ECLI:NL:RBAMS:2023:761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
13/650247-15, 13/286729-21 en 13/728026-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op hoger beroep inzake toekenning status van bedreigde getuige in ernstige strafzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 24 oktober 2022, waarin aan getuige NN1 de status van bedreigde getuige is toegekend. De verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, is betrokken bij meerdere ernstige strafzaken, waaronder schietincidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen. De getuige NN1 heeft verklaard anoniem te willen blijven uit vrees voor represailles. De officier van justitie heeft op 25 januari 2022 gevorderd dat de identiteit van NN1 verborgen blijft tijdens het verhoor. De rechter-commissaris heeft deze vordering toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep van de verdediging. De rechtbank heeft de procedurele aspecten van de beschikking beoordeeld en vastgesteld dat de rechter-commissaris de juiste procedures heeft gevolgd en voldoende gemotiveerd heeft dat de vrees van getuige NN1 gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van de rechter-commissaris om de identiteit van de getuige te beschermen in overeenstemming is met de wet en dat het hoger beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/650247-15 (13Glanskop), 13/286729-21 (11Trivor), 13/728026-18 (13Riverton)
RK: 23/133
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking ex artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2022 in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [land van herkomst] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] , te [plaats 1] ,
raadsman mr. A.J. Admiraal.

