6.4De motivering
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de (beperkte) weergave van de feiten waarop de beschikking is gebaseerd en de (eveneens beperkte) motivering van de beslissing van de rechter-commissaris voldoende zijn om de statustoekenning aan de getuige te kunnen dragen.
Om een getuige aan te kunnen merken als een bedreigde getuige dient te zijn voldaan aan de eisen die zijn gesteld in artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering.
Dit brengt met zich dat de getuige te kennen moet hebben gegeven dat hij zich zodanig bedreigd acht dat hij/zij niet zal verklaren als zijn/haar identiteit niet verborgen wordt gehouden.
Voorts moet worden vastgesteld dat de getuige of een ander, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die ander moet worden gevreesd.
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten (getuigenbescherming)’ (p. 19) blijkt dat de bedreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitingen van de verdachte hoeft te bestaan, doch dat soms kan worden uitgegaan van de persoonlijkheid of reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin de verdachte zich bevindt. Het is zelfs denkbaar dat bedreigingen, waaraan de verdachte part nog deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zullen kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van getuigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het (inhoudelijk) oordeel van rechter-commissaris, dat getuige NN1 zich zodanig bedreigd kan achten dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor zijn leven, gezondheid, veiligheid, moet worden gevreesd,
volmoet toetsen, omdat de rechter-commissaris die deze beslissing heeft genomen, niet ook de zaaks-rechter-commissaris is. In dit geval geldt dus niet dat de rechter-commissaris die de beslissing op grond van artikel 226a Sv heeft genomen, een min of meer volledig overzicht van het opsporingsonderzoek heeft. Dit geldt in de visie van de verdediging te meer nu de rechter-commissaris niet met de verdediging heeft gedeeld over welke informatie hij beschikte en of er een dreigingsanalyse is verricht.
De rechtbank ziet geen wettelijke grondslag voor het vol toetsen van het oordeel van de rechter-commissaris nu hij niet ook de zaaks-rechter-commissaris is. Een volle toets past ook niet bij het beperkte en relatief besloten karakter van de procedure van artikel 226a Sv. Daarbij verwijst de rechter-commissaris in de beslissing met betrekking tot de informatie waarvan hij kennis heeft genomen naar zijn proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen van 24 oktober 2022. Daaruit blijkt dat de rechter-commissaris kennis heeft genomen van:
- de stukken die bij de vordering waren gevoegd,
- de volledige (bruto) verklaringen van NN1,
- de veredelingsrapporten ten aanzien van getuige NN1,
- de mondelinge toelichting op de vorderingen door de CI-officier van justitie,
- de beantwoording van de door de rechter-commissaris aan de getuige NN1 gestelde vragen.
De rechter-commissaris heeft bij zijn oordeel betrokken:
- de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd,
- de wijze waarop die feiten zijn gepleegd,
- de strafbladen van verdachte en de medeverdachten,
- zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen in lopende strafrechtelijke onderzoeken naar eveneens ernstige geweldsdelicten.
Ten aanzien van hetgeen door de verdediging is aangevoerd:
Grief I – Proportionaliteit en subsidiariteit
De verdediging stelt dat de rechter-commissaris bij zijn beslissing geen, althans onvoldoende, rekening heeft gehouden met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit zou blijken uit de beslissing om alleen schriftelijke vragen toe te staan.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het belang van de verdediging bij het uitoefenen van het ondervragingsrecht evident is. Ook is duidelijk dat bij de statusverlening van bedreigde getuige aan NN1 dit ondervragingsrecht weliswaar niet afwezig is, maar wel gemankeerd zal zijn.
De wet voorziet echter in een procedure waarbij een getuige extra bescherming toekomt wanneer deze, zoals hier volgens de rechter-commissaris het geval is, door het afleggen van een verklaring voor eigen of andermans leven, gezondheid en veiligheid moet vrezen. Of de gevolgde procedure voldoende compensatie biedt voor de beperkingen van het ondervragingsrecht is een vraag die de zittingsrechter zal moeten beantwoorden. In de procedure ex artikel 226a e.v. Sv is slechts aan de orde of het door de rechter-commissaris verlenen van de status van bedreigde getuige in een redelijke verhouding staat tot het te dienen belang en of niet met minder verstrekkende maatregelen zou kunnen worden volstaan.
De rechter-commissaris heeft zich blijkens de inhoud van de bestreden beschikking rekenschap gegeven van de hiervoor geschetste belangentegenstelling. Daarbij is ook betrokken de vraag of met minder verstrekkende maatregelen kan worden volstaan.
De rechter-commissaris heeft ten slotte bezien en beslist dat in dit geval de beslissing om de identiteit van de getuige verborgen te houden in een redelijke verhouding staat tot het daarmee te dienen belang, terwijl dit belang niet op een andere wijze kan worden gediend.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de rechter-commissaris zich bij zijn beslissing geen rekenschap heeft gegeven van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris heeft bovendien in de beschikking uiteengezet dat sprake is van verdenkingen van zeer ernstige feiten, dat aannemelijk is dat de getuige of een ander persoon zich bedreigd kan achten als bedoeld in artikel 226a, eerste lid, aanhef en onder a. Sv, dat hij of zij wegens deze bedreiging niet wil verklaren, dat de verklaring van de getuige de kern van de verdenking raakt en dat de bescherming van de getuige niet kan worden bewerkstelligd met minder vergaande maatregelen. Omwille van de afscherming van de identiteit van de getuige kan de rechter-commissaris slechts zeer beperkt inzicht geven in de gemaakte afwegingen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit de overwegingen van de rechter-commissaris genoegzaam blijkt dat het verlenen van de status van bedreigde getuige voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Grief II – Dreiging onvoldoende gemotiveerd
Volgens de verdediging blijkt uit de beschikking niet van zodanig concrete en objectiveerbare feiten en/of omstandigheden dat daaruit ten aanzien van de getuige voldoende aannemelijk kan worden geacht dat sprake is van een zodanige dreiging dat, naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van de getuige moet worden gevreesd. Daartoe is de beschikking ten aanzien van de dreiging volstrekt onvoldoende gemotiveerd en in feite niet toetsbaar. De rechter-commissaris volstaat met algemeenheden en verwijzingen naar de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten en naar ‘liquidaties waarvan de rechter-commissaris ambtshalve kennis heeft’.
De rechtbank overweegt dat de reële dreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitlatingen van de verdachte behoeft te bestaan, maar dat deze ook kan uitgaan van de persoonlijkheid of de reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin hij zich bevindt. Ook bedreigingen waaraan de verdachte part noch deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van de verdachte.
De rechter-commissaris heeft zijn oordeel dat NN1 kan worden aangemerkt als bedreigde getuige ex artikel 226a Sv, gebaseerd op onder meer de volledige (bruto-) verklaringen van NN1, de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd (verschillende moorden/ doodslagen), de wijze waarop die feiten zijn gepleegd (gewelddadige liquidaties), de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten (mede betreffende ernstige geweldsdelicten), zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen in lopende strafrechtelijke onderzoeken naar eveneens ernstige geweldsdelicten. Gelet hierop is de geconstateerde dreiging wel degelijk gebaseerd op concrete en objectiveerbare omstandigheden en is de beslissing van de rechter-commissaris voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten buiten beschouwing te laten. De veroordeling voor poging tot moord van verdachte is weliswaar (nog) niet onherroepelijk, maar uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt desalniettemin dat hij in ieder geval in eerste instantie tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld vanwege een poging tot moord. Uit dit enkele gegeven vloeit dreiging voort. In de enkele omstandigheid dat de verdediging niet beschikt over de justitiële documentatie van de medeverdachten, ziet de rechtbank in onderhavige procedure geen aanleiding om deze buiten beschouwing te laten.
Grief III - Ontbreken verband dreiging en weigering te verklaren
De verdediging heeft aangevoerd dat niet blijkt van een verband tussen de dreiging en de weigering van de getuige om een verklaring af te leggen. Uit niets blijkt dat de door de rechter-commissaris genoemde omstandigheden tot het weigerachtige standpunt van de getuige hebben geleid.
Anders dan de verdediging stelt is de rechtbank van oordeel, dat het verband tussen de dreiging en de weigering om zonder de status van bedreigde getuige te verklaren, onmiskenbaar is.
De rechtbank stelt vast dat uit de processen-verbaal van CI-officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch van 19 februari 2021 en 2 november 2021 ondubbelzinnig volgt dat de getuige heeft aangegeven uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem te willen verklaren.
Uit de beschikking van de rechter-commissaris volgt dat de getuige de hiervoor genoemde vrees uitgebreid en gemotiveerd heeft toegelicht.
Grief III wordt verworpen.
Grief IV - Ontbreken dreiging
Volgens de verdediging bevat het dossier geen concrete feiten en omstandigheden die zien op enige dreiging vanuit cliënt, laat staan een reële dreiging.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris zijn oordeel dat NN1 kan worden aangemerkt als bedreigde getuige ex artikel 226a Sv, heeft gebaseerd op een groot aantal stukken zoals hiervoor genoemd. Onder meer heeft de rechter-commissaris kennis genomen van de volledige (bruto-) verklaringen van NN1, de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd, de wijze waarop die feiten zijn gepleegd, de justitiële documentatie van verdachte en de medeverdachten zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen. Gelet hierop is de geconstateerde dreiging wel degelijk gebaseerd op concrete en objectiveerbare omstandigheden en is de beslissing van de rechter-commissaris voldoende onderbouwd.
Grief IV wordt verworpen.
Grief V - Contra-indicaties
De verdediging stelt dat uit de eerdere, niet-onherroepelijke veroordeling van cliënt, betreffende een soortgelijke zaak, uit de in onderhavige zaak ingezette BOB-middelen en uit het strafblad van cliënt niet is gebleken van enige dreiging richting getuigen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt deze stelling van de verdediging, wat daar ook van zij, geen zodanige contra-indicatie dat de hiervoor omschreven dreiging niet kan worden aangenomen.
Grief VI - Betrouwbaarheid verklaring getuige
De verdediging stelt dat de rechter-commissaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de door de getuige genoemde dreiging. De verklaring van de getuige is zeer algemeen en het motief is niet specifiek. De verdediging wijst er verder op dat via de media veel informatie naar buiten is gekomen over de zaken Glanskop en Riverton. Gelet hierop moet de verdediging kunnen toetsen wanneer de verklaring van deze getuige is opgenomen.
In de door de rechtbank aan te leggen toets inzake de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris is geen ruimte voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige. Dit omdat een volle toetsing van de rechtbank zou vergen dat de rechtbank eenzelfde beoordeling verricht als de rechter-commissaris op een vordering of verzoek tot het verborgen houden van de identiteit van een getuige, terwijl de rechtbank daartoe niet is geëquipeerd en dit bovendien afbreuk zou doen aan de bescherming van de identiteit van de getuige. De wetgever heeft dit probleem ook onderkend en ervoor gekozen deze beoordeling in een later stadium, en wel ten tijde van het inhoudelijke verhoor van de bedreigde getuige, door de rechter-commissaris te laten uitvoeren. Daarmee wordt de gebrekkige toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarover de verdediging zich beklaagt, zoveel mogelijk ondervangen. Tot slot, is door de verdediging onvoldoende gesteld om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige aangaande de dreiging te twijfelen.
Grief VI wordt verworpen.
Grief VII - Gebrekkige informatievoorziening
Volgens de verdediging heeft de rechter-commissaris op voorhand niets van extra informatie willen delen met de verdediging, die noodzakelijk is om te toetsen of de getuige anoniem mag verklaren. Onder verwijzing naar Straatsburgse jurisprudentie doelt de verdediging daarbij op de vragen waarom de getuige denkt gevaar te lopen, of de getuige eerder door verdachte dan wel anderen in de betreffende strafzaak
is bedreigd en of de getuige een burger dan wel een informant betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt de gebrekkige informatievoorziening, waarover de verdediging zich beklaagt, besloten in de aard van de procedure van artikel 226a Sv, maar levert dit niet zonder meer een schending op van artikel 6 EVRM. Beantwoording van de eerste twee vragen kan bovendien leiden tot het gevaar voor onthulling van de identiteit. De laatste vraag is door de CI-officier van justitie beantwoord in het proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2021.
