ECLI:NL:RBAMS:2023:7612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
1321585723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 23 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 23 november 2021 door de regionale rechtbank in Tarnów is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 in Polen, is in deze procedure bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zitting op 15 november 2023 is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en is vastgesteld dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft eerder op 1 november 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin de grondslag en inhoud van het EAB zijn beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12, onder b, van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. De verdediging stelde dat de Poolse autoriteiten onvoldoende antwoord hadden gegeven op aanvullende vragen, maar de rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon adequaat was vertegenwoordigd door haar advocaat in alle stadia van de procedure, inclusief het hoger beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de feiten die aan de overlevering ten grondslag liggen, zijn aangemerkt als illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar is opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/215857-23
Datum uitspraak: 23 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 november 2021 door
the Regional Court in Tarnów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is – na eerdere behandeling op de zitting van 18 oktober 2023 –voortgezet op de zitting van 15 november 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 18 oktober 2023 reeds met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 1 november 2023 reeds is geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB en de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in eerste aanleg, zoals bedoeld in artikel 12 OLW. Hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak hierover heeft overwogen, dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 1 november 2023 [3] geoordeeld dat ten aanzien van de procedure in eerste aanleg, die geleid heeft tot het vonnis van
the District Court in Tarnówvan 6 maart 2019, sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 12, onder b, OLW. De weigeringsgrond is daarom hierop niet van toepassing. Ten aanzien van de procedure in hoger beroep, die geleid heeft tot het arrest van
the Regional Court in Tarnówvan 11 juli 2019 (II K 1278/18), heeft de rechtbank in voormelde tussenuitspraak aanvullende vragen gesteld.
In de aanvullende informatie van 3 november 2023 is hierover onder meer het volgende opgenomen:
“The wanted [naam] was represented by her defence counsel in the court proceedings. This defence lawyer represented her as early as the preparatory proceedings, next before the court of first instance as well as before the court of appeal (i.e. District Court) in an appeal session. This defence counsel was appointed forevery stageof the court proceedings including the appellate stage (appeal).”
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit ongenoegzaam heeft geantwoord op de aanvullende vragen. Nu in het antwoord van de Poolse autoriteiten namelijk tweemaal de naam [naam] is opgenomen, lijken de antwoorden geen betrekking te hebben op de opgeëiste persoon.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden
toegestaan, omdat sprake is van een situatie als beschreven in artikel 12, onder b, OLW. In
onderdeel d) en onderdeel f) van het EAB is namelijk vermeld dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door haar gekozen advocaat en dat deze haar belangen heeft behartigd. In de aanvullende informatie is dit nogmaals bevestigd. Dat de aanvullende informatie, ondanks de daarin genoemde naam [naam], ziet op de opgeëiste persoon blijkt uit het gehele antwoord en de eerste alinea. Hierin worden de zaak en de naam van de opgeëiste persoon alsook het referentienummer van het EAB genoemd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat in de aanvullende informatie van 3 november 2023 (ook) de naam [naam] is vermeld. De rechtbank ziet hierin echter geen redenen om te twijfelen dat het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de opgeëiste persoon betrekking heeft. Blijkens de eerste alinea van de aanvullende informatie ziet het antwoord op
[opgeëiste persoon](zijnde de dochter van onder meer [naam]), waarbij hetzelfde referentienummer en uitvaardigingsdatum als het EAB zijn vermeld. Bovendien bevat de aanvullende informatie antwoorden op de door het IRC gestelde vragen.
Uit voornoemde aanvullende informatie van 3 november 2023 leidt de rechtbank af dat de advocaat die de opgeëiste persoon heeft vertegenwoordigd is aangewezen voor elk stadium van de procedure, inclusief de appelprocedure.
In onderdeel d) van het EAB is daarnaast het volgende opgenomen:
“being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was appointed by her to defend her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial (…) During the last trial and before the Court of the Second Instance the requested party was represented by a legal counsellor – an attorney appointed by her.”
Onder f) in het EAB is ten aanzien van de behandeling in hoger beroep tot slot nog het volgende vermeld:
“The requested party was informed about the date of the appeal hearing in a proper way (…) . However, she did not appear at the hearing and her interest were represented by her legal counsellor who requested that the most lenient sentence be imposed on her.”
Op grond van voormelde informatie, in samenhang gelezen, stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de procedure in hoger beroep en dat zij een door haar benoemde advocaat heeft gemachtigd haar te vertegenwoordigen op de zitting, ook in hoger beroep. Verder stelt de rechtbank vast dat die advocaat daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd nu hij blijkens de informatie heeft bepleit dat aan de opgeëiste persoon een lage(re) straf werd opgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van de procedure in hoger beroep eveneens sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom ook ten aanzien van deze procedure niet van toepassing.
In het arrest van
the Regional Courtin Tarnow van 11 juli 2019 (II K 1278/18) is aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke gevangenisstraf van 11 maanden opgelegd. Bij beslissing van 3 december 2020 van
the District Court in Tarnów(XI Ko 2358/20
)is de voorwaardelijk opgelegde straf wegens schending van de voorwaarden omgezet in een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank overweegt hierover dat sprake is van een situatie zoals in het arrest Ardic van het Hof van Justitie van de Europese Unie [4] , zodat de beslissing van 3 december 2020 niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Nu de reden voor de beslissing tot omzetting van de voorwaardelijke straf niet is gelegen in een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, hoeft de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW te toetsen dan het hiervoor genoemde vonnis van 6 maart 2019 en het arrest van 11 juli 2019.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Tarnów, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. L. Sanders en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (