ECLI:NL:RBAMS:2023:763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
13/728018-18 en 13/308817-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake status van bedreigde getuige in liquidatiezaken

In deze zaak gaat het om een beschikking van de rechter-commissaris die op 24 oktober 2022 de status van bedreigde getuige heeft toegekend aan getuige NN1 in de onderzoeken Trivor, Glanskop en Riverton. Verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd, is betrokken bij twee schietincidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 februari 2023 het hoger beroep van de verdachte tegen de beschikking van de rechter-commissaris behandeld. De verdachte en zijn raadslieden hebben betoogd dat de rechter-commissaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat de dreiging voor getuige NN1 niet voldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de rechter-commissaris de juiste procedures heeft gevolgd en dat de dreiging voor de getuige gerechtvaardigd is, gezien de aard van de verdenkingen en de context van de liquidaties. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris in stand gelaten en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is genomen in een besloten raadkamer, waarbij de verdachte via videoverbinding aanwezig was. De rechtbank heeft de belangen van de getuige en de verdachte zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de bescherming van de getuige noodzakelijk is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/728018-18 (13Riverton) en 13/308817-21 (13Glanskop)
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking ex artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2022 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van en gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] , te [plaats 1] ,
raadslieden mrs. K. Canatan en S.J. Römer.

1.Feiten en procesgang

Onderzoek 13Glanskop
Verdachte wordt in het onderzoek 13Glanskop verdacht van betrokkenheid bij een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015 op het [straatnaam 1] te [plaats 2] , waarbij [slachtoffer 1] is overleden.
Onderzoek 13Riverton
Verdachte wordt in het onderzoek 13Riverton verdacht van betrokkenheid bij een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018 in het buurthuis [naam buurthuis] aan de [straatnaam 2] te [plaats 2] , waarbij [slachtoffer 2] is overleden en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaar gewond zijn geraakt.
Onderzoek 13Trivor
Het onderzoek 13Trivor betreft het onderzoek naar een schietincident op 9 juni 2015 op de
[straatnaam 3] te [plaats 3] , waarbij [slachtoffer 5] is overleden. In dit onderzoek is [verdachte] niet als verdachte aangemerkt.
In twee processen-verbaal van 19 februari 2021, opgemaakt door CI-officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch, onder meer belast met bijzondere getuigentrajecten, is gerelateerd dat een getuige (hierna: NN1) een verklaring wil afleggen in de onderzoeken Trivor, Glanskop en Riverton, maar dat de getuige uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem wil verklaren. Voorts is gerelateerd welke verklaring de getuige NN1 heeft afgelegd tegenover verbalisanten van het Team Bijzondere Getuigen, zakelijk weergegeven en ontdaan van elementen die tot het bekend worden van de identiteit van de getuige leiden (de zogeheten netto-verklaring). Getuige NN1 heeft daarbij verklaard over betrokkenheid van verdachte bij de liquidatie van [slachtoffer 1] en bij het schietincident in het buurthuis [naam buurthuis] .
Op 25 januari 2022 heeft de officier van justitie in de onderzoeken Glanskop, Trivor en Riverton
op grond van artikel 226a Sv gevorderd dat ter gelegenheid van het verhoor van getuige NN1 de identiteit verborgen zal worden gehouden.
Op enig moment in de periode vóór 24 oktober 2022 is getuige NN1 voor de rechter-commissaris verschenen voor een statusverhoor als bedoeld in artikel 226a Sv.
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie zijn verdachte en zijn de raadslieden op 14 september 2022 door de rechter-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid hebben de raadslieden de rechter-commissaris verzocht de vordering om NN1 de status van bedreigde getuige toe te kennen, af te wijzen en te volstaan met een minder vergaande vorm van afscherming.
Bij beschikking van 24 oktober 2022 heeft de rechter-commissaris bevolen dat in de onderzoeken Trivor, Glanskop en Riverton ter gelegenheid van het verhoor van getuige NN1 de identiteit verborgen wordt gehouden en bepaald dat deze beschikking onverwijld schriftelijk ter kennis wordt gebracht van de officier van justitie en aan verdachte en NN1 wordt betekend.
