ECLI:NL:RBAMS:2023:7585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
13/212396-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot voorbereiden van aanslag in Antwerpen

Op 30 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 25 augustus 2023. De opgeëiste persoon, geboren in 2005, wordt verdacht van betrokkenheid bij een criminele organisatie en het voorbereiden van een aanslag in Antwerpen. Tijdens de zitting op 16 november 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het voldoende informatie bevat over de strafbare feiten, waaronder het tijdstip, de plaats en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft gesteld dat de informatie over de vermeende pleegplaats genoegzaam is, terwijl de raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogde dat deze informatie onvoldoende was. De rechtbank oordeelde dat de informatie in het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon in België zal worden behandeld in overeenstemming met de fundamentele rechten en internationale standaarden. Gezien deze garanties en het feit dat er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/212396-23
Datum uitspraak: 30 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 26 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2023 [2] door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
uit anderen hoofde [3] gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 november 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouwen, mrs. T.E. Korff en J.H.W. van der Lee, advocaten in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek uitgevaardigd op 25 augustus 2023 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (referentie dossier nr.: 2023/063 OR A. Gieselink; not.nr.:AN10.LB.52116/23)
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [5]
3.1
Genoegzaamheid; beschrijving strafbare feit in EAB [6]
Inleiding
In het EAB is het strafbare feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd als volgt omschreven:
“Op 8 mei 2023 omstreeks 03:25u merkten de Antwerpse politiediensten het voertuig met Nederlandse nummerplaat [kentekennummer] op. Men stelde vast dat de inzittenden zich mogelijk verdacht gedroegen en bij nazicht bleek het voertuig geseind te zijn met oog op controle van de inzittenden.
Wanneer men tot controle wil overgaan, stapte de passagier achteraan uit en nam de vlucht. Hij kon geïntercepteerd worden en in zijn jaszak werd een vuurwapen gevonden. Deze verdachte had tijdens zijn vlucht een tas in zijn handen. Bij aantreffen bleek zich hierin een vermoedelijk zelfgemaakt explosief te bevinden. De bestuurder van het voertuig bleek bij fouille in het bezit te zijn van een zakje met tien patronen. In de koffer van het voertuig werden een mokerhamer en een koevoet gevonden.
De bestuurder van het voertuig werd geïdentificeerd als [medeverdachte 1] . Hij had in zijn jaszak 18 patronen/munitie. Vermoedelijk waren de drie verdachten zinnens een aanslag te plegen in het Antwerpse.
Uit snapchatcommunicatie blijken voorafgaande contacten tussen verdachten. Omstreeks 02:59u vindt er namelijk een groepsgesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , ' [medeverdachte 2] ' en ' [medeverdachte 3] '. Uit het gesprek komt naar voren:
-
Dat men heeft afgesproken aan een tankstation in [plaats] (uit camerabeelden blijkt dat het onderschepte voertuig er effectief is geweest)
-
' [medeverdachte 2] ' en ' [medeverdachte 3] ' mogelijk opdrachtgevers zijn en [medeverdachte 1] uitvoerder
-
Dat er wordt gevraagd om de aanslag te filmen
-
Dat er wordt gevraagd of er "nog kogels" in zitten
-
' [medeverdachte 3] ' gaf het groepsgesprek de naam 'Hapje eten', terwijl het waarschijnlijke doelwit een restaurant in [adres 2] in Antwerpen was.
' [medeverdachte 3] ' heeft als snapchatnaam ' [naam] ' en kon worden geïdentificeerd als [opgeëiste persoon] . [opgeëiste persoon] komt reeds voor als verdachte in 5 andere Belgische druggerelateerde zaken. Eind 2022 werd hij gearresteerd in België toen hij ook onderweg was om een aanslag te plegen in Antwerpen.”
