ECLI:NL:RBAMS:2023:753

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
13/031875-22 (A), 13/025988-22 (B), 13/282284-22 (C) en 13/172005-22 (D) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere strafbare feiten waaronder winkeldiefstal, mishandeling en bedreiging

Op 14 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder drie winkeldiefstallen, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte is op 31 januari 2023 ter terechtzitting verschenen, waar de officier van justitie de vordering heeft gepresenteerd en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, is gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] en de vernieling van diens auto, alsook aan de bedreiging en belediging van [slachtoffer 2]. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor meerdere winkeldiefstallen, waarbij geweld is gebruikt of gedreigd. De rechtbank heeft de verdachte in zijn geheel schuldig bevonden aan de feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waar vrijspraak is uitgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk waren of niet voldoende onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/031875-22 (A), 13/025988-22 (B), 13/282284-22 (C) en 13/172005-22 (D) (ter terechtzitting gevoegd)
(Promis)
Datum uitspraak: 14 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 januari 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk de zaken A tot en met D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
Zaak A: mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en vernieling van diens auto(ruit) (feit 2).
Zaak B: verbale bedreiging van [slachtoffer 2] (feit 1), belediging van [slachtoffer 2] (feit 2) en groepsbelediging van joden (feit 3).
Zaak C: vier winkeldiefstallen, waarbij bij de feiten 2 en 3 ook geweld is gebruikt of daarmee is gedreigd.
Zaak D: een winkeldiefstal bij de Albert Heijn.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in de zaken A, B en D, en tevens in zaak C ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd en gewezen op de bekennende verklaring van verdachte in zaak C ten aanzien van de feiten 1 en 4, en in zaak D. Bij zaak A stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat van de door de verdachte gestelde verdedigingshandelingen geen sprake is.
Voor feit 2 van zaak C is volgens de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om vast te stellen dat verdachte de goederen heeft gestolen. Verdachte moet voor dat feit dan ook worden vrijgesproken.
3.2
Standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak A voor feit 1 moet worden vrijgesproken. De feitelijke gang van zaken kan onvoldoende worden vastgesteld en het opzet op de mishandeling ontbreekt. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat sprake is van noodweer omdat aangever verdachte wilde aanvallen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B
In zaak B heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. De verklaringen over wat gezegd is lopen uiteen. Bovendien zijn de getuigen vrienden van aangever, wat de verklaringen onbetrouwbaar maakt. Een vierde, onafhankelijke getuige verklaart niks over de specifieke woorden. Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat sprake is van groepsbelediging. Daarvan is geen aangifte gedaan en uit het dossier blijkt niet dat ook de getuigen zich aangesproken of beledigd voelden. Daarnaast was sprake van een persoonlijk geschil en de uitingen, zou daarvan sprake zijn, zijn dan ook in dat verband gedaan.
Zaak C
Feiten 1 en 4
De raadsvrouw heeft zich in zaak C voor feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte bekent feit 4 en voor een bewezenverklaring van de hier ten laste gelegde diefstal heeft de raadsvrouw zich dan ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de raadsvrouw kan echter alleen voor wat betreft de Ariel Pods en de Dove producten tot een bewezenverklaring worden gekomen. Voor de diefstal van overige goederen van Albert Heijn dient vrijspraak te volgen.
Feit 2
Met de officier van justitie is de raadsvrouw van mening dat wettig en overtuigend bewijs voor dit feit ontbreekt en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Van eventueel geweld zijn geen beelden of getuigenverklaringen. Uit de summiere beelden van de diefstal zelf kan daarnaast niet worden opgemaakt van welke datum de beelden zijn. Evenmin is daarop daadwerkelijk te zien dat verdachte goederen in zijn tas stopt.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 ontbreekt volgens de raadsvrouw ook het wettig en overtuigend bewijs en verdachte moet dus worden vrijgesproken. Er zitten geen beelden of stills in het dossier. De beschrijving van de beelden en de betrouwbaarheid van de herkenningen die op basis van de beelden zijn gedaan zijn daarmee niet controleerbaar of verifieerbaar. Alleen de aangifte is onvoldoende wettig bewijs.
Zaak D
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak D gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Zaak A
De rechtbank vindt dat kan worden bewezen [1] dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, gedachtestreepje 3, en onder feit 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt:
Op 6 februari 2022 heeft [slachtoffer 1] aangifte [2] gedaan van een mishandeling en vernieling. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem aansprak toen hij in zijn auto zat waarna een woordenwisseling ontstond. Toen aangever uit de auto wilde stappen, duwde verdachte hard tegen de deur van de auto waardoor de deur tegen zijn scheenbeen aan kwam. Verdachte sleurde hem vervolgens uit de auto. Aangever gaf verdachte een duw waarna verdachte hem twee keer probeerde te slaan en zijn vuist tegen zijn achterhoofd kwam. Verdachte gooide vervolgens een stoel op de auto en sloeg meermalen met de stoel op de auto. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte de deur van de auto heen en weer schudde en dat verdachte een stoel pakte en op de auto begon te slaan [3] . Aangever heeft letsel aan zijn scheenbeen opgelopen [4] , de autoruit is vernield en de auto is beschadigd [5] . Verdachte heeft bekend dat hij op 6 februari 2022 de stoel tegen de auto heeft gegooid en geslagen. Verdachte bekende ook tegen de auto deur te hebben geduwd, maar dat was volgens hem uit zelfverdediging [6] .
De rechtbank heeft op zitting de camerabeelden van de Islamitische Stichting NI aan de [adres Stichting] bekeken van 6 februari 2022. (tussen 16:18 en 16:31 uur). De rechtbank heeft hierop gezien dat verdachte met kracht tegen de autodeur duwt op het moment dat aangever uit wil stappen. Door dit te doen op het moment dat iemand wil uitstappen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het been van aangever door de autodeur geraakt kan worden en letsel oploopt. Op de beelden is ook te zien dat verdachte met een bruine stoel op de auto slaat en de stoel tegen de auto gooit. De rechtbank heeft niet gezien dat verdachte aangever uit de auto sleurt of dat hij aangever heeft geduwd. Het dossier bevat ook geen andere bewijsmiddelen waaruit dit blijkt. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte aangever daadwerkelijk met zijn vuist heeft geraakt.
De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van feit 1, gedachte streepje 1, 2 en 4 dan ook vrij.
Verwerping verweer noodweer
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat sprake is van noodweer en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat aangever verdachte wilde aanvallen toen hij uit de auto stapte. Voor een geslaagd beroep op noodweer is, volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen kan slechts worden opgemaakt dat aangever uit de auto wilde stappen. Volgens de verklaring van verdachte ontstond toen de vrees dat aangever hem wilde aanvallen en wilde hij de deur dicht houden. Het enkele feit dat aangever uit de auto wilde stappen, kan naar oordeel van de rechtbank echter niet worden aangemerkt als (een dreiging van) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer.
3.3.2.
Zaak B
Bewezenverklaring feit 1 en 2, vrijspraak feit 3.
Feit 1 en 2
De rechtbank vindt dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt:
Op 29 januari 2022 heeft [slachtoffer 2] aangifte [7] gedaan van bedreiging en belediging. Aangever verklaarde dat verdachte hem op agressieve wijze heeft gezegd: "Je hebt aangifte tegen mij gedaan he. Kankerjood! Jij met je kankervolk. Ik ga je afmaken! Je gaat breakdancen met je schedel over de straat. Ik ga je schedel over de straat schrapen". De getuigen [getuige 2] , [getuige 3] de [getuige 4] en [getuige 5] [8] verklaarden dat verdachte soortgelijke woorden tegen aangever heeft gezegd. Getuige [getuige 2] [9] heeft verklaard dat verdachte agressief tegenover aangever stond en onsamenhangend aan het schreeuwen was. Toen de politie ter plaatse kwam heeft verdachte tegenover de politie verklaard: “die kutjood daar heeft mijn telefoon gehackt” [10] Bij de politie heeft verdachte daarnaast verklaard dat het zo kan zijn dat hij aangever heeft uitgescholden voor vieze vuile kankerjood [11] . De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze woorden, of woorden van gelijke strekking, richting aangever heeft geuit. De enkele omstandigheid dat de getuigen bevriend zijn met aangever maakt hun verklaringen niet onbetrouwbaar.