Niet is gebleken dat de desbetreffende beschikking aan verdachte is betekend.
Op 3 november 2022 is namens verdachte [verdachte] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris om aan getuige NN1 de status van bedreigde getuige toe te kennen.
De rechtbank heeft de officieren van justitie mrs. R. Bosman en A. Ruijs en de raadslieden van verdachte met betrekking tot het hoger beroep gehoord in besloten raadkamer van 31 januari 2023. Verdachte was in raadkamer aanwezig door middel van een videoverbinding.

2.De beschikking van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft zijn beslissing te bevelen dat ter gelegenheid van het verhoor van NN1 de identiteit verborgen wordt gehouden, als volgt gemotiveerd:
“NN1 heeft verklaard geen verklaring te willen afleggen, tenzij de gevorderde status wordt verleend. NN1 vreest voor het eigen leven en dat van naasten als de identiteit van NN1 bekend wordt.
In de woorden van de getuige NN1: Als bekend wordt dat ik met de politie heb gepraat, word ik afgeschoten.
Ik kom tot het oordeel dat die vrees in dit geval gerechtvaardigd is. Ik neem daarbij in het bijzonder de aard van de verdenkingen in de zaken Trivor, Glanskop en Riverton in aanmerking. Steeds gaat het om zeer gewelddadige liquidaties. Verder weeg ik mee de eerdere veroordelingen van elk van de verdachten, waaronder veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen. Tenslotte moeten deze onderzoeken worden gezien in de context van andere gewelddadige liquidaties, waarvan ik ambtshalve kennis heb.
De raadslieden wijzen er op dat er geen concrete bedreiging aan het adres van deze getuige NN1 vastgesteld kan worden. Wat de getuige over de bedreiging, de vrees of mogelijke (be)dreiging of dreigende situatie heeft verteld acht ik aannemelijk en objectiveerbaar. Ik kan daar echter niets over vermelden omdat dit afbreuk zou doen aan de anonimiteit van de getuige. Daarnaast verwijs ik naar het proces-verbaal bevindingen van de CI-officier mr. C.H. de Kraker-Koch van 19 februari 2021 waarin zij relateert dat de getuige als informant bij de criminele inlichtingendienst staat ingeschreven. Mocht de identiteit van de getuige in beeld komen dan kan de getuige van meerdere kanten gevaar lopen. Ten overvloede vermeld ik nog dat bij verdachten met veroordelingen en verdenkingen van dit kaliber, de redelijke vrees voor gewelddadige repercussies voor belastende verklaringen bij de politie naar mijn oordeel een gegeven is.
De raadslieden hebben verzocht of de getuige met minder vergaande maatregelen gehoord kon worden. Ik heb onderzocht of een verhoor op die manier kon plaats vinden. Ik zie echter geen reële mogelijkheden om met minder vergaande beschermingsmaatregelen NN1 als getuige te horen zonder gevaar voor onthulling van de identiteit. Als er bijvoorbeeld met stemvervorming en vermomming zou worden gewerkt, zou wel de datum en tijdstip van het verhoor bij de verdachten bekend worden, waardoor namen van een mogelijke lijst met potentiële kandidaten kunnen worden doorgestreept en zo de identiteit van de NN-getuige worden achterhaald (het zogenaamde afstreepgevaar). Alleen door middel van een statustoekenning kan de anonimiteit van de getuige op afdoende manier geborgd worden en de getuige op verantwoordelijke wijze worden gehoord.
Ik zal de getuige NN1 daarom horen aan de hand van door de verdediging schriftelijk op te geven vragen. Aan de hand van dat verhoor zal ik tot een beoordeling van de betrouwbaarheid komen.”

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft haar visie gegeven op het te hanteren toetsingskader en voorts aan de hand van zeven grieven betoogd dat en waarom de beschikking van de rechter-commissaris moet worden vernietigd. Subsidiair heeft de verdediging drie verzoeken gedaan. Deze grieven en verzoeken zullen hierna bij de boordeling worden besproken.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie hebben voorafgaand aan de zitting van 31 januari 2023 aan de verdediging en de rechtbank de notitie
Opmerkingen van de officier van justitie bij het hoger beroep ex 226b Svin de strafzaak tegen verdachte overgelegd en ter zitting voorgedragen. Kort samengevat hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de beschikkingen van de rechter-commissaris voldoen aan alle eisen zoals de wet heeft voorgeschreven en de rechter-commissaris heeft op deugdelijke gronden kunnen beslissen. Het hoger beroep tegen de beschikkingen van 24 oktober 2022 dient daarom ongegrond te worden verklaard. Ter zitting hebben de officieren van justitie, zakelijk weergegeven, het volgende nog aangevoerd.
Met betrekking tot de beschikking op grond van artikel 226a Sv heeft de rechter-commissaris de juiste procedures gevolgd. De rechter-commissaris heeft ook voldoende gemotiveerd aangegeven dat NN1 zich zodanig bedreigd kan achten dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor het leven, de gezondheid of veiligheid dan wel ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van NN1 of een ander persoon moet worden gevreesd. Tot slot heeft NN1 te kennen gegeven dat hij/zij vanwege deze (be)dreiging geen verklaring wil afleggen. De beslissing van de rechter-commissaris om NN1 de status van bedreigde getuige toe te kennen dient dan ook in stand te blijven.

5.Het wettelijk kader

Voor de beoordeling van het wettelijk kader zijn de bepalingen van de artikelen 226a en 226b Sv van belang.
Artikel 226a Sv

1. De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:

a.
de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en
b.
de getuige te kennen heeft gegeven wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen.
In het andere geval wijst hij de vordering of het verzoek af.
2.
De officier van justitie, de verdachte, en de getuige worden in de gelegenheid gesteld daaromtrent te worden gehoord. Aan de getuige die nog geen rechtsbijstand heeft, wordt een advocaat toegevoegd. De toevoeging geschiedt op last van de rechter-commissaris door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
3.
(…)
Artikel 226b

1. De ingevolge artikel 226a, eerste lid, gegeven beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en betekend aan de verdachte en de getuige, met vermelding van de termijn waarbinnen en de wijze waarop het rechtsmiddel, dat tegen de beschikking openstaat, moet worden ingesteld.

2. Tegen de beschikking staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking en voor de verdachte en de getuige binnen veertien dagen na de betekening daarvan hoger beroep open bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd.

3. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk. (…)

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Niet is gebleken dat de beschikking van de rechter-commissaris van 24 oktober 2022 aan verdachte is betekend. Wel is gebleken dat door de verdediging op 4 november 2022 namens verdachte hoger beroep is ingesteld. Het hoger beroep is derhalve tijdig ingesteld en verdachte is ontvankelijk in het namens hem ingestelde hoger beroep.
6.2.
Overwegingen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de processen-verbaal van relaas betreffende de onderzoeken Trivor, Glanskop en Riverton;
  • het proces-verbaal van 24 oktober 2016 van CI-officier van justitie B. Wind, betreffende de moord op [slachtoffer 5] ;
  • het proces-verbaal van 19 februari 2021 van CI-officier van justitie C.H. de Kraker-Koch (Riverton);
  • het proces-verbaal van 19 februari 2021 van CI-officier van justitie C.H. de Kraker-Koch (Trivor en Glanskop)
  • het proces-verbaal van 19 februari 2021 van CI-officier van justitie C.H. de Kraker-Koch (Riverton, inhoudende dat de bedreigde getuige als informant informatie heeft verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen, met als bijlage het TCI proces-verbaal met nummer 0585/2018 van 18 december 2018);
  • het proces-verbaal van 2 november 2021 van CI-officier van justitie de Kraker Koch (Trivor en Glanskop);
  • het proces-verbaal van 8 november 2021 van CI-officier van justitie B. Wind (Trivor);
  • de vordering ex artikel 226a Sv van de officier van justitie van 25 januari 2022 strekkende tot toekenning van de status van bedreigde getuige aan getuige NN1;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte op een vordering ex art. 226a Sv van 14 september 2022 van de rechter-commissaris;
  • het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen (getuige NN1) van 24 oktober 2022 van de rechter-commissaris;
  • de beschikking van de rechter-commissaris van 24 oktober 2022, waarbij getuige NN1 ex artikel 226a Sv de status van bedreigde getuige is toegekend;
  • de akte van 4 november 2022 waarbij namens verdachte [verdachte] hoger beroep is ingesteld tegen voornoemde beschikking van de rechter-commissaris;
  • de uittreksels Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 15 juni 2022, betreffende medeverdachte [medeverdachte 1] van 25 januari 2023 en betreffende medeverdachte [medeverdachte 2] van 28 maart 2022.
6.3.
De procedure
De rechtbank dient te beoordelen of de rechter-commissaris op deugdelijke gronden tot zijn oordeel is gekomen dat aan NN1 de status van bedreigde getuige als bedoeld in artikel 226a Sv wordt toegekend. Daarbij moet de rechtbank vol toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris op de juiste wijze tot stand is gekomen. Vervolgens moet de rechtbank toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen gekomen dat de veiligheid van de getuige zodanig in het geding is dat de anonimiteit gewaarborgd moet zijn.
De wetgever heeft de beoordeling van de vraag of een getuige kan en moet worden aangemerkt als een bedreigde getuige exclusief opgedragen aan de rechter-commissaris. Gelet op de eventuele ingrijpende gevolgen voor de getuige die bekendwording van haar of diens identiteit meebrengt, heeft de procedure waarin de rechter-commissaris die status verleent, een beperkt en relatief besloten karakter. De rechter-commissaris is immers gehouden de identiteit van de (aspirant) bedreigde getuige verborgen te houden. In het verlengde hiervan is ook de toets in hoger beroep beperkt van aard, waarbij de rechtbank toetst op basis van de stukken. In deze toets is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige, omdat de wetgever ervoor heeft gekozen deze beoordeling in een later stadium, en wel ten tijde van het inhoudelijke verhoor van de bedreigde getuige, door de rechter-commissaris te laten uitvoeren. Dit dient ook ter compensatie voor de gebrekkige toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige door de verdediging, waarover de verdediging zich beklaagt.
Uit eerdergenoemde stukken is de rechtbank gebleken dat de rechter-commissaris de in de artikelen 226a en 226b Sv voorgeschreven procedure heeft gevolgd. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie, de verdachte en de getuige in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord. De beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en door de rechter-commissaris ondertekend. De rechter-commissaris is voor zover mogelijk ingegaan op de bezwaren die namens verdachte naar voren zijn gebracht. Aan de totstandkoming van de onderhavige beschikking kleven mitsdien geen procedurele gebreken.
6.4
De motivering
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de (beperkte) weergave van de feiten waarop de beschikking is gebaseerd en de (eveneens beperkte) motivering van de beslissing van de rechter-commissaris voldoende zijn om de statustoekenning aan de getuige te kunnen dragen.
Om een getuige aan te kunnen merken als een bedreigde getuige dient te zijn voldaan aan de eisen die zijn gesteld in artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering.
Dit brengt met zich dat de getuige te kennen moet hebben gegeven dat hij zich zodanig bedreigd acht dat hij/zij niet zal verklaren als zijn/haar identiteit niet verborgen wordt gehouden.
Voorts moet worden vastgesteld dat de getuige of een ander, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die ander moet worden gevreesd.
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten (getuigenbescherming)’ (p. 19) blijkt dat de bedreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitingen van de verdachte hoeft te bestaan, doch dat soms kan worden uitgegaan van de persoonlijkheid of reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin de verdachte zich bevindt. Het is zelfs denkbaar dat bedreigingen, waaraan de verdachte part nog deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zullen kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van getuigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het (inhoudelijk) oordeel van rechter-commissaris, dat getuige NN1 zich zodanig bedreigd kan achten dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor zijn leven, gezondheid, veiligheid, moet worden gevreesd,
volmoet toetsen, omdat de rechter-commissaris die deze beslissing heeft genomen, niet ook de zaaks-rechter-commissaris is. In dit geval geldt dus niet dat de rechter-commissaris die de beslissing op grond van artikel 226a Sv heeft genomen, een min of meer volledig overzicht van het opsporingsonderzoek heeft. Dit geldt in de visie van de verdediging te meer nu de rechter-commissaris niet met de verdediging heeft gedeeld over welke informatie hij beschikte en of er een dreigingsanalyse is verricht.
De rechtbank ziet geen wettelijke grondslag voor het vol toetsen van het oordeel van de rechter-commissaris nu hij niet ook de zaaks-rechter-commissaris is. Een volle toets past ook niet bij het beperkte en relatief besloten karakter van de procedure van artikel 226a Sv. Daarbij verwijst de rechter-commissaris in de beslissing met betrekking tot de informatie waarvan hij kennis heeft genomen naar zijn proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen van 24 oktober 2022. Daaruit blijkt dat de rechter-commissaris kennis heeft genomen van:
- de stukken die bij de vordering waren gevoegd,
- de volledige (bruto) verklaringen van NN1,
- de veredelingsrapporten ten aanzien van getuige NN1,
- de mondelinge toelichting op de vorderingen door de CI-officier van justitie,
- de beantwoording van de door de rechter-commissaris aan de getuige NN1 gestelde vragen.
De rechter-commissaris heeft bij zijn oordeel betrokken:
- de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd,
- de wijze waarop die feiten zijn gepleegd,
- de strafbladen van verdachte en de medeverdachten,
- zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen in lopende strafrechtelijke onderzoeken naar eveneens ernstige geweldsdelicten.
Ten aanzien van hetgeen door de verdediging is aangevoerd:
Grief I – Proportionaliteit en subsidiariteit
De verdediging stelt dat de rechter-commissaris bij zijn beslissing geen, althans onvoldoende, rekening heeft gehouden met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit zou blijken uit de beslissing om alleen schriftelijke vragen toe te staan.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het belang van de verdediging bij het uitoefenen van het ondervragingsrecht evident is. Ook is duidelijk dat bij de statusverlening van bedreigde getuige aan NN1 dit ondervragingsrecht weliswaar niet afwezig is, maar wel gemankeerd zal zijn.
De wet voorziet echter in een procedure waarbij een getuige extra bescherming toekomt wanneer deze, zoals hier volgens de rechter-commissaris het geval is, door het afleggen van een verklaring voor eigen of andermans leven, gezondheid en veiligheid moet vrezen. Of de gevolgde procedure voldoende compensatie biedt voor de beperkingen van het ondervragingsrecht is een vraag die de zittingsrechter zal moeten beantwoorden. In de procedure ex artikel 226a e.v. Sv is slechts aan de orde of het door de rechter-commissaris verlenen van de status van bedreigde getuige in een redelijke verhouding staat tot het te dienen belang en of niet met minder verstrekkende maatregelen zou kunnen worden volstaan.
De rechter-commissaris heeft zich blijkens de inhoud van de bestreden beschikking rekenschap gegeven van de hiervoor geschetste belangentegenstelling. Daarbij is ook betrokken de vraag of met minder verstrekkende maatregelen kan worden volstaan.
De rechter-commissaris heeft ten slotte bezien en beslist dat in dit geval de beslissing om de identiteit van de getuige verborgen te houden in een redelijke verhouding staat tot het daarmee te dienen belang, terwijl dit belang niet op een andere wijze kan worden gediend.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de rechter-commissaris zich bij zijn beslissing geen rekenschap heeft gegeven van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris heeft bovendien in de beschikking uiteengezet dat sprake is van verdenkingen van zeer ernstige feiten, dat aannemelijk is dat de getuige of een ander persoon zich bedreigd kan achten als bedoeld in artikel 226a, eerste lid, aanhef en onder a. Sv, dat hij of zij wegens deze bedreiging niet wil verklaren, dat de verklaring van de getuige de kern van de verdenking raakt en dat de bescherming van de getuige niet kan worden bewerkstelligd met minder vergaande maatregelen. Omwille van de afscherming van de identiteit van de getuige kan de rechter-commissaris slechts zeer beperkt inzicht geven in de gemaakte afwegingen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit de overwegingen van de rechter-commissaris genoegzaam blijkt dat het verlenen van de status van bedreigde getuige voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Grief I wordt verworpen
Grief II – Dreiging onvoldoende gemotiveerd
Volgens de verdediging blijkt uit de beschikking niet van zodanig concrete en objectiveerbare feiten en/of omstandigheden dat daaruit ten aanzien van de getuige voldoende aannemelijk kan worden geacht dat sprake is van een zodanige dreiging dat, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van de getuige moet worden gevreesd. Daartoe is de beschikking ten aanzien van de dreiging volstrekt onvoldoende gemotiveerd en in feite niet toetsbaar. De rechter-commissaris volstaat met algemeenheden en verwijzingen naar de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten en naar ‘liquidaties waarvan de rechter-commissaris ambtshalve kennis heeft’.
De rechtbank overweegt dat de reële dreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitlatingen van de verdachte behoeft te bestaan, maar dat deze ook kan uitgaan van de persoonlijkheid of de reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin hij zich bevindt. Ook bedreigingen waaraan de verdachte part noch deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van de verdachte.
De rechter-commissaris heeft zijn oordeel dat NN1 kan worden aangemerkt als bedreigde getuige ex artikel 226a Sv, gebaseerd op onder meer de volledige (bruto-) verklaringen van NN1, de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd (verschillende moorden/ doodslagen), de wijze waarop die feiten zijn gepleegd (gewelddadige liquidaties), de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten (mede betreffende ernstige geweldsdelicten), zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen in lopende strafrechtelijke onderzoeken naar eveneens ernstige geweldsdelicten. Gelet hierop is de geconstateerde dreiging wel degelijk gebaseerd op concrete en objectiveerbare omstandigheden en is de beslissing van de rechter-commissaris voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten buiten beschouwing te laten. De veroordeling voor poging tot moord van verdachte is weliswaar (nog) niet onherroepelijk, maar uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt desalniettemin dat hij in ieder geval in eerste instantie tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld vanwege een poging tot moord. Uit dit enkele gegeven vloeit dreiging voort. In de enkele omstandigheid dat de verdediging niet beschikt over de justitiële documentatie van de medeverdachten, ziet de rechtbank in onderhavige procedure geen aanleiding om deze buiten beschouwing te laten.
Grief II wordt verworpen
Grief III - Ontbreken verband dreiging en weigering te verklaren
De verdediging heeft aangevoerd dat niet blijkt van een verband tussen de dreiging en de weigering van de getuige om een verklaring af te leggen. Uit niets blijkt dat de door de rechter-commissaris genoemde omstandigheden tot het weigerachtige standpunt van de getuige hebben geleid.
Anders dan de verdediging stelt is de rechtbank van oordeel, dat het verband tussen de dreiging en de weigering om zonder de status van bedreigde getuige te verklaren, onmiskenbaar is.
De rechtbank stelt vast dat uit de processen-verbaal van CI-officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch van 19 februari 2021 en 2 november 2021 ondubbelzinnig volgt dat de getuige heeft aangegeven uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem te willen verklaren.
Uit de beschikking van de rechter-commissaris volgt dat de getuige de hiervoor genoemde vrees uitgebreid en gemotiveerd heeft toegelicht.
Grief III wordt verworpen.