Bij e-mail van 26 september 2023 is namens de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd de vermeende pleegplaats te specificeren. Bij e-mail van dezelfde datum heeft uitvaardigende justitiële autoriteit verklaard:
“de uitlevering van verdachte [opgeëiste persoon] wordt gevraagd in een onderzoek waar eerder reeds [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] van hun vrijheid werden beroofd. Deze verdachten werden opgemerkt terwijl zijn met hun voertuig door Antwerpen reden.”
Verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw vindt de informatie over de vermeende pleegplaats ongenoegzaam en stelt zich op het standpunt dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht de opdrachtgever te zijn voor een ontploffing bij een restaurant in Antwerpen. Er is geen informatie verstrekt over waar de opgeëiste persoon zijn vermeende strafbare handelingen heeft verricht. Nu de opgeëiste persoon op 8 mei 2023 elektronisch toezicht had in een Nederlandse strafzaak, is het logisch dat de verdenking is dat hij vanuit Nederland opdracht heeft gegeven voor de ontploffing. Met het oog op de weigeringsgrond van artikel 13 van de OLW is het van belang dat duidelijk is of de verdenking ziet op een strafbaar feit dat geheel of gedeeltelijk in Nederland zou zijn gepleegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de informatie over de vermeende pleegplaats genoegzaam. In het EAB zijn door verdachten in Antwerpen verrichte handelingen genoemd. Verder is het beoogde doelwit in Antwerpen vermeld. Het gaat om inbreuken in Antwerpen, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan. Ook de informatie over de vermeende pleegplaats is genoegzaam. Uit de in het EAB en in de aanvullende e-mail van 26 september 2023 verstrekte informatie blijkt dat de verdenking ziet op het voorbereiden van een ontploffing bij dan wel een aanslag op een restaurant in Antwerpen en dat verdachten, die munitie en een explosief bij zich hadden, in Antwerpen zijn aangehouden. Wat betreft de opgeëiste persoon is de verdenking dat hij opdrachtgever is van de ontploffing dan wel aanslag. Daarbij is vermeld dat dit is gebleken uit snapchatcommunicatie. Uit de informatie blijkt niet dat de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen voor feiten gepleegd door hem op Nederlands grondgebied. Gelet op de informatie die door de Belgische autoriteiten is verstrekt en ermee rekening houdend dat sprake is van een nog lopend opsporingsonderzoek, is de informatie over het strafbare feit genoegzaam. Voor de opgeëiste persoon is duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen en de beschermende werking van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Verder moet de rechtbank op grond van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie beoordelen of de weigeringsgrond van artikel 13 OLW al dan niet kan worden toegepast. Nu de verstrekte informatie geen concrete aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de Belgische autoriteiten voornemens zijn om de opgeëiste persoon te vervolgen voor feiten die in Nederland zijn gepleegd, is voor de rechtbank duidelijk dat deze weigeringsgrond niet kan worden toegepast. Ook in dat licht is de informatie dus genoegzaam.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings heeft de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Als het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd, kan de rechtbank de overlevering weigeren. [7]
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht deze weigeringsgrond toe te passen. De rechtbank wijst dat verzoek af, omdat de weigeringsgrond niet van toepassing is. Zoals hiervoor al overwogen bij de beoordeling van het genoegzaamheidsverweer, biedt de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie geen concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat het vermeende strafbare feit (deels) in Nederland zou zijn gepleegd.

7.Weigeringsgrond van artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [8]
Op 29 september 2023 is daarom namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden van de Federale overheidsdienst Justitie te Brussel de navolgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast
meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de
gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [9]
De rechtbank is, gelet op deze garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.De vordering ziet op het in behandeling nemen van het EAB, uitgevaardigd op 11 augustus 2023 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen. Ter vervanging van dat EAB is op 25 augustus 2023 een nieuw EAB uitgevaardigd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vordering nu strekt tot het in behandeling nemen van het EAB van 25 augustus 2023.
3.In de Nederlandse strafzaak met parketnummer 13/291785-22.
4.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
5.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Zie artikel 2, lid 2, aanhef en onder e, OLW.
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
8.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
9.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.