Is daarmee sprake van bedreiging? Feit 1
Gelet op de inhoud van de door verdachte geuite bewoordingen, waarbij hij onder meer heeft gezegd “ik maak je af” en “ik ga je schedel over de straat schrapen” en de agressieve wijze waarop deze woorden werden geuit is de rechtbank van oordeel dat deze uitlatingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, (later) daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Hierbij weegt de rechtbank mee dat aangever en verdachte reeds eerder in conflict zijn geweest. Gelet op het voorgaande heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij bij aangever de redelijke vrees zou opwekken dat hij (later) het leven zou verliezen of zwaar mishandeld zou worden. Daarmee is er sprake van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr.
Is sprake van belediging? Feit 2
Een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt gedaan, moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte rechtstreeks tot aangever gerichte woorden “Kankerjood” en jij met je kankervolk” er onmiskenbaar toe strekten de eer van aangever aan te tasten en dus beledigend zijn.
Feit 3 Vrijspraak
Met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging.
De uitlatingen “kankerjoden” en “jij met je kankervolk” zijn beledigend voor Joden en gelet op het hetgeen is overwogen onder feiten 1 en 2 kan worden vastgesteld dat verdachte deze woorden heeft gezegd.
Openbaar
Voor bewezenverklaring van groepsbelediging als bedoeld in art. 137c Sr moet evenwel vast komen te staan dat de beledigende uitlatingen in het openbaar zijn gedaan.
Onder "zich in het openbaar uitlaten" als bedoeld in art. 137c Sr, moet worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen". Deze bepaling is bedoeld om de openbare orde te beschermen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van “zich in het openbaar uitlaten” komt het volgens de Hoge Raad [12] aan op de bijzondere omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van het zich in het openbaar uitlaten ofwel ter kennis van het publiek brengen, ook al is de uitlating op een openbare plaats gedaan, in de onderhavige zaak niet is voldaan. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
De uitlatingen van verdachte zijn mondeling gedaan in een directe confrontatie met aangever en ten overstaan van slechts enkele personen, behorend tot de vriendenkring van aangever. Verdachte en aangever hebben een geschiedenis met elkaar waarbij sprake was van een conflict. Uit de aangifte en de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat het geschil in het portiek van de woningen van verdachte en de vriendin van aangever begon. Hoewel de situatie zich op de openbare weg voortzette is niet gebleken dat, naast de vrienden van aangever, zich andere mensen in de directe omgeving bevonden die de uitlatingen hebben gehoord of konden horen. Evenmin kan de rechtbank uit het dossier opmaken dat verdachte de intentie had dat anderen zijn uitlatingen zouden horen of dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlatingen aan een grotere groep dan de direct betrokkenen kenbaar zou worden gemaakt. De wijze waarop de uitlatingen zijn gedaan is bovendien ook niet geschikt voor latere of verdere verspreiding. Van schending van de openbare orde was dan ook geen sprake.
Nu niet kan worden bewezen dat de gewraakte uitlatingen van de verdachte “in het openbaar” zijn gedaan, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
3.3.3.