1.Feiten en procesgang

Onderzoek 13Glanskop
Verdachte wordt in het onderzoek 13Glanskop verdacht van betrokkenheid bij een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015 op het [straatnaam 1] te Amsterdam, waarbij [slachtoffer 1] is overleden.
Onderzoek 11Trivor
Verdachte wordt in het onderzoek 11Trivor verdacht van betrokkenheid bij een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015 op de [straatnaam 2] te [plaats 2] , waarbij [slachtoffer 2] is overleden.
Onderzoek 13Riverton
Verdachte wordt in het onderzoek 13Riverton verdacht van betrokkenheid bij een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018 in buurthuis [naam buurthuis] aan de [straatnaam 3] te [plaats 3] , waarbij [slachtoffer 3] is overleden en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zwaar gewond zijn geraakt.
In twee processen-verbaal van 19 februari 2021, opgemaakt door CI-officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch, onder meer belast met bijzondere getuigentrajecten, is gerelateerd dat een getuige (hierna: NN1) een verklaring wil afleggen in de onderzoeken 11Trivor, 13Glanskop en 13Riverton, maar dat de getuige uit vrees voor represailles uitsluitend anoniem wil verklaren. Voorts is gerelateerd welke verklaring de getuige NN1 heeft afgelegd tegenover verbalisanten van het Team Bijzondere Getuigen, zakelijk weergegeven en ontdaan van elementen die tot het bekend worden van de identiteit van de getuige leiden (de zogeheten netto-verklaring). Getuige NN1 heeft daarbij verklaard over betrokkenheid van verdachte bij de liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en bij het schietincident in het buurthuis [naam buurthuis] .
Op 25 januari 2022 heeft de officier van justitie in de onderzoeken Glanskop, Trivor en Riverton op grond van artikel 226a Sv gevorderd dat ter gelegenheid van het verhoor van een getuige NN1 de identiteit verborgen zal worden gehouden.
Op enig moment in de periode vóór 24 oktober 2022 is getuige NN1 voor de rechter-commissaris verschenen voor een statusverhoor als bedoeld in artikel 226a Sv.
Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie is de raadsman van verdachte [verdachte] op 14 september 2022 door de rechter-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid heeft de raadsman de rechter-commissaris verzocht de vordering om NN1 de status van bedreigde getuige toe te kennen, af te wijzen en te volstaan met een minder vergaande vorm van afscherming.
Bij beschikking van 24 oktober 2022 heeft de rechter-commissaris bevolen dat in de onderzoeken Trivor, Glanskop en Riverton ter gelegenheid van het verhoor van getuige NN1 de identiteit verborgen wordt gehouden en bepaald dat deze beschikking onverwijld schriftelijk ter kennis wordt gebracht van de officier van justitie en aan verdachte en NN1 wordt betekend.
Niet is gebleken dat de desbetreffende beschikking aan verdachte is betekend.
Op 8 november 2022 is namens verdachte hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris om aan getuige NN1 de status van bedreigde getuige toe te kennen.
De rechtbank heeft de officieren van justitie mrs. R. Bosman en R. Ruijs en de gemachtigde raadsman van verdachte met betrekking tot het hoger beroep gehoord in besloten raadkamer van 31 januari 2023. Verdachte is, ondanks daartoe naar behoren te zijn opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De beschikking van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft zijn beslissing te bevelen dat ter gelegenheid van het verhoor van NN1 de identiteit verborgen wordt gehouden, als volgt gemotiveerd:
“NN1 heeft verklaard geen verklaring te willen afleggen, tenzij de gevorderde status wordt verleend. NN1 vreest voor zijn eigen leven en dat van naasten als de identiteit van NN1 bekend wordt.
NN1. In de woorden van de getuige NN1: Als bekend wordt dat ik met de politie heb gepraat, word ik afgeschoten.
Ik kom tot het oordeel dat die vrees in dit geval gerechtvaardigd is. Ik neem daarbij in het bijzonder de aard van de verdenkingen in de zaken Trivor, Glanskop en Riverton in aanmerking. Steeds gaat het om zeer gewelddadige liquidaties. Verder weeg ik mee de eerdere veroordelingen van elk van de verdachten, waaronder veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen. Tenslotte moeten deze onderzoeken worden gezien in de context van andere gewelddadige liquidaties, waarvan ik ambtshalve kennis heb.
De raadslieden wijzen er op dat er geen concrete bedreiging aan het adres van deze getuige NN1 vastgesteld kan worden. Wat de getuige over de bedreiging, de vrees of mogelijke (be)dreiging of dreigende situatie heeft verteld acht ik aannemelijk en objectiveerbaar. Ik kan daar echter niets over vermelden omdat dit afbreuk zou doen aan de anonimiteit van de getuige. Daarnaast verwijs ik naar het proces-verbaal van bevindingen van de CI-officier mr. C.H. de Kraker-Koch van 19 februari 2021 waarin zij relateert dat de getuige als informant bij de criminele inlichtingendienst staat ingeschreven. Mocht de identiteit van de getuige in beeld komen dan kan de getuige van meerdere kanten gevaar lopen. Ten overvloede vermeld ik nog dat bij verdachten met veroordelingen en verdenkingen van dit kaliber, de redelijke vrees voor gewelddadige repercussies voor belastende verklaringen bij de politie naar mijn oordeel een gegeven is.
De raadslieden hebben verzocht of de getuige met minder vergaande maatregelen gehoord kon worden. Ik heb onderzocht of een verhoor op die manier kon plaats vinden. Ik zie echter geen reële mogelijkheden om met minder vergaande beschermingsmaatregelen NN1 als getuige te horen zonder gevaar voor onthulling van de identiteit. Als er bijvoorbeeld met stemvervorming en vermomming zou worden gewerkt, zou wel de datum en het tijdstip van het verhoor bij de verdachten bekend worden, waardoor namen van een mogelijke lijst met potentiële kandidaten kunnen worden doorgestreept en zo de identiteit van de NN-getuige worden achterhaald (het zogenaamde afstreepgevaar). Alleen door middel van een statustoekenning kan de anonimiteit van de getuige op afdoende manier geborgd worden en de getuige op verantwoordelijke wijze worden gehoord.
Ik zal de getuige NN1 daarom horen aan de hand van door de verdediging schriftelijk op te geven vragen. Aan de hand van dat verhoor zal ik tot een beoordeling van de betrouwbaarheid komen.”

3.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen. Daartoe heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de beschikking ex artikel 226a Sv heeft de rechter-commissaris de juiste procedures gevolgd. De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking echter ook te kennen gegeven dat het ondervragingsrecht van de verdediging zal worden beperkt tot de indiening van schriftelijke vragen. De verdediging ziet niet in waarom het ondervragingsrecht niet met minder vergaande restricties gepaard kan gaan. Het bewijs tegen cliënt is mager, wat het belang van de getuige groot maakt. Met volledige anonimiteit van de getuige NN1 is het voor de verdediging niet mogelijk om de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te toetsen. Cliënt heeft vijanden en wordt bedreigd. De verdediging wil kunnen toetsen of NN1 uit die hoek komt. De restricties betreffende het horen van getuige NN1 staan in de weg aan een effectieve verdediging. Het afstreepgevaar is niet reëel. De verdediging verzoekt de rechtbank om de rechter-commissaris de aanwijzing te geven getuige NN1 op minder verstrekkende wijze afgeschermd te horen.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie hebben voorafgaand aan de zitting van 31 januari 2023 aan de verdediging en de rechtbank de notitie
Opmerkingen van de officier van justitie bij het hoger beroep ex 226b Svin de strafzaak tegen verdachte overgelegd en ter zitting voorgedragen. Kort samengevat hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de beschikkingen van de rechter-commissaris voldoen aan alle eisen zoals de wet heeft voorgeschreven en de rechter-commissaris heeft op deugdelijke gronden kunnen beslissen. Het hoger beroep tegen de beschikkingen van 24 oktober 2022 dient daarom ongegrond te worden verklaard. Ter zitting hebben de officieren van justitie, zakelijk weergegeven, het volgende nog aangevoerd.
Met betrekking tot de beschikking op grond van artikel 226a Sv heeft de rechter-commissaris de juiste procedures gevolgd. De rechter-commissaris heeft ook voldoende gemotiveerd aangegeven dat NN1 zich zodanig bedreigd kan achten dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor het leven, de gezondheid of veiligheid dan wel ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van NN1 of een ander persoon moet worden gevreesd. Tot slot heeft NN1 te kennen gegeven vanwege deze (be)dreiging geen verklaring te willen afleggen. De beslissing van de rechter-commissaris om NN1 de status van bedreigde getuige toe te kennen dient dan ook in stand te blijven.
Het standpunt van de verdediging betreft niet de vraag of NN1 de status van bedreigde getuige moet worden toegekend, maar welke consequenties die toekenning voor het ondervragingsrecht van de verdediging moet hebben, dus hoe het horen van NN1 moet plaatsvinden. Dit laatste valt echter buiten het bestek van onderhavige beroepsprocedure.

5.Het wettelijk kader

Voor de beoordeling van het wettelijk kader zijn de bepalingen van de artikelen 226a en 226b Sv van belang.
Artikel 226a Sv

1. De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:

a.
de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en
b.
de getuige te kennen heeft gegeven wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen.
In het andere geval wijst hij de vordering of het verzoek af.
2.
De officier van justitie, de verdachte, en de getuige worden in de gelegenheid gesteld daaromtrent te worden gehoord. Aan de getuige die nog geen rechtsbijstand heeft, wordt een advocaat toegevoegd. De toevoeging geschiedt op last van de rechter-commissaris door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
3.
(…)
Artikel 226b

1. De ingevolge artikel 226a, eerste lid, gegeven beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en betekend aan de verdachte en de getuige, met vermelding van de termijn waarbinnen en de wijze waarop het rechtsmiddel, dat tegen de beschikking openstaat, moet worden ingesteld.

2. Tegen de beschikking staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking en voor de verdachte en de getuige binnen veertien dagen na de betekening daarvan hoger beroep open bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd.

3. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk. (…)

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Niet is gebleken dat de beschikkingen van de rechter-commissaris van 24 oktober 2022 aan verdachte zijn betekend. Desgevraagd ter zitting heeft de raadsman verklaard de beschikkingen per e-mail te hebben ontvangen op 28 oktober 2022. De raadsman heeft verder gesteld dat, hoewel de akte instellen hoger beroep pas op 21 november 2022 is opgemaakt, hij namens verdachte op 8 november 2022 hoger beroep heeft ingesteld. Gelet op de datum waarop de raadsman de beschikking heeft ontvangen en de datum waarop hij stelt hoger beroep te hebben ingesteld, is verdachte ontvankelijk in het namens hem ingestelde hoger beroep.
6.2.
Overwegingen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de processen-verbaal van relaas betreffende de onderzoeken Trivor, Glanskop en Riverton;
  • het proces-verbaal van 24 oktober 2016 van CI-officier van justitie B. Wind, betreffende de moord op [slachtoffer 2] ;
  • het proces-verbaal van 19 februari 2021 van CI-officier van justitie C.H. de Kraker-Koch (Riverton);
  • het proces-verbaal van 19 februari 2021 van CI-officier van justitie C.H. de Kraker-Koch (Trivor en Glanskop)
  • het proces-verbaal van 19 februari 2021 van CI-officier van justitie C.H. de Kraker-Koch (Riverton; inhoudende dat de bedreigde getuige als informant informatie heeft verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen, met als bijlage het TCI proces-verbaal met nummer 0585/2018 van 18 december 2018);
  • het proces-verbaal van 2 november 2021 van CI-officier van justitie de Kraker Koch (Trivor en Glanskop);
  • het proces-verbaal van 8 november 2021 van CI-officier van justitie B. Wind (Trivor);
  • de vordering ex artikel 226a Sv van de officier van justitie van 25 januari 2022 strekkende tot toekenning van de status van bedreigde getuige aan getuige NN1;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2022 van de rechter-commissaris;
  • het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen (getuige NN1) van 24 oktober 2022 van de rechter-commissaris;
  • de beschikking van de rechter-commissaris van 24 oktober 2022, waarbij getuige NN1 ex artikel 226a Sv de status van bedreigde getuige is toegekend;
  • de akte van 21 november 2022 waarbij namens verdachte [verdachte] op 8 novembver 22 hoger beroep is ingesteld tegen voornoemde beschikking van de rechter-commissaris;
  • de uittreksels Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 25 januari 2023, betreffende medeverdachte [medeverdachte 1] van 28 maart 2022 en betreffende medeverdachte [medeverdachte 2] van 15 juni 2022.
6.3.
De procedure
De rechtbank dient te beoordelen of de rechter-commissaris op deugdelijke gronden tot zijn oordeel is gekomen dat aan NN1 de status van bedreigde getuige als bedoeld in artikel 226a Sv wordt toegekend. Daarbij moet de rechtbank vol toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris op de juiste wijze tot stand is gekomen. Vervolgens moet de rechtbank toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen gekomen dat de veiligheid van de getuige zodanig in het geding is dat de anonimiteit gewaarborgd moet zijn.
De wetgever heeft de beoordeling van de vraag of een getuige kan en moet worden aangemerkt als een bedreigde getuige exclusief opgedragen aan de rechter-commissaris. Gelet op de eventuele ingrijpende gevolgen voor de getuige die bekendwording van haar of diens identiteit meebrengt, heeft de procedure waarin de rechter-commissaris die status verleent, een beperkt en relatief besloten karakter. De rechter-commissaris is immers gehouden de identiteit van de (aspirant) bedreigde getuige verborgen te houden. In het verlengde hiervan is ook de toets in hoger beroep beperkt van aard, waarbij de rechtbank toetst op basis van de stukken. In deze toets is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige, omdat de wetgever ervoor heeft gekozen deze beoordeling in een later stadium, en wel ten tijde van het inhoudelijke verhoor van de bedreigde getuige, door de rechter-commissaris te laten uitvoeren. Dit dient ook ter compensatie voor de gebrekkige toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige door de verdediging, waarover de verdediging zich beklaagt.