Grief IV - Ontbreken dreiging
Volgens de verdediging bevat het dossier geen concrete feiten en omstandigheden die zien op enige dreiging vanuit cliënt, laat staan een reële dreiging.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris zijn oordeel dat NN1 kan worden aangemerkt als bedreigde getuige ex artikel 226a Sv, heeft gebaseerd op een groot aantal stukken zoals hiervoor genoemd. Onder meer heeft de rechter-commissaris kennis genomen van de volledige (bruto-) verklaringen van NN1, de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd, de wijze waarop die feiten zijn gepleegd, de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen. Gelet hierop is de geconstateerde dreiging wel degelijk gebaseerd op concrete en objectiveerbare omstandigheden en is de beslissing van de rechter-commissaris voldoende onderbouwd.
Grief IV wordt verworpen.
Grief V - Contra-indicaties
De verdediging stelt dat uit de eerdere, niet-onherroepelijke veroordeling van cliënt, betreffende een soortgelijke zaak, uit de in onderhavige zaak ingezette BOB-middelen en uit het strafblad van cliënt niet is gebleken van enige dreiging richting getuigen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze stelling van de verdediging, wat daar ook van zij, geen zodanige contra-indicatie dat de hiervoor omschreven dreiging niet kan worden aangenomen.
Grief V wordt verworpen.
Grief VI - Betrouwbaarheid verklaring getuige
De verdediging stelt dat de rechter-commissaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de door de getuige genoemde dreiging. De verklaring van de getuige is zeer algemeen en het motief is niet specifiek. De verdediging wijst er verder op dat via de media veel informatie naar buiten is gekomen over de zaken Glanskop en Riverton. Gelet hierop moet de verdediging kunnen toetsen wanneer de verklaring van deze getuige is opgenomen.
In de door de rechtbank aan te leggen toets inzake de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris is geen ruimte voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige. Dit omdat een volle toetsing van de rechtbank zou vergen dat de rechtbank eenzelfde beoordeling verricht als de rechter-commissaris op een vordering of verzoek tot het verborgen houden van de identiteit van een getuige, terwijl de rechtbank daartoe niet is geëquipeerd en dit bovendien afbreuk zou doen aan de bescherming van de identiteit van de getuige. De wetgever heeft dit probleem ook onderkend en ervoor gekozen deze beoordeling in een later stadium, en wel ten tijde van het inhoudelijke verhoor van de bedreigde getuige, door de rechter-commissaris te laten uitvoeren. Daarmee wordt de gebrekkige toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarover de verdediging zich beklaagt, zoveel mogelijk ondervangen. Tot slot, is door de verdediging onvoldoende gesteld om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige aangaande de dreiging te twijfelen.
Grief VI wordt verworpen.
Grief VII - Gebrekkige informatievoorziening
Volgens de verdediging heeft de rechter-commissaris op voorhand niets van extra informatie willen delen met de verdediging, die noodzakelijk is om te toetsen of de getuige anoniem mag verklaren. Onder verwijzing naar Straatsburgse jurisprudentie doelt de verdediging daarbij op de vragen waarom de getuige denkt gevaar te lopen, of de getuige eerder door verdachte dan wel anderen in de betreffende strafzaak
is bedreigd en of de getuige een burger dan wel een informant betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt de gebrekkige informatievoorziening, waarover de verdediging zich beklaagt, besloten in de aard van de procedure van artikel 226a Sv, maar levert dit niet zonder meer een schending op van artikel 6 EVRM. Beantwoording van de eerste twee vragen kan bovendien leiden tot het gevaar voor onthulling van de identiteit. De laatste vraag is door de CI-officier van justitie beantwoord in het proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021.
Grief VII wordt verworpen
Subsidiaire verzoeken
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien de beschikking in stand blijft, de rechter-commissaris een drietal aanwijzingen te geven:
-de getuige in aanwezigheid van de verdediging te horen waarbij mondelinge vragen kunnen worden gesteld en waarbij maatregelen van vermomming, afscherming, stemvervorming e.d. kunnen worden genomen,
-in het geval de verdediging niet aanwezig mag zijn bij het getuigenverhoor, de getuige buiten aanwezigheid van de (CI-) officier van justitie te horen,
-gemotiveerd te beslissen op verzoeken om meer informatie van de verdediging en deze niet op voorhand reeds af te wijzen. In dit verband verzoekt de verdediging om mededeling door de rechter-commissaris van de datum waarop hij de getuige heeft gehoord en van de antwoorden van de getuige op de onder grief VII genoemde vragen.
De rechtbank erkent dat de toekenning van de status van bedreigde getuige restricties met zich brengt met betrekking tot de informatievoorziening van de verdediging en voor de verdediging bij het horen van die getuige en dat die restricties zo beperkt als mogelijk moeten blijven. In onderhavige procedure is echter slechts aan de orde of de rechter-commissaris op deugdelijke gronden tot zijn oordeel is gekomen om een getuige die status toe te kennen. Het is vervolgens aan de rechter-commissaris om te bepalen welke consequenties die statustoekenning moet hebben voor informatievoorziening en voor de vormgeving van het verhoor van de getuige.
De rechtbank ziet dan geen ruimte om aanwijzingen te geven met betrekking tot de informatievoorziening of de vormgeving van het verhoor van getuige NN1, zoals door de verdediging is verzocht. Daarbij merkt de rechtbank op dat het antwoord op de vraag of NN1 een informant is, al is gedeeld en dat niet is gebleken van reeds op voorhand door de rechter-commissaris afgewezen verzoeken van de verdediging om informatie.
De subsidiair gedane verzoeken worden afgewezen.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moorden op, dan wel doodslagen van, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moorden op, dan wel doodslagen van, [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, van het medeplegen van de moord op, dan wel doodslag van, [slachtoffer 5] .
Op (het medeplegen van) moord staat de zwaarste strafbedreiging die het Nederlandse strafrecht kent, te weten een levenslange gevangenisstraf en (het medeplegen van) doodslag wordt bedreigd met een gevangenisstraf van vijftien jaren.
Uit het strafblad van verdachte blijkt, onder meer, dat hem bij arrest van 11 maart 2022 een gevangenisstraf van 14 jaren en 5 maanden is opgelegd vanwege een poging tot moord op 18 januari 2018, vuurwapenbezit en openlijke geweldpleging en van eerdere veroordelingen vanwege een overval, vuurwapenbezit, openlijke geweldpleging en straatroof.
Uit het strafblad van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt, onder meer, dat hij in het verdere verleden is veroordeeld vanwege onder meer vuurwapenbezit, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling, wederspannigheid, diefstallen met geweld en in vereniging, deelname aan een criminele organisatie, overtredingen van de Opiumwet en straatroof.
Uit het strafblad van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt, onder meer, dat hem bij arrest van 30 november 2018 een gevangenisstraf van 13 jaren en 6 maanden is opgelegd vanwege het medeplegen van een poging tot moord op 5 november 2015 en van een eerdere veroordeling vanwege zware mishandeling en mishandeling.
Gelet op de aard en ernst van de verdenkingen, de wijze waarop de feiten zijn gepleegd en de strafbladen van verdachte en van de medeverdachten beschikte de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank over voldoende (verifieerbare) informatie om, in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, te beoordelen of in dit geval sprake is van gegronde vrees zoals bedoeld in artikel 226a, lid 1, onder a, Sv. Daarbij komt nog dat bekend is dat NN1 als informant informatie heeft verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen, waardoor zijn leven/gezondheid mogelijk vanuit die hoek in gevaar komt als zijn identiteit bekend wordt. Dat in onderhavige zaak geen daadwerkelijke bedreiging is geuit, doet daar niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beschikking voldoet aan de in artikel 226a, eerste lid, sub a en sub b, Sv neergelegde voorwaarden en dat het bevel op goede gronden is gegeven.
De rechtbank zal het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris dan ook ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

De rechtbank verklaart het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris
ongegrond.
Deze beslissing is op 14 februari 2023 in raadkamer gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier.
Tegen deze beschikking is beroep in cassatie niet toegelaten.