Zaak C
Vrijspraak van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze diefstal op 26 september 2022 heeft gepleegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken
Feit 3
Met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de diefstal op 11 oktober 2022 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en de verdachte zal ook ten aanzien van dit feit worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Op 11 oktober 2022 is aangifte gedaan van een diefstal bij de Jumbo aan de [adres filiaal] in Amsterdam. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verklaard videobeelden te hebben bekeken van de winkeldiefstal op 11 oktober 2022. Zij zeggen beide afzonderlijk verdachte op deze beelden te herkennen. Zowel [verbalisant 1] als [verbalisant 2] hebben echter geen stills van de bekeken beelden achter het proces-verbaal gehecht, waardoor het onmogelijk is voor de rechtbank om te toetsen welke beelden [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben bekeken en te beoordelen of de kwaliteit van die beelden zodanig is dat op grond daarvan een betrouwbare herkenning mogelijk is. Zo zijn de inhoud, kwaliteit van de beelden en eventuele onderscheidende persoonskenmerken niet controleerbaar en verifieerbaar. Verbalisant [verbalisant 1] omschrijft ook niet op basis waarvan zij verdachte herkent. Daarbij is tevens van belang dat uit de aangifte blijkt dat de vermoedelijke dader Turks spreekt. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte inderdaad Turks spreekt. Dit alles maakt dat de rechtbank teveel twijfels heeft over de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verbalisanten en ontbreekt in het dossier wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Bewezenverklaring van de feiten onder 1 en 4.
Feit 1
Met de raadsvrouw en de officier van justitie acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de aangifte [13] , de bekennende verklaring van verdachte ter zitting [14] , de camerabeelden [15] en de herkenningen [16] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Met de raadsvrouw en de officier van justitie acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de aangifte [17] , de bekennende verklaring van verdachte ter zitting [18] , de camerabeelden [19] en de herkenningen [20] wettig en overtuigend bewezen.
3.3.4
Zaak D
Met de raadsvrouw en de officier van justitie acht de rechtbank het ten laste gelegde feit op grond van de aangifte [21] , de bekennende verklaring van verdachte ter zitting [22] en de camerabeelden [23] wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A:
1
op 6 februari 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door een autoportier tegen zijn scheenbeen aan te duwen;
2
op 6 februari 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een auto die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft beschadigd;
zaak B:
1
op 29 januari 2022 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je afmaken!" en/of "Je gaat breakdancen met je schedel over de straat. Ik ga je schedel over de straat schrapen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
op 29 januari 2022 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker jood";
zaak C:
1
op 2 september 2022 te Amsterdam een of meerdere winkelgoederen waaronder AH zalmfilet enAH Sushi, die aan Albert Heijn (filiaal [adres filiaal] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
op 30 oktober 2022 te Amsterdam winkelgoederen (waaronder Ariel Pods en Dove), die aan Albert Heijn (filiaal [adres filiaal] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak D:
op 8 juli 2022 te Amsterdam levensmiddelen en verzorgingsproducten, die aan Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar, met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden die de reclassering op 26 augustus 2022 ten behoeve van de raadkamer heeft geadviseerd. Deze voorwaarden houden in:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een korte klinische opname;
- meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole en dagbesteding.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in de strafeis van de officier van justitie. Daarbij heeft zij het belang van reclasseringstoezicht benadrukt, ook al heeft de reclassering in haar laatste rapport geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling, vernieling, bedreiging en belediging. Dit zijn stuk voor stuk overlastgevende feiten waarbij verdachte geen respect voor het eigendomsrecht, de gevoelens en de lichamelijke integriteit van anderen heeft getoond. Diefstallen zorgen daarnaast voor veel hinder onder winkeliers.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 januari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte een aantal van de bewezen verklaarde feiten tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gepleegd en eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit betreffen echter oudere veroordelingen die de rechtbank niet in strafverhogende zin zal meewegen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de verschillende reclasseringsrapportages die ten behoeve van de raadkamers en de zitting zijn opgemaakt, in het bijzonder het meest recente advies van GGZ reclassering Inforsa Amsterdam van 30 januari 2023, opgemaakt door R. Korkmaz. Uit dit rapport komt naar voren dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om door middel van interventies of toezicht het hoge recidiverisico te beperken, mede omdat verdachte eerder niet zou hebben meegewerkt met de reclassering.