Uit eerdergenoemde stukken is de rechtbank gebleken dat de rechter-commissaris met betrekking tot de getuige NN1 de in de artikelen 226a en 226b Sv voorgeschreven procedure heeft gevolgd. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie, de verdachte en de getuige in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord. De beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en door de rechter-commissaris ondertekend. De rechter-commissaris is voor zover mogelijk ingegaan op de bezwaren die namens verdachte naar voren zijn gebracht. Aan de totstandkoming van de onderhavige beschikking kleven mitsdien geen procedurele gebreken.
6.4.
De motivering
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de (beperkte) weergave van de feiten waarop de beschikking is gebaseerd en de (eveneens beperkte) motivering van de beslissing van de rechter-commissaris voldoende zijn om de statustoekenning aan de getuige te kunnen dragen.
Om een getuige aan te kunnen merken als een bedreigde getuige dient te zijn voldaan aan de eisen die zijn gesteld in artikel 226a Sv.
Vast staat dat de getuige te kennen heeft gegeven dat hij/zij zich dermate bedreigd voelt dat hij/zij geen verklaring zal afleggen, tenzij hij/zij anoniem blijft.
Voorts moet worden vastgesteld dat de getuige of een ander, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die ander moet worden gevreesd.
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten (getuigenbescherming)’ (p. 19) blijkt dat de bedreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitingen van de verdachte hoeft te bestaan, doch dat soms kan worden uitgegaan van de persoonlijkheid of reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin de verdachte zich bevindt. Het is zelfs denkbaar dat bedreigingen, waaraan de verdachte part nog deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zullen kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van getuigen.
De rechter-commissaris heeft, mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen van 24 oktober 2022, zijn oordeel dat de identiteit van getuigen NN1 en NN3 verborgen moet worden gehouden, gebaseerd op:
- de stukken die bij de vordering waren gevoegd,
- de volledige (bruto) verklaringen van NN1,
- de veredelingsrapporten ten aanzien van getuige NN1,
- de mondelinge toelichting op de vorderingen door de CI-officier van justitie,
- de beantwoording van de door de rechter-commissaris aan de getuige NN1 gestelde vragen.
De rechter-commissaris heeft bij zijn oordeel betrokken:
- de aard van de feiten waarvan verdachte en de medeverdachten worden beschuldigd,
- de wijze waarop die feiten zijn gepleegd,
- de strafbladen van verdachte en de medeverdachten,
- zijn kennis uit het dossier en zijn ambtshalve kennis over de ten aanzien van verdachte en de medeverdachten gerezen verdenkingen in lopende strafrechtelijke onderzoeken naar eveneens ernstige geweldsdelicten.
Verdachte [verdachte] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moorden op, dan wel doodslagen van, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moord op, dan wel doodslag van, [slachtoffer 2] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt beschuldigd van, zakelijk weergegeven, het medeplegen van de moorden op, dan wel doodslag van, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
Op (het medeplegen van) moord staat de zwaarste strafbedreiging die het Nederlandse strafrecht kent, te weten een levenslange gevangenisstraf en (het medeplegen van) doodslag wordt bedreigd met een gevangenisstraf van vijftien jaren.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verdere verleden is veroordeeld vanwege onder meer vuurwapenbezit, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling, wederspannigheid, diefstallen met geweld en in vereniging, deelname aan een criminele organisatie, overtredingen van de Opiumwet en straatroof.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt, onder meer, dat hem bij arrest van
