vervallen.
Uiteraard heeft de rechtbank bij deze beoordeling man betrokken dat de man een keer de sleutels van die woning heeft vervangen, waardoor de vrouw die woning niet in kon, maar de rechtbank gaat er vanuit dat dit in de toekomst niet meer zonder instemming van de vrouw dan wel rechterlijke toestemming zal gebeuren mocht die woning aan de vrouw worden verhuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw ook te weinig aandacht besteed aan de invloed van de verhuizing met betrekking tot het co-ouderschap en de rol van de man als vader van [minderjarige] . Waar partijen nu een gelijkwaardig co-ouderschap uitoefenen zal dit over anderhalf jaar, als [minderjarige] naar de basisschool gaat, door het wonen in verschillende plaatsen niet meer haalbaar zijn. De enkele stelling van de vrouw dat partijen de zorgregeling dan kunnen aanpassen en dat dit pas over anderhalf jaar speelt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek en onvoldoende doordacht. Het contact dat de man nu met [minderjarige] heeft en het recht dat hij daarop heeft wordt naar het oordeel van de rechtbank te veel aangetast als de vrouw definitief met [minderjarige] naar [woonplaats 1] verhuist.
Bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank zal bepalen dat de vrouw uiterlijk tot 1 september 2024 de tijd geboden wordt om terug te verhuizen naar [plaats] .
Financiële verzoeken van de vrouw
5.5.
De overige verzoeken van de vrouw, zijnde te bepalen dat de man gehouden is het bedrag van € 221,- te voldoen tot de maand volgend op de datum waarop de vrouw kind gebonden budget voor [minderjarige] heeft aangevraagd, de man te veroordelen de achterstand in de bijdrage in het levensonderhoud van [minderjarige] vanaf 1 augustus 2023 aan de vrouw te voldoen, de man te veroordelen om 70% van de netto opvangkosten van [minderjarige] vanaf 1 augustus 2023 te voldoen, zal de rechtbank afwijzen nu deze verzoeken onvoldoende onderbouwd zijn.
Paspoort van [minderjarige]
5.6.
De vrouw heeft zowel het Nederlandse als het Oekraïense paspoort van [minderjarige] in bewaring. Ter zitting heeft de vrouw aangeboden dat de man op naam van [minderjarige] een ID-kaart aan kan vragen. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit redelijk belang. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw het Oekraïense paspoort van [minderjarige] in bewaring heeft en het Nederlandse paspoort van [minderjarige] dient te worden overgedragen aan de man.
Overige verzoeken man
5.7.
De rechtbank wijst de verzoeken van de man met betrekking tot wijziging van de zorgregeling en het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] volgend jaar op vakantie te gaan af. Van een noodzaak tot wijzigen van de zorgregeling is niet gebleken en het verzoek voor vervangende toestemming is, zoals nu geformuleerd, onvoldoende specifiek.
5.8.
Er wordt als volgt beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de vrouw met [minderjarige] uiterlijk 1 september 2024 terugverhuisd dient te zijn naar Amsterdam;
- bepaalt dat vrouw het Nederlandse paspoort van [minderjarige] overhandigt aan de man;
- bepaalt deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte AF.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. P.B. Martens en M.R. Bruning, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier, op 1 december 2023 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).