De man heeft naar voren gebracht dat de door de vrouw aangevoerde gronden voor de verhuizing naar [woonplaats 1] oneigenlijk zijn, dat zij geen inzicht verschaft in de werkelijke situatie en dat niet is voldaan aan de criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld met betrekking tot een verhuisverzoek en toestemming voor een definitieve vestiging in [woonplaats 1] van de vrouw en [minderjarige] .
Feit is dat [minderjarige] zijn leven lang in dezelfde mate door beide ouders wordt verzorgd en opgevoed. Nadat de man de echtelijke woning had verlaten, had hij binnen twee maanden een nieuwe woning in [plaats] gevonden. In het ouderschapsplan staat in artikel 2 dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw is en dat zij in overleg zal treden als zij plannen heeft om te verhuizen. De vrouw overlegt niet, zij stelt de man steeds voor een fait accompli.
Partijen hebben de zorgregeling inmiddels gewijzigd. [minderjarige] verblijft elke zaterdag van 18.00 uur tot dinsdag 18.00 uur bij de man. Op woensdag en vrijdag gaat [minderjarige] naar de kinderopvang in [woonplaats 1] . Op donderdag gaat [minderjarige] of naar de opvang of past de familie van de nieuwe partner van de vrouw op [minderjarige] . De man vindt dit onwenselijk en wil daarom de zorgregeling aanpassen in die zin dat [minderjarige] tot en met woensdagavond bij de man blijft en op donderdag naar de opvang gaat.
Partijen hadden afgesproken dat de vrouw uiterlijk op 15 januari 2023 de woning van de man aan het [adres 1] zou verlaten. Tot die datum zou de vrouw de man een bijdrage voor de woning van € 213,95 per maand betalen, waarbij de man gedurende die periode geen kinderbijdrage voor [minderjarige] aan de vrouw hoefde te voldoen.
De verhouding tussen partijen is na ondertekening van het ouderschapsplan helaas verslechterd met alle gevolgen van dien.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vrouw tot 31 augustus 2023 in de woning aan het [adres 1] mocht blijven wonen waardoor zij voldoende tijd had om andere woonruimte te vinden.
Bij vonnis van 25 juli 2023 heeft de vrouw toestemming gekregen om voorlopig naar [woonplaats 1] te verhuizen. De toestemming is verleend op de voorwaarde dat de vrouw voor 15 september 2023 een procedure aanhangig diende te maken ter verkrijging van definitieve toestemming.
De man meent dat de vrouw niet heeft aangetoond dat haar belang om met [minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats 1] zwaarder dient te wegen dan het belang van de man om in directe omgeving van [minderjarige] te kunnen blijven wonen.
De vrouw stelt dat het noodzakelijk was naar [woonplaats 1] te verhuizen omdat het haar niet lukte in [plaats] een woning te vinden. Volgens de man geeft de vrouw op dit punt geen openheid van zaken en is de wens van de vrouw om in [woonplaats 1] te gaan wonen op iets heel anders gebaseerd dan wat de vrouw de rechtbank wil doen laten geloven. De man denkt dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner, die overigens uit die regio afkomstig is. Bij alle overdrachten is de nieuwe partner steeds aanwezig.
De vrouw heeft de verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid.
Als [minderjarige] straks naar school gaat dan zal de man [minderjarige] in de ochtend en de middag moeten halen en brengen naar school. De reistijd op die dagen zal dan bijna 3 uur zijn, wat niet in het belang van [minderjarige] is.
Partijen hebben gezamenlijk afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in een convenant en een ouderschapsplan. Het enige wat de man aan de vrouw vraagt is zich te houden aan die afspraken.