30 november 2018 een gevangenisstraf van 13 jaren en 6 maanden is opgelegd vanwege het medeplegen van een poging tot moord op 5 november 2015 en van een eerdere veroordeling vanwege zware mishandeling en mishandeling.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt, onder meer, dat hem bij arrest van 11 maart 2022 een gevangenisstraf van 14 jaren en 5 maanden is opgelegd vanwege een poging tot moord op 18 januari 2018, vuurwapenbezit en openlijke geweldpleging en van eerdere veroordelingen vanwege een overval, vuurwapenbezit, openlijke geweldpleging en straatroof.
Gelet op de aard en ernst van de verdenkingen en de uittreksels justitiële documentatie van verdachte en van de medeverdachten beschikte de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank naast de verklaring van NN1, over voldoende (verifieerbare) informatie om, in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, te beoordelen of in dit geval sprake is van gegronde vrees zoals bedoeld in artikel 226a, lid 1, onder a, Sv. Daarbij komt nog dat bekend is dat NN1 als informant informatie heeft verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen, waardoor zijn leven/gezondheid mogelijk ook vanuit die hoek in gevaar komt als zijn identiteit bekend wordt. Dat in onderhavige zaken voor zover bekend geen daadwerkelijke bedreiging is geuit, doet daar niet aan af.
6.5.
Proportionaliteit en subsidiariteit
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het belang van de verdediging bij het uitoefenen van het ondervragingsrecht evident is. Ook is duidelijk dat bij de statusverlening van bedreigde getuige aan NN1 en NN3 dit ondervragingsrecht weliswaar niet afwezig is, maar wel gemankeerd zal zijn.
De wet voorziet echter in een procedure waarbij een getuige extra bescherming toekomt wanneer deze, zoals hier volgens de rechter-commissaris het geval is, door het afleggen van een verklaring voor eigen of andermans leven, gezondheid en veiligheid moet vrezen. Of de gevolgde procedure voldoende compensatie biedt voor de beperkingen van het ondervragingsrecht is een vraag die de zittingsrechter zal moeten beantwoorden. In de procedure ex artikel 226a e.v. Sv is slechts aan de orde of het door de rechter-commissaris verlenen van de status van bedreigde getuige in een redelijke verhouding staat tot het te dienen belang en of niet met minder verstrekkende maatregelen zou kunnen worden volstaan.
De rechter-commissaris heeft zich blijkens de inhoud van de bestreden beschikking rekenschap gegeven van de hiervoor geschetste belangentegenstelling. Daarbij is ook betrokken de vraag of met minder verstrekkende maatregelen kan worden volstaan.
De rechter-commissaris heeft ten slotte bezien en beslist dat in dit geval de beslissing om de identiteit van de getuige verborgen te houden in een redelijke verhouding staat tot het daarmee te dienen belang, terwijl dit belang niet op een andere wijze kan worden gediend.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de rechter-commissaris zich bij zijn beslissing geen rekenschap heeft gegeven van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris heeft bovendien in de beschikking uiteengezet dat sprake is van verdenkingen van zeer ernstige feiten, dat aannemelijk is dat de getuige of een ander persoon zich bedreigd kan achten als bedoeld in artikel 226a, eerste lid, aanhef en onder a. Sv, dat hij of zij wegens deze bedreiging niet wil verklaren, dat de verklaring van de getuige de kern van de verdenking raakt en dat de bescherming van de getuige niet kan worden bewerkstelligd met minder vergaande maatregelen. Omwille van de afscherming van de identiteit van getuige kan de rechter-commissaris slechts zeer beperkt inzicht geven in de gemaakte afwegingen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit de overwegingen van de rechter-commissaris genoegzaam blijkt dat het verlenen van de status van bedreigde getuige voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beschikking voldoet aan de in artikel 226a, eerste lid, onder a en b, Sv neergelegde voorwaarden en dat het bevel op goede gronden is gegeven.
De rechtbank zal het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris ongegrond verklaren.

7.Beslissing

De rechtbank verklaart het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris
ongegrond.
Deze beslissing is op 14 februari 2023 in raadkamer gegeven door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier.
Tegen deze beschikking is beroep in cassatie niet toegelaten.