De rechtbank heeft minder bewezen verklaard dan de officier van justitie heeft gevorderd. Oplegging van een gevangenisstraf die hoger is dan het voorarrest zou met name zijn gerechtvaardigd wanneer een bewezenverklaring zou zijn gevolgd voor één of meer diefstallen met geweld. Van deze feiten is verdachte echter vrijgesproken. Hoewel verdachte de afgelopen tijd veel overlastgevende feiten heeft gepleegd en de rechtbank constateert dat verdachte hulp nodig heeft (met name waar het gaat om zijn middelengebruik), is zij van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten een minder lange gevangenisstraf rechtvaardigen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit betekent ook dat er geen ruimte meer is voor een voorwaardelijk strafdeel, al dan niet met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 493,58 aan vergoeding van materiële schade en € 700,00 aan vergoeding van immateriële schade, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de € 8,58 aan reiskosten voldoende is onderbouwd. Dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het eigen risico van
€ 485,00 ligt dit anders, omdat de benadeelde partij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is doorverwezen naar een psycholoog of dat hij al een psycholoog heeft bezocht. De benadeelde partij wordt voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat het merendeel van het letsel dat de benadeelde partij heeft opgegeven in de vordering, niet kan volgen uit het bewezen verklaarde feit. In het dossier bevindt zich wel een foto van letsel aan het scheenbeen. Omdat de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte het autoportier tegen het scheenbeen van de benadeelde partij heeft geduwd, gaat de rechtbank wel uit van enig letsel en komt de benadeelde partij in aanmerking voor een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en zij begroot de hoogte van die schade op € 200,00. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen en benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Zowel de materiële als immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en ook de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (Zaak A, feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 3.448,62 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank constateert dat de vordering is ondertekend door een persoon genaamd M.A. de Vries, maar dat het dossier geen machtiging bevat waaruit blijkt dat de Vries gemachtigd is tot het indienen van vordering namens [benadeelde partij 1] . Daar komt bij dat in de meeste stukken ter onderbouwing van de vordering [naam 1] vermeld staat, maar op het schadeformulier staat [naam 3] . Bovendien is op de vordering een stempel gebruikt waarop [naam 2] staat. Dit maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen wie rechthebbende is op het gevorderde bedrag. De benadeelde partij zal om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
8.3
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak C, feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering ingediend, maar geen bedrag genoemd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren, omdat die vordering ziet op zaak C, feit 2. Verdachte is van dit feit vrijgesproken; niet kan worden aangetoond dat sprake is van rechtstreekse schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 266, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak B, feit 3, en zaak C, feiten 2 en 3, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, feiten 1 en 2, zaak B, feiten 1 en 2, zaak C, feiten 1 en 4, en zaak D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, feit 1
Mishandeling
zaak A, feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, beschadigen
zaak B, feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van zaak B, feit 2:
Eenvoudige belediging
Ten aanzien van zaak C, feiten 1 en 4, zaak D:
Telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Voor zaak A, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot
€ 8,58(acht euro en achtenvijftig cent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 200,00(tweehonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 208,858(tweehonderd acht euro en achtenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 6 februari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
4 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voor zaak A, feit 2:
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Voor zaak C, feit 2:
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Delstra, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 1-3.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14
4.Letselrapportage forensische geneeskunde GGD, 08-02-22, drs. M.L. Goudswaard, forensisch arts. p. 9
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 1-3 fotobijlage
6.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 31 januari 2023.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 001-003.
8.Processen-verbaal van verhoor, p. 005-008
9.Proces-verbaal van verhoor, p. 005
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 018-019
11.Proces-verbaal van verhoor, p.014
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 37-38
14.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 31 januari 2023.
15.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met foto’s, p. 40-44
16.Processen-verbaal van herkenning, p 46-54
17.Proces-verbaal van aangifte, p. 05-09
18.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 31 januari 2023.
19.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met foto’s, p. 12-18
20.Processen-verbaal van herkenning, p. 10 en 11.
21.Proces-verbaal van aangifte, p. 01-03
22.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 31 januari 2023.
23.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met foto’s, p. 04-21