Grief VII wordt verworpen
Subsidiaire verzoeken
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien de beschikking in stand blijft, de rechter-commissaris een drietal aanwijzingen te geven:
-de getuige in aanwezigheid van de verdediging te horen waarbij mondelinge vragen kunnen worden gesteld en waarbij maatregelen van vermomming, afscherming, stemvervorming e.d. kunnen worden genomen,
-in het geval de verdediging niet aanwezig mag zijn bij het getuigenverhoor, de getuige buiten aanwezigheid van de (CI-) officier van justitie te horen,
-gemotiveerd te beslissen op verzoeken om meer informatie van de verdediging en deze niet op voorhand reeds af te wijzen. In dit verband verzoekt de verdediging om mededeling door de rechter-commissaris van de datum waarop hij de getuige heeft gehoord en van de antwoorden van de getuige op de onder grief VII genoemde vragen.
De rechtbank erkent dat de toekenning van de status van bedreigde getuige restricties met zich brengt met betrekking tot de informatievoorziening van de verdediging en voor de verdediging bij het horen van die getuige en dat die restricties zo beperkt als mogelijk moeten blijven. In onderhavige procedure is echter slechts aan de orde of de rechter-commissaris op deugdelijke gronden tot zijn oordeel is gekomen om een getuige die status toe te kennen. Het is vervolgens aan de rechter-commissaris om te bepalen welke consequenties die statustoekenning moet hebben voor informatievoorziening en voor de vormgeving van het verhoor van de getuige.
De rechtbank ziet dan geen ruimte om aanwijzingen te geven met betrekking tot de informatievoorziening of de vormgeving van het verhoor van getuige NN1, zoals door de verdediging is verzocht. Daarbij merkt de rechtbank op dat het antwoord op de vraag of NN1 een informant is, al is gedeeld en dat niet is gebleken van reeds op voorhand door de rechter-commissaris afgewezen verzoeken van de verdediging om informatie.
De subsidiair gedane verzoeken worden afgewezen.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Verdachte wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moorden op, dan wel doodslagen van, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moorden op, dan wel doodslagen van, [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, van het medeplegen van de moord op, dan wel doodslag van, [slachtoffer 5] .
Op (het medeplegen van) moord staat de zwaarste strafbedreiging die het Nederlandse strafrecht kent, te weten een levenslange gevangenisstraf en (het medeplegen van) doodslag wordt bedreigd met een gevangenisstraf van vijftien jaren.
Uit het strafblad van verdachte blijkt, onder meer, dat hem bij arrest van 11 maart 2022 een gevangenisstraf van 14 jaren en 5 maanden is opgelegd vanwege een poging tot moord op 18 januari 2018, vuurwapenbezit en openlijke geweldpleging en van eerdere veroordelingen vanwege een overval, vuurwapenbezit, openlijke geweldpleging en straatroof.
Uit het strafblad van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt, onder meer, dat hij in het verdere verleden is veroordeeld vanwege onder meer vuurwapenbezit, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling, wederspannigheid, diefstallen met geweld en in vereniging, deelname aan een criminele organisatie, overtredingen van de Opiumwet en straatroof.
Uit het strafblad van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt, onder meer, dat hem bij arrest van 30 november 2018 een gevangenisstraf van 13 jaren en 6 maanden is opgelegd vanwege het medeplegen van een poging tot moord op 5 november 2015 en van een eerdere veroordeling vanwege zware mishandeling en mishandeling.
Gelet op de aard en ernst van de verdenkingen, de wijze waarop de feiten zijn gepleegd en de strafbladen van verdachte en van de medeverdachten beschikte de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank over voldoende (verifieerbare) informatie om, in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, te beoordelen of in dit geval sprake is van gegronde vrees zoals bedoeld in artikel 226a, lid 1, onder a, Sv. Daarbij komt nog dat bekend is dat NN1 als informant informatie heeft verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen, waardoor zijn leven/gezondheid mogelijk vanuit die hoek in gevaar komt als zijn identiteit bekend wordt. Dat in onderhavige zaak geen daadwerkelijke bedreiging is geuit, doet daar niet aan af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beschikking voldoet aan de in artikel 226a, eerste lid, sub a en sub b, Sv neergelegde voorwaarden en dat het bevel op goede gronden is gegeven.
De rechtbank zal het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris dan ook ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.