ECLI:NL:RBAMS:2023:7539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/13/731428 HA ZA 23-316
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Rabobank voor schade door beëindiging van beleggingsdienstverlening

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en de coöperatie Rabobank U.A. De eisers vorderden schadevergoeding van Rabobank omdat zij van mening waren dat de bank haar zorgplicht had geschonden door de beëindiging van de Rabo OpbouwEffectenrekening (ROE). De rechtbank oordeelde dat Rabobank de ROE mocht beëindigen op basis van haar algemene voorwaarden, die de bank het recht gaven om een overeenkomst gedeeltelijk op te zeggen. De rechtbank stelde vast dat Rabobank een zwaarwegend belang had bij het stopzetten van de ROE, vooral in het licht van de nieuwe wetgeving die in 2018 van kracht werd, en dat de bank voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eisers. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af, omdat zij niet konden aantonen dat Rabobank tekortgeschoten was in haar verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ROE niet onaanvaardbaar was en dat Rabobank niet aansprakelijk was voor de door eisers geleden schade. Tevens werden de eisers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/731428 / HA ZA 23-316
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] (afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] ),
advocaat: mr. S. de Recht te Drachten,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. T.R.B. De Greve te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 maart 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 19 juli 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 oktober 2023, en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Daarna is dit vonnis uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft voor de financiering van zijn woning een hypothecaire lening afgesloten bij Rabobank. Deze lening bestond sinds 2009 uit een aflossingsvrij deel en een deel Rabo OpbouwHypotheek (hierna: ROH). Aan de ROH waren twee rekeningen gekoppeld: een Rabo OpbouwSpaarrekening (hierna: ROS) en een Rabo OpbouwEffectenrekening (hierna: ROE). [eiser 1] moest maandelijks een bedrag inleggen op één van die rekeningen. Op de ROS ontving [eiser 1] een spaarrente gelijk aan de vastgezette hypotheekrente en het bedrag op de ROE werd belegd. Aan het einde van de looptijd kon [eiser 1] met het opgebouwde kapitaal de ROH (geheel of gedeeltelijk) aflossen.
2.2.
Op 18 november 2015 heeft [eisers] voor de (her)financiering van zijn woning opnieuw een hypothecaire lening afgesloten bij Rabobank, deels in de vorm een (nieuwe) ROH van € 340.000,- en met een looptijd tot april 2031 (hierna: de hypotheek). Daarnaast heeft [eisers] een overeenkomst getekend voor een aan de nieuwe ROH gekoppelde ROS en ROE (hierna: de Overeenkomst). Deze maakt onderdeel uit van de hypotheek. Het beoogde eindkapitaal aan het einde van de looptijd van de hypotheek werd vastgesteld op
€ 238.270,06. Dat doelkapitaal was vanwege beleggingsrisico’s niet gegarandeerd.
2.3.
Rabobank heeft op haar producten en dienstverlening algemene voorwaarden van toepassing verklaard, waaronder:
  • de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV);
  • de Algemene Voorwaarden voor de Effectendienstverlening van de Rabobank 2007 (hierna: AVED); en
  • de Algemene Voorwaarden voor de Rabo OpbouwSpaarrekening en Rabo OpbouwEffectenrekening 2014 (hierna: AV ROS/ROE).
In artikel 35 ABV en artikel 14 lid 2 AVED staat dat Rabobank een overeenkomst met een klant (gedeeltelijk) mag opzeggen. In artikel 35 ABV staat verder dat de klant daarvoor niet in verzuim hoeft te zijn.
In artikel 1 lid 2 en 3 en artikel 19 AV ROS/ROE staat dat deze set voorwaarden gelden naast de andere algemene voorwaarden, maar dat als in die andere sets iets staat dat in strijd is met de AV ROS/ROE, de AV ROS/ROE vóór gaan.
In artikel 8 AV ROS/ROE staat:
“a Zowel u als wij kunnen uw Rabo OpbouwSpaarrekening en Rabo OpbouwEffectenrekening stoppen door deze schriftelijk op te zeggen als:
 u het leningdeel heeft terugbetaald; of
 het geld op uw Rabo OpbouwSpaarrekening of Rabo OpbouwEffectenrekening niet maar aan ons (…) is verpand.
b (…) Heeft u ook een Rabo Effectenrekening? Dan kunnen wij ook uw Rabo OpbouwSpaarrekening en Rabo OpbouwEffectenrekening opzeggen als:
 het geld op uw Rabo OpbouwSpaarrekening, en
 de waarde van uw participaties op de Rabo OpbouwEffectenrekening samen minder zijn dan EUR 1000,-
c Heeft u geen participaties meer op uw Rabo OpbouwEffectenrekening? Dan kunnen wij uw Rabo Effectenrekening opzeggen (…)”.
2.4.
Sinds 2013 bood Rabobank vanwege nieuwe wettelijke regels geen hypotheken in de vorm van een ROH meer aan. Daardoor had een relatief beperkte groep klanten van Rabobank een ROE.
2.5.
In januari 2018 is de Mifid-II richtlijn [1] in werking getreden en in Nederland geïmplementeerd in de Wet BGfo. Rabobank als financiële dienstverlener werd daarmee verplicht om onderscheid te maken tussen afhankelijk en onafhankelijk advies. De ROH werd gezien als onafhankelijk advies, terwijl de ROE kwalificeerde als afhankelijk advies. Het gevolg daarvan was dat het aanbieden van de ROE gecompliceerd werd, omdat Rabobank advies over de ROH en de ROE organisatorisch moest scheiden.
2.6.
Rabobank heeft in een brief van 21 oktober 2020 aan [eisers] laten weten dat zij zal stoppen met de beleggingsdienstverlening op de ROE. In deze brief kondigde Rabobank aan contact te zullen opnemen over alternatieven. De alternatieven zijn in de brief kort benoemd: sparen op de ROS of de aflosvorm van de hypotheek wijzigen.
2.7.
In een brief van 23 juli 2021 heeft Rabobank laten weten per november 2021 te zullen stoppen met de beleggingsdienstverlening op de ROE, dat de beleggingen dan zullen worden verkocht en de opbrengst daarvan zal worden gestort op de ROS, waarna de ROE zal worden beëindigd.
2.8.
Vervolgens hebben partijen verschillende gesprekken gehad, waarin zij spraken over een vergoeding van Rabobank aan [eisers] vanwege de keuze om de ROE te beëindigen. Rabobank heeft [eisers] uiteindelijk een vergoeding van € 21.626,89 aangeboden, zodat [eisers] aan het einde van de looptijd van de hypotheek zou uitkomen op het onder 2.2 genoemde doelkapitaal. [eisers] heeft dat aanbod afgewezen.
2.9.
Per november 2021 heeft Rabobank de beleggingen van [eisers] verkocht, de opbrengst daarvan uitgekeerd op de ROS en de ROE beëindigd. Ook heeft Rabobank de vergoeding van € 21.626,89 uitbetaald aan [eisers]

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat, dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat Rabobank primair is tekortgeschoten, subsidiair te weinig schadevergoeding heeft betaald, en (daardoor) aansprakelijk is voor de schade van [eisers] ,
II. Rabobank veroordeelt om de schade van [eisers] te vergoeden, en bepaalt dat de schadeomvang in een schadestaatprocedure wordt vastgesteld,
III. Rabobank veroordeelt in de (proces)kosten.
Daarnaast vordert [eisers] dat de rechtbank bepaalt dat Rabobank ook aan het vonnis moet voldoen als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
[eisers] baseert zijn vorderingen op de primaire stelling dat Rabobank haar zorgplicht tegenover hem heeft geschonden, omdat Rabobank de ROE onterecht heeft opgezegd. [eisers] stelt dat hij daardoor schade heeft geleden, die Rabobank moet vergoeden. Volgens [eisers] leidt opzeggen van de ROE tot gedeeltelijk opzeggen of eenzijdig wijzigen van de hypotheek, terwijl dat niet mag, omdat de hypotheek een duurovereenkomst voor bepaalde tijd zonder opzeg- of wijzigingsmogelijkheid is. Daarnaast zijn volgens Rabobank geen opzegmogelijkheden opgenomen in de Overeenkomst en de algemene voorwaarden. Als de rechtbank oordeelt dat Rabobank op grond van haar algemene voorwaarden wel mocht opzeggen, dan stelt [eisers] dat het desbetreffende beding onaanvaardbaar is en daarom buiten toepassing moet blijven.
Als de rechtbank oordeelt dat Rabobank de ROE mocht opzeggen, dan stelt [eisers] (subsidiair) dat Rabobank toerekenbaar is tekortgeschoten omdat zij [eisers] een te lage schadevergoeding heeft aangeboden, zodat Rabobank hem alsnog een bedrag is verschuldigd.
3.3.
Rabobank betwist dat zij de ROE niet mocht opzeggen en dat zij [eisers] een hoger compensatiebedrag moet betalen. Rabobank vindt dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

Kern van de zaak
4.1.
Het gaat in deze procedure om de vraag of Rabobank aansprakelijk is voor de schade die [eisers] stelt te hebben geleden doordat Rabobank de ROE heeft opgezegd. Voor het beantwoorden van die vraag moet de rechtbank eerst kunnen vaststellen dat Rabobank valt te verwijten dat zij de ROE heeft beëindigd en/of dat Rabobank [eisers] daarvoor te weinig heeft gecompenseerd.
Vorderingen [eisers] worden afgewezen
4.2.
De rechtbank vindt dat Rabobank de ROE mocht beëindigen en dat Rabobank [eisers] niet een hoger compensatiebedrag hoeft te betalen dan zij al heeft gedaan.
De vorderingen van [eisers] worden dus afgewezen. De rechtbank zal haar oordeel hierna verder toelichten.
Ambtshalve toets
4.3.
De overeenkomst die in deze procedure centraal staat is gesloten met [eisers] , die particulier is. Daarom moet de rechtbank ambtshalve toetsen aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht. De algemene voorwaarden van Rabobank die voor de beoordeling van de vorderingen relevant zijn (zie onder 2.3), heeft de rechtbank getoetst en zijn niet oneerlijk.
Toetsingskader
4.4.
Rabobank heeft door de ROE te beëindigen de Overeenkomst gedeeltelijk opgezegd. Rabobank heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 14 lid 2 AVED en artikel 35 ABV, waarin staat dat zij een opzegmogelijkheid heeft (zie onder 2.3). [eisers] stelt echter dat die opzegbevoegdheden niet gelden, omdat de AV ROS/ROE voorrang hebben op de AVED en de ABV, en zich geen situatie heeft voorgedaan waarin Rabobank op grond van de AV ROS/ROE mocht opzeggen. De rechtbank zal dus eerst beoordelen of Rabobank een contractuele opzegbevoegdheid had. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of Rabobank gebruik mocht maken van die opzegbevoegdheid. Banken hebben namelijk vanwege hun maatschappelijke functie een zorgplicht, waardoor zij bij hun dienstverlening rekening moeten houden met de belangen van anderen. Een gevolg daarvan is dat een bank een overeenkomst niet mag beëindigen als opzeggen in een concreet geval onaanvaardbaar zou zijn. [2] Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden ondanks een opzegmogelijkheid worden verplicht een overeenkomst aan te houden. Om te bepalen of die verplichting in het geval van partijen geldt, zal de rechtbank het belang van Rabobank afwegen tegen het belang van [eisers] Alle omstandigheden van het geval wegen daarbij mee.
Rabobank had opzegbevoegdheid
4.5.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat Rabobank de bevoegdheid had om de Overeenkomst op grond van artikel 14 lid 2 AVED en artikel 35 ABV (gedeeltelijk) op te zeggen. Het is niet juist dat die twee artikelen tegenstrijdig zijn met de opzegmogelijkheden uit artikel 8 AV ROS/ROE, en daarom op grond van de artikelen 1 en 19 AV ROS/ROE buiten beschouwing moeten blijven (zie onder 2.3). In artikel 8 AV ROS/ROE staat weliswaar een aantal situaties beschreven waarin de bank de Overeenkomst mocht opzeggen, die zich niet hebben voorgedaan, maar uit dat artikel volgt niet dat Rabobank enkel en alleen in die situaties mocht beëindigen. Daarom vullen de verschillende sets algemene voorwaarden elkaar (op dit punt) aan. Dat is ook de meest aannemelijke benadering, want de situaties in artikel 8 AV ROS/ROE zijn heel specifiek en summier omschreven, terwijl de bank bij bijvoorbeeld integriteitsrisico’s – ook vanwege haar maatschappelijke functie – de mogelijkheid moet hebben om een bankrelatie te beëindigen. Die algemene mogelijkheid heeft zij bedongen in onder andere artikel 35 ABV.
4.6.
Dat betekent dat niet vastgesteld kan worden dat de bank buiten de gevallen van artikel 8 AV ROS/ROE de Overeenkomst niet mocht opzeggen, waardoor artikel 14 lid 2 AVED en artikel 35 ABV niet tegenstrijdig zijn met de AV ROS/ROE, en dus gewoon gelden.
Rabobank mocht opzegbevoegdheid gebruiken
4.7.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat Rabobank gebruik mocht maken van haar opzegbevoegdheden. Rabobank mocht dus de ROE opzeggen. Rabobank heeft namelijk voldoende onderbouwd aangevoerd dat zij een zwaarwegend belang had bij stopzetten van de ROE. In 2018 was de Mifid-II richtlijn in werking getreden, waardoor Rabobank verplicht werd om binnen haar beleggingsdienstverlening afhankelijk en onafhankelijk advies te scheiden. [eisers] heeft erop gewezen dat de richtlijn uit 2014 dateert. Op zichzelf is dat juist, dus had Rabobank al eerder kunnen bedenken dat er in de toekomst veranderingen nodig zouden zijn. Feitelijk heeft Rabobank die maatregelen pas bij de inwerkingtreding in 2018 genomen, wat op tijd was. Zij hoefde namelijk niet eerder te voldoen aan de richtlijn. Voor de hypotheek had de inwerkingtreding van de richtlijn als gevolg dat zij advies voor de ROH moest scheiden van advies voor de ROE, terwijl die twee producten waren aangeboden en geaccepteerd als een geheel. Daarnaast zou Rabobank door de nieuwe wetgeving geconfronteerd worden met onevenredig veel kosten als zij zou doorgaan met de ROE, omdat zij veel tijd en geld moest investeren om te kunnen voldoen aan de nieuwe wetgeving, terwijl slechts een beperkt aantal klanten gebruik maakten van dit product.
4.8.
Daar komt bij dat vastgesteld kan worden dat Rabobank voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eisers] bij stopzetten van de ROE. Rabobank heeft een ruime opzegtermijn gehanteerd: in oktober 2020 heeft zij aangekondigd te zullen stoppen en zij heeft de ROE per november 2021 beëindigd (zie onder 2.6 en 2.9). Ook heeft Rabobank in de tussenliggende periode gesprekken gevoerd met [eisers] over de gevolgen van het stopzetten. Verder heeft Rabobank [eisers] voor die gevolgen gecompenseerd met een redelijke vergoeding. De hoogte van de vergoeding is namelijk afgestemd op het vastgestelde beoogde doelkapitaal (zie onder 2.8). Ondanks dat het doelkapitaal van de ROE vanwege beleggingsrisico’s niet was gegarandeerd, heeft [eisers] met de compensatie van Rabobank dus wel de zekerheid gekregen dat hij op de einddatum van de hypotheek zijn totale doelbedrag van € 238.270,06 haalt en wordt hij niet meer geconfronteerd met tegenvallende beleggingsresultaten. De hypothetische situatie dat [eisers] aan het einde van de looptijd van de hypotheek mogelijk meer beleggingsrendement had behaald als de ROE was blijven bestaan en hij die kans nu door Rabobank misloopt, is niet genoeg om de belangenafweging anders te laten uitpakken. De geboden compensatie weegt in dit geval zwaarder dan de gemiste kans.
Rabobank mocht ROE beëindigen
4.9.
Dat betekent dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Rabobank de ROE heeft stopgezet en daarmee de Overeenkomst gedeeltelijk heeft opgezegd.
4.10.
Met het gedeeltelijk opzeggen van de Overeenkomst, heeft Rabobank de hypotheek eenzijdig gewijzigd. De Overeenkomst is namelijk een onderdeel van de hypotheek. Ook dat mocht Rabobank doen. Als opzeggen mag, dan mag wijzigen ook. Het is daarom ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Rabobank de hypotheek eenzijdig heeft gewijzigd.
4.11.
Dit alles leidt tot de conclusie dat Rabobank met stopzetten van de ROE niet haar zorgplicht heeft geschonden en daarom ook niet toerekenbaar is tekortgeschoten tegenover [eisers] De vorderingen van [eisers] die hierop zien worden dan ook afgewezen.
Rabobank hoeft geen andere compensatie te betalen
4.12.
Omdat is vastgesteld dat Rabobank met het stopzetten van de ROE niet toerekenbaar is tekortgeschoten én [eisers] voldoende heeft gecompenseerd, heeft [eisers] op die gronden geen recht op een schadevergoeding.
4.13.
Subsidiair vordert [eisers] een schadevergoeding op grond van de zogeheten kansschade, maar [eisers] heeft geen andere grondslag voor een schadevergoeding aangevoerd, zodat onduidelijk is op grond van welke normschending hij stelt recht te hebben op kansschade. Een ander deel van de schade die [eisers] vordert ziet op notaris- en juridische kosten, maar ook daarvan heeft [eisers] niet duidelijk gemaakt waarom hij daarop recht heeft. De rechtbank gaat daarom daaraan voorbij.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat Rabobank [eisers] niet meer hoeft te compenseren dan zij al heeft gedaan. De vorderingen van [eisers] op dit punt worden ook afgewezen.
(Proces)kosten
4.15.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van Rabobank tot aan dit vonnis zijn vastgesteld op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
‭1.532‬,00‬‬‬‬
(2 punten × tarief IV: € 766,00)
Totaal
‭4.369‬,00‬‬‬‬
4.16.
Ook wordt [eisers] veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die worden toegewezen aan de partij die (overwegend) in het gelijk is gesteld (in dit geval Rabobank), als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welk(e) bedrag(en) het gaat.
4.17.
De proces- en nakostenveroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [eiser 1] als [eiser 2] kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € 4.369‬,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart de proces- en nakostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU,
2.Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW, Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929.