ECLI:NL:RBAMS:2023:7596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13.231.827-23 (was: 13.751.443-20)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verworpen onschuldverweer

Op 22 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Aachen in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 26 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Duitsland, heeft verklaard dat hij de Duitse nationaliteit heeft en dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn. Tijdens de zitting op 8 november 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, en een tolk in de Duitse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om te beslissen. De opgeëiste persoon heeft onschuld geclaimd, stellende dat zijn tweelingbroer de feiten heeft gepleegd. Ondanks meerdere herzieningsprocedures in Duitsland, heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet heeft aangetoond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon moet worden overgeleverd aan Duitsland voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaren en zes maanden, waarvan nog twee jaren en één maand resteert. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.231.827-23 (was: 13.751.443-20)
Datum uitspraak: 22 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 17 augustus 2020 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2020 door het
Landgericht Aachen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist
zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Landgericht Aachen(Districtsrechtbank) van 31 januari 2018 in verbinding met de beschikking van het
Bundesgerechtshof(Federale Hof van Justitie] van 27 november 2018 met dossiernummer: 63 Kls 50/15.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van het
Landgericht Aachenheeft geleid. Door het
Bundesgerechtshofis niet opnieuw in feite en in rechte ten gronde over de schuld en/of opgelegde straf geoordeeld.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren en één maand. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 18 en 21, te weten:
18. Georganiseerde of gewapende diefstal
21. Racketeering en afpersing
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten omdat deze door zijn
tweelingbroer zouden zijn gepleegd. Zijn broer heeft in 2021 en 2023 daartoe strekkende verklaringen afgelegd. Getracht is - door middel van meerdere herzieningsprocedures - om de onschuld van de opgeëiste persoon in Duitsland aan te tonen, maar deze verzoeken hebben tot niets geleid, omdat de Duitse autoriteiten stelselmatig lijken te weigeren om de verzoeken in behandeling te nemen. De opgeëiste persoon heeft ter zitting meerdere (
rechtbank: niet vertaalde) stukken van zijn Duitse advocaten overgelegd die hier volgens hem op zien. Bij de overgelegde brieven zit ook een schrijven van de Duitse advocaat van de opgeëiste persoon over een klacht die is ingediend over de gang van zaken met betrekking tot de ingediende herzieningsverzoeken. De Duitse autoriteiten hebben toegegeven dat er in de procedures fouten zijn gemaakt, volgens de opgeëiste persoon. Thans is opnieuw een herzieningsverzoek ingediend en dat is daadwerkelijk in behandeling genomen. De verwachting bestaat dat hierop binnen enkele maanden zal worden beslist. Daarom wordt verzocht het onderzoek ter zitting voor een aantal maanden aan te houden, zodat de uitkomst van het herzieningsverzoek in Duitsland kan worden afgewacht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het aanhoudingsverzoek moet worden afgewezen. De opgeëiste persoon heeft zijn stelling dat hij onschuldig is veroordeeld voor feiten die door zijn broer zijn begaan, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond. De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [5] De rechtbank zal het onderzoek ter zitting dan ook niet voor onbepaalde tijd schorsen om de afdoening van het herzieningsverzoek, waarvan de opgeëiste persoon stelt dat dit opnieuw is ingediend en mogelijk succesvol zal zijn, af te wachten.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Aachen(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Y.M.E. Jurgens en F.F. Wormhoudt, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.